ECLI:NL:RBDHA:2025:4051

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
16 maart 2025
Zaaknummer
C/09/671753 / FA RK 24-6218
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en kinderalimentatie in een gezagsgeschil

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 februari 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen de ouders van de minderjarige [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2013. De moeder heeft verzocht om wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk gezag uitoefenen en dat er een verzoek is ingediend voor vervangende toestemming voor hulpverlening aan [minderjarige 1]. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om vervangende toestemming voor hulpverlening afgewezen, omdat onduidelijk was voor welke hulpverlening toestemming werd gevraagd en de vader zijn toestemming niet had gegeven. Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek om wijziging van de kinderalimentatie afgewezen, omdat de vader, gezien zijn financiële situatie en schulden, niet in staat is om kinderalimentatie te betalen. De rechtbank heeft de zorgregeling gewijzigd, zodat [minderjarige 1] om de week van vrijdag na school tot maandag naar school bij de vader verblijft. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd en iedere partij de eigen kosten laten dragen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummers: FA RK 24-6218 & FA RK 24-8370
Zaaknummers: C/09/671753 & C/09/676052
Datum beschikking: 24 februari 2025

Kinderalimentatie, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken engezagsgeschil ex artikel 1:253a BW

Beschikking op het op 29 augustus 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.A. van den Heuvel te Rijswijk.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. J.M.C. Wittens te ‘s-Gravenhage.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek, met gewijzigde en aanvullende verzoeken;
  • de brief van 16 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van de moeder;
  • het gewijzigde verzoek van 17 januari 2025, met bijlagen, van de zijde van de vader;
  • de brief van 21 januari 2025, met bijlage, van de zijde van de moeder.
Op 27 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

  • De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
  • Zij zijn de ouders van de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] .
  • De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [minderjarige 1] uit.
  • Bij beschikking van deze rechtbank van 20 april 2015 is het verzoek van de moeder tot vaststelling van door de vader te betalen kinderalimentatie afgewezen en is bepaald dat [minderjarige 1] bij de vader zal zijn:
 tot 20 juni 2015 iedere woensdag van 7.30 uur tot 18.00 uur en iedere vrijdag van 6.30 uur tot 16.00 uur;
 vanaf 20 juni 2015 iedere woensdag van 7.30 uur tot 18.00 uur en eens in de twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zaterdag 16.00 uur;
 vanaf 20 november 2016 iedere woensdag van 7.30 uur tot 18.00 uur en eens in de twee weken van vrijdag 16.00 uur tot zondag 16.00 uur;
 in de zomervakantie 2015 gedurende een week in onderling overleg te bepalen;
 de helft van de overige vakanties in onderling overleg te verdelen;
 in de even jaren iedere eerste Paasdag, eerste Pinksterdag en eerste Kerstdag van 9.00 tot 21.00 uur. In de oneven jaren tweede Paasdag, tweede Pinksterdag en Tweede Kerstdag van 9.00 tot 21.00 uur.
 in alle oneven jaren op oudjaarsavond van 17.00 tot nieuwjaarsdag 17.00 uur;
 in de even jaren op Koningsdag van 9.00 tot 21.00 uur;
 in de oneven jaren op Hemelvaartsdag van 9.00 tot 21.00 uur.
  • De vader heeft nog een kind, [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2018 te [geboorteplaats 2] .
  • De moeder heeft nog een kind, [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2024 te
[geboorteplaats 1] .

