ECLI:NL:RBDHA:2025:3995

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
SGR 22/7258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor het legaliseren van bouwwerken op een perceel in Den Haag

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning die is verleend voor het veranderen van de tuin van een woning op het perceel [adres] [huisnummer] in [plaats]. De omgevingsvergunning, verleend op 3 maart 2022, betreft de legalisatie van een schuur, schutting en overkapping, terwijl de vlonder niet in de aanvraag is opgenomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit, dat op 3 oktober 2022 ongegrond is verklaard. De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de gemachtigde van het college aanwezig was.

De rechtbank oordeelt dat de aanvraag niet ook betrekking heeft op de vlonder, omdat deze niet expliciet in de aanvraag is genoemd. De rechtbank stelt vast dat de vlonder een zelfstandig bouwwerk is en dat de aanvraag onvoldoende duidelijkheid biedt over de legalisatie ervan. De rechtbank concludeert dat de omgevingsvergunning voor de vlonder niet van rechtswege is verleend. Daarnaast wordt het beroep van eiser ongegrond verklaard, omdat de rechtbank van mening is dat het college op basis van stedenbouwkundige overwegingen een andere beslissing heeft kunnen nemen dan bij een eerdere aanvraag. Eiser heeft geen onderbouwde argumenten aangedragen die de motivering van het bestreden besluit in twijfel trekken. De rechtbank wijst erop dat privaatrechtelijke afspraken tussen de eigenaar van het perceel en de gemeente niet ter beoordeling van de bestuursrechter staan. De uitspraak wordt gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, en is openbaar uitgesproken op 17 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. R. Sahin),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, het college

(gemachtigde: A.C. Visser).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de omgevingsvergunning voor het veranderen van de tuin van de woning op het perceel [adres] [huisnummer] in [plaats] door het plaatsen van een schuur, een schutting en een overkapping.
1.1.
De omgevingsvergunning is verleend bij het primaire besluit van 3 maart 2022. Het bezwaar dat eiser hiertegen heeft gemaakt, is bij besluit op bezwaar van 3 oktober 2022 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
Eiser heeft nadere stukken ingediend.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 7 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. E.H.M. Teeuw, kantoorgenote van zijn gemachtigde, en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het bestreden besluit

2. De eigenaar van het perceel [adres] [huisnummer] in [plaats] (het perceel) heeft aan de achterzijde van het perceel een schuur, schutting, overkapping en vlonder gebouwd zonder dat hij beschikte over een daarvoor verleende omgevingsvergunning.
2.1.
Nadat een eerdere aanvraag om een omgevingsvergunning was afgewezen en eiser op 8 juli 2021 een handhavingsverzoek had ingediend, heeft de eigenaar van het perceel op 29 oktober 2021 opnieuw een omgevingsvergunning aangevraagd voor de plaatsing van een schuur, schutting en overkapping (de aanvraag).
2.2.
Bij het primaire besluit heeft het college, in afwijking van het ter plaatse geldende bestemmingsplan [1] een omgevingsvergunning verleend [2] voor de schuur, schutting en overkapping, omdat dit stedenbouwkundig aanvaardbaar is geacht. Met het bestreden besluit heeft het college het primaire besluit gehandhaafd, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van de gemeente Den Haag van 27 september 2022. De commissie heeft overwogen dat ook de vlonder deel uitmaakt van de aanvraag, omdat de aanvraag strekt tot het legaliseren van een al bestaande illegale situatie en ook de vlonder op de tekeningen en foto’s is afgebeeld. Volgens het college is in het primaire besluit niet beslist op de aanvraag voor de vlonder, maar is de omgevingsvergunning hiervoor van rechtswege verleend.

Het beroep

3. Volgens eiser heeft het college ten onrechte niet onderkend dat de aanvraag niet mede ziet op het legaliseren van de vlonder, nu daarover niets in de aanvraag staat. Het kan dus niet zo zijn dat de omgevingsvergunning voor de vlonder van rechtswege zou zijn verleend. De aanvraag geeft verder onvoldoende duidelijkheid over de oppervlakte en afmetingen van de schuur, schutting en overkapping. Verder acht eiser het onbegrijpelijk dat het college eerder had geoordeeld dat legalisering stedenbouwkundig niet mogelijk was, terwijl dat nu ineens wel kan. Volgens eiser is sprake van vooringenomenheid omdat de eigenaar van het perceel tegen hem zou hebben gezegd dat hij mensen bij de gemeente kent. Verder stelt eiser dat de eigenaar van het perceel in strijd heeft gehandeld met afspraken met de gemeente over groenvoorzieningen en dat op het perceel inmiddels meer is gebouwd dan is vergund.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. Omdat de aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 29 oktober 2021 blijft de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing.
Te laat ingediende stukken
5. Eiser heeft korter dan tien dagen voor de zitting nadere stukken ingediend. [3] Nu het college bekend is met de inhoud van die stukken, zoals zij ter zitting heeft verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat de goede procesorde zich ertegen verzet om die stukken bij de beoordeling te betrekken.

