ECLI:NL:RBDHA:2025:4035

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
16 maart 2025
Zaaknummer
SGR 23/3649
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent omgevingsvergunning voor parkeerplaats op Poelgeesterweg te Poelgeest

Op 7 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over een omgevingsvergunning voor het aanleggen van een parkeerplaats op de Poelgeesterweg 1 te Poelgeest. De vergunninghoudster had op 8 februari 2022 een omgevingsvergunning aangevraagd, die van rechtswege was verleend. Eiser, die zich tegen het besluit had verzet, stelde dat de vergunninghoudster geen belanghebbende was en dat er geen onderzoek had moeten plaatsvinden naar mogelijke licht- en geluidsoverlast.

De rechtbank oordeelde dat de vergunninghoudster, als erfpachter van de grond, wel degelijk belanghebbende was bij de aanvraag. Eiser had niet aangetoond dat de voorgenomen activiteit niet kon worden gerealiseerd. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat de parkeervoorziening binnen het bestemmingsplan paste en dat er geen aanleiding was voor aanvullend onderzoek naar licht- en geluidsoverlast, aangezien dit al bij de vaststelling van het bestemmingsplan was beoordeeld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft. Eiser kreeg geen proceskostenvergoeding toegewezen en werd geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door rechter A.J. van der Ven, in aanwezigheid van griffier H.B. Brandwijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3649

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

7 februari 2025 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: B. Benard)
en

het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest, verweerder

(gemachtigde: D.M.M. van der Zwet).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[stichting], vergunninghoudster
(gemachtigde: I.O. Svensson).

Inleiding

1. Bij besluit van 8 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het college een van rechtswege verleende omgevingsvergunning bekend gemaakt. De omgevingsvergunning is verleend aan vergunninghoudster voor het realiseren van een parkeerplaatsinrichting op de locatie Poelgeesterweg 1 te Poelgeest.
1.1.
Bij besluit van 19 april 2023 (het bestreden besluit) is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Eiser was zonder bericht van verhindering afwezig.

Overwegingen

2. Vergunninghoudster heeft op 7 oktober 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het aanleggen van een parkeerplaats op het landgoed [landgoed] . De aanvraag heeft betrekking op de activiteiten ‘werk of werkzaamheden uitvoeren’, ‘handelingen met gevolgen voor beschermde monumenten’ en ‘kappen’ als bedoeld in respectievelijk artikel 2.1, eerste lid, onder b en onder f, en artikel 2.2, eerste lid, onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1.
De gevraagde omgevingsvergunning is van rechtswege verleend en bij het primaire besluit bekendgemaakt. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering.
2.2.
Eiser betoogt op hierna te noemen gronden dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 7 oktober 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Is vergunninghoudster belanghebbende?
4. Eiser stelt dat vergunninghoudster geen belanghebbende is bij haar aanvraag, omdat de gevraagde omgevingsvergunning uitsluitend het exploitatiebelang dient van de horeca-inrichting op het terrein. De statutaire doelstellingen en feitelijke werkzaamheden van vergunninghoudster strekken niet tot bescherming van dit belang.
4.1.
Op grond van artikel 1.3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder aanvraag verstaan: een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.
4.2.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) wordt degene die een verzoek om verlening van een vergunning indient in beginsel verondersteld belanghebbende te zijn bij een beslissing daarop. Een uitzondering is slechts aan de orde als de aanvraag betrekking heeft op gronden die bij een ander in eigendom zijn of waarop een ander zakelijke rechten heeft. Als dan aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt omdat de rechthebbende hiervoor geen toestemming wil geven en er geen mogelijkheid bestaat om de activiteit te verwezenlijken tegen de wens van de rechthebbende in (bijvoorbeeld via onteigening of het opleggen van een gedoogplicht), dan is de aanvrager geen belanghebbende. In dat geval is geen sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. [1]
4.3.
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat vergunninghoudster belanghebbende is bij haar aanvraag. Eiser heeft niet aannemelijk is gemaakt dat de voorgenomen activiteit niet kan worden verwezenlijkt. Vergunninghoudster is namelijk erfpachter en heeft het daarom in haar macht om het parkeerterrein aan te leggen. De gemeente heeft als eigenaar van de gronden overigens ook niet kenbaar gemaakt dat zij geen privaatrechtelijke toestemming wenst te verlenen aan de aanleg van het parkeerterrein. Van een uitzondering op de hoofdregel is naar het oordeel van de rechtbank daarom geen sprake. De beroepsgrond slaagt niet.
Moest onderzoek worden gedaan naar licht- en geluidsoverlast?
5. Eiser stelt dat verweerder op grond van artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 had moeten onderzoeken of de parkeervoorziening tot onaanvaardbare licht- en/of geluidsoverlast leidt. Eiser zou ’s avonds overlast kunnen ervaren van bezoekers van de horecagelegenheid vanwege het geluid van dichtslaande autodeuren en van het licht van koplampen die in de achtertuin en de woning van eiser schijnen. Dit heeft een negatieve impact op het gezinsleven van eiser.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de parkeervoorziening past binnen het bestemmingsplan en toetsing aan licht en geluid reeds bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft plaatsgevonden. Het grasveld waarop de parkeervoorziening is voorzien werd ook reeds vóór de verlening van de omgevingsvergunning gebruikt als parkeerplaats. In de aanvraag en de daarbij behorende stukken heeft verweerder geen aanleiding gezien om alsnog nader onderzoek te (laten) verrichten naar licht- en geluidsoverlast.
5.2.
De rechtbank overweegt dat de parkeervoorziening binnen het bestemmingsplan past, zodat een beoordeling van mogelijke licht- en geluidsoverlast geen onderdeel is van het toetsingskader van de verleende omgevingsvergunning.
5.3.
Ook een toets aan artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 maakt geen onderdeel uit van het toetsingskader. Indien overlast als bedoeld in artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012 zich voordoet, kan eiser verzoeken om handhaving.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de omgevingsvergunning in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
8. Eiser krijgt van deze uitspraak een proces-verbaal toegestuurd.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2025.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld AbRvS 31 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:284.