Verzoek en verweer

De moeder verzoekt na wijziging en aanvulling – met wijziging in zoverre van de beschikking van deze rechtbank van 20 april 2015 – :
  • met ingang van 3 april 2024, althans de datum van indiening van het verzoekschrift, althans de datum van de beschikking, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, de kinderalimentatie voor [minderjarige 1] op € 392,- per maand te bepalen, althans op zodanig bedrag als de rechtbank juist acht, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
  • in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen dat [minderjarige 1] om de week van vrijdag na school tot zondag 16.00 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag uit school ophaalt en hem op zondag weer terugbrengt bij de moeder;
  • te bepalen dat indien [minderjarige 1] een studiedag heeft op de dag dat hij naar de vader gaat, de vader [minderjarige 1] in de ochtend om 8.00 uur opvangt in plaats van uit school;
  • de moeder toestemming te verlenen, welke die van de vader vervangt, voor de hulpverlening van [minderjarige 1] bij Family Supporters, alsook te bepalen dat de vader zijn medewerking daaraan dient te verlenen;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De vader voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
Daarnaast heeft de vader na wijziging zelfstandig verzocht:
  • de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van 3 april 2024, althans de datum van indiening verzoekschrift, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, op nihil te stellen;
  • in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te bepalen dat [minderjarige 1] om het weekend van vrijdagmiddag uit school tot maandagochtend naar school bij de vader verblijft;
  • ten aanzien van de zomervakantie van [minderjarige 1] het volgende vaste schema te bepalen:
 in de even jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste drie weken bij de moeder en de tweede drie weken bij de vader;
 in de oneven jaren verblijft [minderjarige 1] de eerste drie weken bij de vader en de tweede drie weken bij de moeder;
- dan wel een zorgregeling en verdeling van de vakanties vast te stellen die de rechtbank in goede justitie juist acht;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en kosten rechtens.

Beoordeling

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Op grond van artikel 1:253a vierde lid jo artikel 1:377e van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken onder meer wijzigen op grond dat de omstandigheden zijn gewijzigd.
Reguliere zorgregeling
Beide ouders hebben wijziging van de zorgregeling verzocht. Zij zijn het erover eens dat de dinsdagmiddag waarop [minderjarige 1] nu bij de vader verblijft zal komen te vervallen en dat [minderjarige 1] om het weekend bij de vader zal verblijven vanaf vrijdagmiddag uit school. Zij zijn het alleen niet over eens geworden over tot wanneer [minderjarige 1] in het weekend bij de vader blijft; tot zondagmiddag 16.00 uur of tot maandagochtend naar school. Daarover zal de rechtbank dan ook een beslissing nemen.
De vader wil graag dat [minderjarige 1] tot maandagochtend bij hem blijft, omdat het hem niet altijd lukt om [minderjarige 1] op zondag op tijd terug te brengen. De andere zoon van de vader, [minderjarige 2] , verblijft namelijk ook om het weekend bij hem en wordt op zondag om 16.00 uur door zijn moeder opgehaald.
De moeder stelt dat zij haar werktijden heeft aangepast zodat zij [minderjarige 1] zondag om 16.00 uur kan opvangen. Hij komt vaak oververmoeid terug als hij het weekend bij de vader is geweest en moet rust en ruimte krijgen om weer te kunnen aarden en zich voor te kunnen bereiden op een nieuwe schoolweek.
De rechtbank overweegt als volgt. De vader heeft op zitting toegegeven dat er in de weekenden bij hem minder structuur is, juist omdat het dan weekend is. Hij heeft ook aangegeven dat hij zich beseft dat hij wel structuur zal moeten bieden aan [minderjarige 1] als de weekendregeling wordt uitgebreid naar de maandagochtend. Die structuur betekent dat de vader ervoor moet zorgen dat [minderjarige 1] zijn huiswerk maakt, dat hij op maandag op tijd op school is en dat hij iets te eten mee geeft wat [minderjarige 1] lust voor het overblijven. Op de zitting heeft de vader bevestigd dat hij daarvoor zal zorgen. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader dat zal doen en zij zal daarom bepalen dat [minderjarige 1] om het weekend van vrijdag uit school tot maandag naar school bij de vader zal zijn.
Studiedagen op vrijdag
De vader heeft ingestemd met het verzoek van de moeder om te bepalen dat als er een studiedag is op de vrijdag dat [minderjarige 1] bij de vader verblijft, hij die hele dag ook naar de vader gaat. De rechtbank zal dit verzoek van de moeder daarom toewijzen.
