Op 18 februari 2025 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in de zaak van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige], die verblijft in een gesloten accommodatie voor jeugdhulp. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag heeft verzocht om een machtiging voor een gesloten jeugdhulpplaatsing voor de duur van zes maanden. De kinderrechter heeft echter besloten om de machtiging te verlenen voor een kortere duur van vier maanden, omdat [de minderjarige] meer duidelijkheid en perspectief nodig heeft dan momenteel wordt geboden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het verzoek van het college onvoldoende onderbouwd was en dat er een zorgvuldige afweging gemaakt moest worden, gezien de verstrekkende aard van de maatregel.
Tijdens de zitting op 18 februari 2025 waren de minderjarige, zijn advocaat, de moeder, en vertegenwoordigers van het college aanwezig. De vader was niet verschenen, maar de moeder heeft verklaard dat hij instemt met het verzoek. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders met gezag instemmen met de opneming van [de minderjarige] in de gesloten accommodatie, ondanks dat de vader niet fysiek aanwezig was. De kinderrechter heeft de noodzaak van de gesloten jeugdhulp onderbouwd met de ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen van [de minderjarige], die zijn ontwikkeling ernstig belemmeren. De kinderrechter heeft benadrukt dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden zijn om deze problemen aan te pakken en dat de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is voor de verdere ontwikkeling van [de minderjarige].