ECLI:NL:RBDHA:2025:3961

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL24.51132
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiseres op 25 september 2019 een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling werd genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was. Na een periode waarin eiseres met onbekende bestemming vertrok, werd Nederland verantwoordelijk voor de behandeling van haar aanvraag. Eiseres diende op 27 juli 2021 een tweede asielaanvraag in, die op 9 januari 2023 werd afgewezen. Haar beroep tegen deze afwijzing werd op 22 februari 2023 ongegrond verklaard door de rechtbank, en eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld. Op 2 september 2023 diende eiseres een derde aanvraag in, die op 2 augustus 2024 door de minister niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen dit besluit op 5 februari 2025 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar haar gemachtigde wel.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51132

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. Eiseres heeft op 25 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Eiseres is toen niet overgedragen omdat zij met onbekende bestemming was vertrokken. Uiteindelijk is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
Eiseres heeft op 27 juli 2021 voor de tweede maal asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 9 januari 2023 afgewezen als ongegrond. Eiseres haar beroep tegen de afwijzing is op 22 februari 2023 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [1] Eiseres heeft geen hoger beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Eiseres heeft 2 september 2023 een derde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft de aanvraag bij besluit van 2 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 20 september 2024 is het beroep van eiseres tegen dit besluit gegrond verklaard. Bij besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaken NL24.1133, NL24.51130 en NL24.51131 op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Eiseres is niet verschenen. De gemachtigde van eiseres is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiseres geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met de psychische gesteldheid van eiseres?
3. Eiseres betoogt dat bij haar overduidelijk sprake is van psychische problematiek of trauma en dat de gehoormedewerker dit had moeten zijn opgevallen. Eiseres vindt dat de minister hem om die reden had moeten doorverwijzen naar Medifirst voor een onderzoek naar haar psychische gesteldheid, voordat zij over haar opvolgende aanvraag werd gehoord.
4. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich onder verwijzing naar Werkinstructie 2021/12 en artikel 3.109, zesde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) terecht op het standpunt dat bij een opvolgende asielaanvraag geen verplichting bestaat voor de minister om ambtshalve medisch onderzoek aan te bieden. De minister kan alsnog overgaan tot een medisch onderzoek als daar door middel van documentatie of het gedrag van de vreemdeling aanleiding toe wordt gezien. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat dat in deze zaak niet aan de orde is. Anders dan eiseres betoogt had de hoorambtenaar volgens de minister geen aanleiding hoeven te zien om te twijfelen aan het vermogen van eiseres om op adequate wijze haar standpunten naar voren te brengen en vragen te beantwoorden. Hoewel eiseres in de beide gehoren opvolgende aanvraag voornamelijk heeft willen spreken over het overlijden van haar zoontje, volgt daaruit niet dat zij kampt met psychische problemen die maken dat zij niet goed heeft kunnen verklaren over de reden van de opvolgende asielaanvraag. De minister wijst er terecht op dat eiseres tijdens het gehoor zelf heeft aangegeven dat er niets is waarmee de hoorambtenaar rekening moet houden en dat zij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om aan het gehoor deel te nemen. Ook tijdens de afsluitende verklaringen heeft eiseres niet aangegeven dat zij zich niet in staat voelde om te worden gehoord. [2] Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat eiseres voorafgaand aan het gehoor overleg heeft gehad met haar advocaat, dat zij zich samen met de advocaat op het gehoor heeft kunnen voorbereiden en dat ook vanuit de advocaat geen signalen zijn ontvangen dat eiseres hiertoe psychisch niet in staat zou zijn.
Had de minister aan eiseres ambtshalve een vergunning moeten verlenen op grond van schrijnende omstandigheden?
5. Eiseres betoogt dat de minister had moeten beoordelen of er de mogelijkheid was om haar in de asielprocedure op grond van schrijnende omstandigheden een verblijfsvergunning te verlenen. Eiseres wijst op het traumatische overlijden van haar zoontje in 2021 en de omstandigheid dat haar zoontje in Nederland is begraven en eiseres daarom in Nederland wil blijven.
6. Het betoog slaagt niet. Zoals al eerder door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem is geoordeeld in de uitspraak van 22 februari 2023 [3] kan de minister in geval van een herhaalde aanvraag niet op grond van artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden gehouden om aan schrijnende omstandigheden te toetsen. De rechtbank ziet geen reden om van dit eerder gegeven oordeel af te wijken.
6.1.
De situatie van eiseres is echter wel besproken op zitting met de echtgenoot van eiseres en hun gemachtigde. Gebleken is dat het eiseres er vooral om gaat dat rekening wordt gehouden met het overlijden van haar zoontje en met de omstandigheid dat haar zoontje in Nederland is begraven. Volgens eiseres mag daarom niet van haar worden verwacht dat zij terugkeert naar Nigeria. De gemachtigde van de minister heeft aangegeven dat er ook een reguliere procedure loopt en dat daar ruimte zal worden gemaakt voor een hoorzitting, zodat eiseres daar haar verhaal kan doen. De gemachtigde van de minister heeft er bij eiseres en haar gemachtigde op aangedrongen om alle daarvoor relevante informatie te verzamelen en in die procedure in te brengen, zodat daar voor zover mogelijk rekening kan worden gehouden met wat eiseres is overkomen.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.1318.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, rechtsoverweging 8 e.v.
3.Zaaknummer NL23.1321.