Zomervakantie
De vader verzoekt ook een regeling voor de zomervakantie vast te stellen. Hij is afhankelijk van de bouwvakantie en van de regeling die hij met de moeder van [minderjarige 2] heeft getroffen en verzoekt daarmee rekening te houden zodat de (half)broertjes in de zomervakantie samen bij de vader kunnen zijn.
De moeder kan niet instemmen met het verzoek van de vader. Zij heeft ook rekening te houden met haar werk en vakantie van collega’s. Tot nu toe ging de vader apart met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op vakantie. Bovendien hadden partijen voor de zomervakantie in 2025 al afgesproken dat [minderjarige 1] de laatste drie weken van de zomervakantie bij de vader zou zijn, en dat zou met het door de vader voorgestelde schema wijzigen.
De rechtbank overweegt als volgt. Het feit dat het voor de vader moeilijker is om de zomervakantie te regelen, omdat hij rekening moet houden met twee zoons van twee ex-partners, maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij vaste afspraken met de moeder kan afdwingen. De moeder is immers ook afhankelijk van haar collega’s en kan haar wens voor de zomervakantie niet doordrukken. De rechtbank wijst het verzoek van de vader daarom af. Dit betekent dat de ouders ieder jaar op tijd met elkaar in overleg zullen moeten gaan om de verdeling van de zomervakantie met elkaar af te stemmen.
Ouderschapsbemiddelingstraject?
Op de zitting is naar voren gekomen dat er tijdens het laatste omgangsweekend op zondag problemen aan de deur zijn geweest. Onduidelijk is wat er precies is gebeurd, omdat de vader en de moeder hier beiden hun eigen verhaal over hebben. Uiteindelijk heeft er politie aan te pas moeten komen. [minderjarige 1] heeft dit allemaal gezien. Zowel de rechtbank als de raadsvertegenwoordiger hebben op de zitting aangegeven dat het van zeer groot belang is dat de ouders hun onderlinge communicatie verbeteren onder begeleiding van professionele hulpverlening, omdat zij op deze manier [minderjarige 1] beschadigen. De ouders hebben een compleet ander verhaal over het verleden, hun relatie, de breuk en de tijd daarna. Daarin zullen zij elkaar niet overtuigen. Zij kunnen echter wel proberen om – in het belang van [minderjarige 1] – goede afspraken met elkaar te maken over de toekomst.
De moeder heeft op zitting aangegeven dat zij daartoe bereid is. De vader heeft, zelfs na een schorsing, aangegeven dat hij daar totaal geen enkel vertrouwen in heeft, omdat het in het verleden al meerdere keren mislukt is. De rechtbank hoopt desondanks dat de vader toch nog bereid zal zijn om te proberen de communicatie met de moeder te verbeteren, omdat dit alleen maar [minderjarige 1] ten goede zal komen. De ouders kunnen altijd vrijblijvend contact opnemen met het Kenniscentrum Kind en Scheiding voor informatie en advies.
Vervangende toestemming hulpverlening
Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, BW kunnen op verzoek van de ouder(s) geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag aan de rechtbank worden voorgelegd. Het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor hulpverlening voor [minderjarige 1] is zo’n gezagsgeschil.
De moeder stelt ter onderbouwing van haar verzoek dat [minderjarige 1] kampt met eetproblemen, waarvoor hulpverlening nodig is bij Family Supporters. De vader verleent hieraan geen medewerking, waardoor de hulpverlening niet kan worden opgestart. Dit komt het welzijn en de ontwikkeling van [minderjarige 1] niet ten goede.
De vader voert verweer. Hij stelt dat hij wel degelijk toestemming wil geven, als hulpverlening voor [minderjarige 1] nodig is. Hij wil dan echter wel graag weten waar hij zijn toestemming voor verleent. De moeder heeft haar verzoek volgens de vader onvoldoende onderbouwd, omdat zij niet kan laten zien voor welk traject toestemming nodig is.