Oordeel van de rechtbank

6. De rechtbank beoordeelt het bestreden besluit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Ziet de aanvraag ook op de vlonder?

6.1.
De aanvraag maakt melding van een schuur, schutting en overkapping, maar niet van een vlonder. De rechtbank overweegt dat de vlonder een zelfstandig bouwwerk is en geen deel uitmaakt van de schuur, schutting of overkapping. Als het de bedoeling was om voor de vlonder ook een vergunning aan te vragen, dan had dat duidelijk in de aanvraag moeten staan. Dat op de foto’s en bouwtekeningen bij de aanvraag een vlonder valt aan te wijzen, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de aanvraag ook daarop ziet. Op een van de tekeningen is te zien dat in de oorspronkelijke situatie geen vlonder aanwezig is en in de huidige situatie wel. De rechtbank kan daaruit afleiden dat er (illegaal) een vlonder is bijgebouwd, maar niet dat het de bedoeling is geweest om ook daarvoor een omgevingsvergunning te krijgen. Bovendien zijn op de foto’s en bouwtekeningen ook andere bouwwerken afgebeeld waarop de aanvraag niet ziet. Dat het primaire besluit geen melding maakt van de vlonder, is dus geen verzuim om te beslissen op een onderdeel van de aanvraag. Van een van rechtswege verleende omgevingsvergunning voor de vlonder is ook geen sprake.
Oppervlakte en afmetingen van de bouwwerken
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat uit de aanvraag onvoldoende blijkt wat de oppervlakte en afmetingen zijn van de bouwwerken die zijn vergund. Bij de aanvraag zit een zijaanzichttekening waarop de bouwhoogten zijn te zien en een plattegrond waaruit de oppervlakte van de bouwwerken valt af te leiden. Bovendien gaat het in dit geval niet om het realiseren van nieuwe bouwwerken, maar om het legaliseren van al op het perceel aanwezige bouwwerken, waarmee het college bekend is.
Stedenbouwkundige overwegingen
6.3.
Dat het college op grond van stedenbouwkundige overwegingen een eerdere aanvraag van de eigenaar van het perceel heeft afgewezen en nu op grond van stedenbouwkundige overwegingen tot een andere beslissing is gekomen, leidt niet tot het oordeel dat de motivering van het bestreden besluit op dit punt ontoereikend is, zoals eiser betoogt. Het college is immers niet gebonden aan haar beslissing op een vorige aanvraag. Het is het college toegestaan om op basis van voortschrijdend inzicht van mening te veranderen over de stedenbouwkundige inpasbaarheid van de bouwwerken. Eiser heeft bovendien geen (met advies onderbouwde) stedenbouwkundige argumenten aangedragen ter betwisting van de stedenbouwkundige overwegingen in het bestreden besluit, die de rechtbank voldoende acht. Het college heeft het in bezwaar uitgebrachte stedenbouwkundige advies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen.
Is sprake van strijd met het verbod op vooringenomenheid?
6.4.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de aanvraag in strijd met het verbod op vooringenomenheid [4] is ingewilligd. Het college heeft verklaard dat er geen afspraken zijn gemaakt met de eigenaar van het perceel. De stelling van eiser dat de eigenaar van het perceel tegen hem zou hebben gezegd dat hij binnen de gemeente connecties heeft die het toch wel voor hem konden regelen, leidt niet tot een ander oordeel. Deze stelling is niet onderbouwd. Als dit zou zijn gezegd, betekent dit bovendien nog niet dat het waar is dat de connecties bestaan en de vergunning zou kunnen worden geregeld.
De groenafspraken
6.5.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de groenafspraken tussen de eigenaar van het perceel en de gemeente aan vergunningverlening in de weg staan. Het gaat hier immers om privaatrechtelijke afspraken tussen de eigenaar van het perceel en de gemeente, waar eiser bovendien geen partij bij is. De vraag of de eigenaar van het perceel de groenafspraken heeft geschonden, is een privaatrechtelijke kwestie die niet ter beoordeling van de bestuursrechter staat.
Na de omgevingsvergunning gerealiseerde bouwwerken
6.6.
Over de stelling van eiser dat de eigenaar van het perceel inmiddels meer heeft gebouwd dan de vergunde schuur, schutting en overkapping, kan het in deze procedure niet gaan. Als het zou gaan om illegaal gebouwde bouwwerken, dan is dit een kwestie van handhaving. Eiser kan bij de gemeente een verzoek tot handhaving in dienen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bestemmingsplan ‘Wateringse Veld Noord, 1e herziening (Haags Buiten)’.
2.Met toepassing van de afwijkmogelijkheid in artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 4, eerste lid , van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor), de zogenaamde kruimelgevallenregeling.
3.Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting stukken indienen.
4.Als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de Awb.