ECLI:NL:RBDHA:2025:4028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
C/09/664689 / FA RK 24-2717
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging zorgregeling en afwijzing verzoek kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2025 een beschikking gegeven met betrekking tot de wijziging van de zorgregeling en de kinderalimentatie. De moeder heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van haar kinderen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2], te wijzigen en om de kinderalimentatie te verhogen. De vader heeft hiertegen verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om de zorgregeling te wijzigen. De rechtbank heeft de verzoeken van de moeder afgewezen, omdat er onvoldoende aanleiding was om de hoofdverblijfplaats te wijzigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling niet meer in het belang van de kinderen is en heeft een nieuwe zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week van vrijdagmiddag tot woensdagavond bij de moeder verblijven. De rechtbank heeft ook het verzoek van de moeder om de kinderalimentatie te verhogen afgewezen, omdat dit verzoek onvoldoende onderbouwd was en te laat was ingediend. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. C.L. Strop en is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 24-2717
Zaaknummer: C/09/664689
Datum beschikking: 24 januari 2025
Hoofdverblijfplaats, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie

Beschikking op het op 15 april 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. A.M. Buitenhuis te Nieuw Vennep.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R.F. van Galen te Alphen aan den Rijn.

Procedure

Bij (tussen)beschikking van 23 juli 2024 van deze rechtbank is mevrouw mr. D.G.M. van den Hoogen benoemd tot bijzondere curator over de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] ;
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] .
De behandeling van de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de wijziging van de zorgregeling is aangehouden in afwachting van de bevindingen van de bijzondere curator.
De rechtbank heeft opnieuw kennisgenomen van de stukken, waaronder nu ook:
  • het tussentijdse verslag van 13 september 2024 van de bijzondere curator;
  • het F9-formulier van 23 september 2024 van de bijzondere curator;
  • het F9-formulier van 8 oktober 2024 van de zijde van de vader, met bijlage;
  • het F9-formulier van 14 oktober 2024 van de zijde van de moeder;
  • de brief van 5 december 2024 met aanvullende verzoeken en met bijlagen, van de zijde van de moeder.
Op 20 december 2024 is de behandeling van de zaak ter zitting van deze rechtbank voortgezet. Hierbij zijn verschenen:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de bijzondere curator;
  • [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Nog voorliggende verzoeken en verweer