De rechtbank overweegt dat de moeder haar verzoek ruim heeft geformuleerd, waardoor onduidelijk is voor welke hulpverlening zij precies vervangende toestemming vraagt. Los daarvan is gebleken dat de vader voor veel hulpverleningstrajecten zijn toestemming geeft. Dat hij kritische vragen stelt over die trajecten is inherent aan het gezamenlijk gezag, waarbij het de vader vrij staat zich te laten informeren over wat de trajecten inhouden. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het er op de zitting over leek te gaan dat de vader wel zijn toestemming geeft, maar dat hij de hulpverlening niet thuis wil toelaten. De rechtbank kan echter niet dwingend aan de vader opleggen dat hij hulpverlening moet toelaten.
Dit alles maakt dat de rechtbank het verzoek van de moeder zal afwijzen.
Kinderalimentatie
Bij de wijziging van de kinderalimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
Ontvankelijkheid
Een rechterlijke uitspraak kan worden gewijzigd op de grond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden waardoor die uitspraak niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet (artikel 1:401 lid 1 BW).
Volgens de moeder is er sprake van een wijziging van omstandigheden sinds de beschikking van 20 april 2015 waarin haar verzoek tot vaststelling van kinderalimentatie is afgewezen. De vader heeft sinds 2018 namelijk weer inkomsten uit dienstverband, en hij werkt als ZZP’er in de bouw. Bovendien betaalt de vader wel kinderalimentatie aan de moeder van [minderjarige 2] .
De vader stelt dat het eerdere verzoek is afgewezen wegens een gebrek aan draagkracht aan zijn kant. Hij stelt dat hij nog steeds geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te voldoen.
De rechtbank ziet in de door de moeder gestelde gewijzigde omstandigheden voldoende aanleiding om haar te ontvangen in het verzoek. De rechtbank zal hierna aan de hand van een nieuwe beoordeling van de behoefte en draagkracht onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de wijziging van omstandigheden ertoe leidt dat de rechterlijke uitspraak niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Daarbij geldt dat er geen sprake mag zijn van strijd met de dwingendrechtelijke bepaling dat iedere ouder
ten minsteverplicht is naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarige kinderen (artikel 1:404 lid 1 BW).
Behoefte
Bij de berekening van de kinderalimentatie wordt eerst gekeken naar wat de kosten van een kind (de behoefte) zijn. De behoefte van [minderjarige 1] is tussen de ouders in geschil. De rechtbank zal daarom hierna de behoefte vaststellen.
Omdat de ouders nooit in gezinsverband hebben samengewoond, moet de behoefte van [minderjarige 1] worden bepaald aan de hand van het gemiddelde van de behoefte bij iedere ouder op basis van de inkomens in 2013. Dit wordt dus berekend door de behoefte op basis van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de ene ouder (inclusief het fictief te ontvangen kindgebonden budget) vast te stellen en de behoefte berekend op basis van het inkomen van de andere ouder (inclusief het fictief te ontvangen kindgebonden budget) vast te stellen. Het gemiddelde hiervan is uiteindelijk de behoefte.
Voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige 1] bij de moeder moet allereerst haar NBI worden bepaald. Hiervoor gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 25.987,- bruto per jaar inclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de door de moeder overgelegde inkomensverklaring over 2013.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI op € 1.934,- per maand in 2013.
Bij dit NBI had de moeder (fictief) recht op een kindgebonden budget van € 85,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen (2013) en 4 kinderbijslagpunten, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 283,- per maand.
Voor het bepalen van de behoefte van [minderjarige 1] bij de vader, moet ook eerst zijn NBI worden bepaald. Hiervoor gaat de rechtbank uit van een winst uit onderneming van € 22.000,- bruto per jaar. De rechtbank gaat hierbij uit van de gemiddelde winst uit onderneming van de jaren 2012 (€ 30.000,-) en 2013 (€ 14.000,-) zoals blijkt uit de door de vader overgelegde stukken. De rechtbank houdt daarbij rekening met de MKB-winstvrijstelling en met de zelfstandigenaftrek.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen fiscale heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI op € 1.694,- per maand.