Het verzoek van de moeder, zoals dat na aanvulling d.d. 5 december 2024 luidt, strekt ertoe – met wijziging in zoverre van de beschikking van 13 januari 2021 van de rechtbank Amsterdam en het daaraan gehechte ouderschapsplan van 26 november 2020 – :
  • om de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 2] bij haar vast te stellen;
  • om de door de ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ‘naast de omgang’ één weekend per maand van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend naar school bij de moeder verblijven;
  • met ingang van primair 1 juli 2023 en subsidiair 4 april 2024 de kinderalimentatie op € 275,- per maand per kind te bepalen, althans op zodanig bedrag en met zodanige datum van ingang als de rechtbank juist acht;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vader heeft verweer gevoerd, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De vader heeft daarnaast zelfstandig verzocht om de door de ouders onderling getroffen regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te wijzigen, in die zin dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder verblijven:
  • op woensdagmiddag na schooltijd tot 19.00 uur;
  • één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond 19.30 uur, waarbij de moeder de kinderen bij de vader brengt;
althans een zorgregeling vast te stellen die de rechtbank juist acht.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen het zelfstandige verzoek, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Hoofdverblijfplaats en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Zoals hiervoor onder het kopje ‘Procedure’ is weergegeven, is de behandeling van de verzoeken aangehouden in afwachting van schriftelijk verslag en advies van de bijzondere curator.
Uit het tussentijdse verslag van de bijzondere curator van 13 september 2024 blijkt dat zij op 6 september 2024 met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] heeft gesproken. Uit dat gesprek is de wens van [minderjarige 2] gebleken om gelijke tijd bij beide ouders te zijn en de wens van [minderjarige 1] om wat meer bij de vader te zijn. Volgens de bijzondere curator is in ieder geval duidelijk gebleken dat beide kinderen behoefte hebben aan duidelijkheid. De bijzondere curator had gehoopt dat zij samen met de ouders kon kijken of het mogelijk zou zijn om in onderling overleg tot een oplossing te komen en samen afspraken te maken, maar dat is helaas niet gelukt.
Tijdens de zitting is het ook niet gelukt om tot overeenstemming te komen. De vader houdt vast aan zijn verzoek om de zorgregeling zo te wijzigen dat de kinderen om het weekend en iedere woensdag bij de moeder zijn. Volgens de vader is het vanwege de persoonlijke problematiek van de moeder overzichtelijker voor zowel de kinderen als de moeder zelf als de kinderen niet meer doordeweeks bij haar verblijven. In de weekenden kan de moeder dan leuke dingen ondernemen met de kinderen en de vader is ervan overtuigd dat dit de kwaliteit van het contact tussen de moeder en de kinderen ten goede zal komen. Daarbij heeft de vader nog benadrukt dat in onderling overleg altijd meer contact mogelijk is.
De moeder staat er wel voor open om met de vader tot een andere invulling van de zorgregeling te komen, maar zij vindt dat zij in de zorgregeling die de vader voorstelt veel te weinig tijd met de kinderen doorbrengt. De moeder zou wel graag willen dat de kinderen minimaal één weekend in de maand bij haar zijn, zodat ze af en toe samen met de kinderen haar familie kan bezoeken in Apeldoorn. Volgens de moeder verloopt de huidige zorgregeling waarbij de kinderen doordeweeks bij haar verblijven verder goed en is er geen reden om die zo drastisch te wijzigen als de vader voorstelt.
Omdat het de ouders niet is gelukt om samen tot een oplossing te komen, zal de rechtbank een beslissing nemen. Daarbij neemt de rechtbank als uitgangspunt dat een
50/50-zorgregeling niet zonder meer aan de orde is, maar dat de zorgregeling zoals die er nu is – mede gelet op wat de kinderen daar zelf over hebben aangegeven bij de bijzondere curator – ook niet (meer) in het belang van de kinderen lijkt te zijn. De rechtbank ziet in de door beide ouders aangevoerde stellingen aanleiding om een zorgregeling vast te stellen die deels tegemoetkomt aan de wens van de moeder om de kinderen ook in de weekenden bij zich te hebben, maar ook deels tegemoetkomt aan de zorgen van de vader dat niet het grootste deel van de zorg tijdens doordeweekse dagen bij de moeder moet liggen. Van de noodzaak van zo’n drastische teruggang in tijd als de vader heeft verzocht, is de rechtbank echter niet gebleken. Daarbij speelt – ook hier – een rol wat de kinderen daar zelf over hebben aangegeven bij de bijzondere curator.
Alles afwegende zal de rechtbank een zorgregeling vaststellen waarbij [minderjarige 1] en [minderjarige 2] één keer per twee weken van vrijdagmiddag uit school tot woensdag na het avondeten bij de moeder zullen zijn, en in de tussenliggende week op woensdagmiddag uit school tot na het avondeten. Met deze regeling zijn de kinderen op dezelfde dagen als in de huidige regeling bij de moeder, maar dan eens in de twee weken en daarnaast met het weekend erbij. Dat is weliswaar een vermindering in het aantal uren dat de kinderen bij de moeder zijn, maar de rechtbank gaat er met de vader vanuit dat de toevoeging van de weekenden de moeder in staat stelt om meer leuke dingen met de kinderen te doen in de weekenden.
In het ouderschapsplan zijn de ouders overeengekomen dat als basisregel geldt dat de ouder waar de kinderen vandaan vertrekken, de kinderen naar de andere ouder brengt. De rechtbank gaat ervan uit dat deze basisregel blijft gelden, tenzij ouders daarover in onderling overleg andere afspraken maken. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarover een afzonderlijke beslissing te nemen.
Ten aanzien van de door de moeder verzochte wijziging van de hoofdverblijfplaats overweegt de rechtbank als volgt. De ouders hebben destijds in het ouderschapsplan afgesproken dat [minderjarige 2] bij de moeder ingeschreven zou worden, maar omdat het even duurde voordat zij eigen woonruimte had bleef [minderjarige 2] ingeschreven staan op het adres van de vader. Gelet op de gewijzigde omstandigheden daarna en de zorgregeling die de rechtbank nu zal vaststellen, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de inschrijving van [minderjarige 2] op het adres van de vader nu te wijzigen door de hoofdverblijfplaats bij de moeder te bepalen. Voor zover het verzoek van de moeder (ook) is ingegeven in verband met het ontvangen van kinderbijslag en kindgebonden budget, is dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Gelet hierop zal het verzoek van de moeder worden afgewezen, wat betekent dat [minderjarige 2] ingeschreven blijft staan op het adres van de vader.
Kinderalimentatie
In het door de beide ouders op 26 november 2020 ondertekende ouderschapsplan zijn zij overeengekomen dat de vader met ingang van 26 november 2020 een bijdrage van € 257,- per maand stort naar de moeder. De moeder heeft op 5 december 2024 aanvullend verzocht om deze bijdrage te wijzigen naar € 275,- per maand, primair met ingang van 1 juli 2023 en subsidiair met ingang van 4 april 2024. Ter zitting heeft de moeder toegelicht dat zij dit voorwaardelijk verzoekt, indien en voor zover het verzoek ten aanzien van de hoofdverblijfplaats wordt afgewezen en een andere zorgregeling wordt bepaald.
De vader verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren of het verzoek af te wijzen. De late indiening van het verzoek is volgens de vader in strijd met de beginselen van de goede procesorde. Bovendien heeft de moeder het verzoek zelf gedaan, terwijl formeel haar bewindvoerder dit verzoek had moeten indienen. Voor zover de rechtbank het verzoek wel in behandeling neemt, heeft de vader verzocht het verzoek af te splitsen en overeenkomstig het bepaalde in het procesreglement alimentatie een verweertermijn van vier weken te verlenen.
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder heeft het verzoek twee weken voor de zitting ingediend, zonder onderbouwing en financiële gegevens. Gelet hierop heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat de kinderalimentatie nu gewijzigd zou moeten worden, en kan de rechtbank bovendien bij gebrek aan financiële gegevens geen berekening maken. De ouders kunnen met elkaar in overleg treden en – met de bewindvoerder van de moeder – bekijken of het nodig is om de kinderalimentatie te wijzigen naar aanleiding van de beslissingen in deze beschikking. Als zij daar niet in onderling overleg uitkomen, kan een nieuw verzoek worden ingediend. Dit betekent dat het verzoek van de moeder in deze procedure zal worden afgewezen.

Beslissing

De rechtbank – met wijziging in zoverre van de beschikking van 13 januari 2021 van de rechtbank Amsterdam en het daaraan gehechte ouderschapsplan dat door de ouders op 26 november 2020 is ondertekend – :
*
stelt vast als regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
eens per twee weken van vrijdag uit school tot woensdag na het avondeten, en in de tussenliggende week op woensdag van uit school tot na het avondeten bij de moeder zullen zijn;
*
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
*
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.L. Strop, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I. Noordegraaf als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 24 januari 2025.