Bij dit NBI had de vader (fictief) recht op een kindgebonden budget van € 85,- per maand, zodat de rechtbank daarmee rekening zal houden. Op basis van de tabel eigen aandeel kosten van kinderen (2013) en 4 kinderbijslagpunten, leidt het voorgaande tot een behoefte van € 245,- per maand.
De gemiddelde behoefte van [minderjarige 1] bedraagt in 2013 dan € 264,- per maand (€ 283,- + € 245,-) :2). Geïndexeerd naar 2025 bedraagt de behoefte van [minderjarige 1] € 362,- per maand.
De rechtbank zal hierna beoordelen in welke verhouding deze behoefte tussen de ouders moet worden verdeeld.
Draagkracht moeder
Voor de bepaling van de draagkracht van de moeder gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 3.951,10 bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag en een eindejaarsuitkering van € 328,58 per maand. De rechtbank gaat hierbij uit van de salarisspecificatie van december 2024.
Het kindgebonden budget moet volgens vaste rechtspraak bij het inkomen van de desbetreffende ouder die het ontvangt, worden opgeteld. De rechtbank berekent het kindgebonden budget aan de hand van bovenstaande inkomensgegevens.
De rechtbank houdt verder rekening met:
  • de pensioenpremies van € 394,24 en € 5,35 per maand;
  • de WGA-hiaat premie van € 11,99 per maand;
  • de premie aanvulling WW van € 4,45 per maand;
  • de inhouding bestuursrechtelijke premie CAK van € 160,60 per maand, dat van het netto inkomen van de vrouw in aftrek wordt genomen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen en toeslagen, berekent de rechtbank haar NBI in 2025 op € 3.896,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de moeder hoger is dan € 2.125,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.310,-)] gebruiken.
De draagkracht van de moeder bedraagt dan € 992,- per maand. Omdat de moeder haar draagkracht moet verdelen over twee kinderen, houdt de rechtbank ten behoeve van [minderjarige 1] rekening met een draagkracht van de moeder van (992 : 2) € 496,- per maand.
Draagkracht vader
Tussen partijen is in geschil met welk inkomen van de vader moet worden gerekend bij de bepaling van zijn draagkracht en of rekening moet worden gehouden met zijn schulden.
De vader werkt momenteel als zelfstandig ondernemer en heeft zich op 19 september 2024 aangemeld bij schuldhulpmaatje in verband met zijn schuldenproblematiek. De vader heeft op de zitting aangegeven dat het de bedoeling is dat hij in loondienst gaat, omdat dit een voorwaarde zou zijn voor toelating tot een wettelijk schuldsaneringstraject. De moeder stelt dat de schuld van de vader vermijdbaar en verwijtbaar is en zij rekent met een verdiencapaciteit van de vader van € 50.000,- winst uit onderneming per jaar.
Uit de door de vader overgelegde stukken blijkt dat hij in 2022 een winst uit onderneming had van € 39.793,- en in 2023 van € 30.065,-. Stukken over 2024 heeft de vader nog niet, maar hij heeft gesteld dat hij in dat jaar nagenoeg hetzelfde heeft verdiend. Dat de vader meer zou kunnen verdienen, zoals door de moeder is gesteld, blijkt nergens uit. De rechtbank zal daarom voor de bepaling van de draagkracht van de vader uitgaan van een gemiddelde winst uit onderneming van € 34.929,- bruto per jaar. De rechtbank houdt daarbij rekening met de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader dit inkomen in loondienst ook kan gaan verdienen.
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2025 op € 2.648,- per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Ten aanzien van de schulden overweegt de rechtbank dat conform vaste jurisprudentie van de Hoge Raad in beginsel rekening wordt gehouden met alle schulden, ongeacht of daarop wordt afgelost. Op basis van de stukken en wat de vader hierover heeft verklaard, constateert de rechtbank dat de vader inmiddels een schuldhulpmaatje heeft en dat er een aanvraag voor een lening op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen is gedaan. Daarna zal een aanvraag schuldhulpverlening worden gedaan. Blijkens de stukken bedraagt de totale belastingschuld van de vader € 60.143,- inclusief rente. Tijdens de zitting heeft de vader aangegeven dat met overige schulden erbij opgeteld de totaalschuld naar schatting € 80.000,- bedraagt. Er is dus nog geen sprake van toelating tot een schuldhulpverleningstraject. De rechtbank ziet dat de schuld de afgelopen jaren is toegenomen, terwijl de vader sinds 2018 zijn werkzaamheden als zzp’er weer heeft opgepakt en hij over die jaren een goed salaris had. Van de vader had gelet hierop wel verwacht kunnen worden dat hij al eerder was begonnen met aflossen. Het voorgaande neemt niet weg dat sprake is van een substantiële schuld en dat die schuld ook nog had bestaan als de vader wel al eerder was begonnen met aflossen. Hoewel die schuld dus in zekere zin wel vermijdbaar was, kan de rechtbank niet voorbij gaan aan de hoge schuldenlast waar de vader nu mee wordt geconfronteerd en waar hij hulp voor heeft gezocht. De rechtbank zal daarom in redelijkheid rekening houden met een aflossing op die schuld van € 400,- per maand.
De draagkracht van de vader bedraagt dan 70% x [€ 2.648 - (0,3 x € 2.648 + € 1.310) + € 400] = € 101,- per maand. Omdat de vader zijn draagkracht moet verdelen over twee kinderen, houdt de rechtbank ten behoeve van [minderjarige 1] rekening met een draagkracht van de vader van (101 : 2) € 51,- per maand.
Draagkrachtvergelijking
De draagkracht van partijen voor [minderjarige 1] bedraagt gezamenlijk € 547,- per maand (€ 496 + € 51). Dit is voldoende om in de behoefte van [minderjarige 1] van € 362,- te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de vader bedraagt: 51 / 547 x 362 = € 34,-
Het eigen aandeel van de moeder bedraagt: 496 / 547 x 362 =
€ 328,-
samen € 362,-
Van de totale behoefte van [minderjarige 1] komt een gedeelte van € 34,- per maand voor rekening van de vader. Een gedeelte van € 328,- per maand komt voor rekening van de moeder.
Zorgkorting
Omdat de vader gemiddeld twee dagen per week de zorg heeft voor [minderjarige 1] , geldt een percentage van 25. De zorgkorting bedraagt dan € 90,- per maand (25% van € 362,-).
De zorgkorting strekt in mindering op het hiervoor berekende aandeel. Nu de zorgkorting waar de vader recht op heeft hoger is dan zijn aandeel in de behoefte van [minderjarige 1] , resteert er geen draagkracht bij de vader om kinderalimentatie te betalen.
Conclusie
Gezien het voorgaande zal het verzoek van de moeder tot wijziging van de eerdere beslissing over de kinderalimentatie zal worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat uit de stukken en wat op de zitting is besproken is gebleken dat de vader – in ieder geval tot voor kort – wel een bedrag van € 150,- per maand betaalde voor [minderjarige 2] . Op de zitting heeft de rechtbank al aangegeven dat de vader een onderhoudsverplichting heeft voor allebei zijn kinderen en dat het niet zo kan zijn dat hij enkel voor één van hen alimentatie betaalt. De rechtbank gaat ervan uit dat de vader, gelet op zijn schuldenproblematiek en gelet op de hiervoor gemaakte berekening, ook geen kinderalimentatie meer zal voldoen voor [minderjarige 2] , zoals ook door de vader op de zitting is betoogd.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van deze beschikking van deze rechtbank van 20 april 2015 – :
*
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te ’ [geboorteplaats 1] , vanaf nu bij de vader zal zijn:
  • om de week van vrijdag na school tot maandag naar school, waarbij de vader [minderjarige 1] op vrijdag uit school ophaalt en hem op maandag naar school brengt;
  • als de vrijdag waarop [minderjarige 1] bij de vader verblijft een studiedag is, haalt de vader [minderjarige 1] om 8.00 uur op bij de moeder;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.S.F. de Nijs, rechter, tevens kinderrechter, bijgestaan door mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 24 februari 2025.