ECLI:NL:RBDHA:2025:3952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
23/1142
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening omgevingsvergunning voor dakuitbouw met stedenbouwkundige beoordeling en privacykwesties

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakuitbouw aan de achterzijde van een woning. Eiseres, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres, dat onder andere is gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank beoordeelt vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep van eiseres, waaronder de stedenbouwkundige inpassing, bezonning, privacy, constructieve veiligheid en welstand.

De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het vergroten van zijn woning met een dakuitbouw. De rechtbank oordeelt dat de stedenbouwkundige beoordeling van verweerder voldoende is gemotiveerd en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies. De rechtbank wijst de bezwaren van eiseres over schaduwhinder en privacy af, omdat de bezonningsstudie aantoont dat voldaan wordt aan de Haagse bezonningsnorm en het raam in de zijgevel van de dakuitbouw is voorzien van ondoorzichtig glas. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiseres niet onevenredig worden geschaad door de vergunningverlening. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank beslist dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1142

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. [naam 2] A. de Boer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T. [naam 2] T. Konings).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In het besluit van 21 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de [adres 1] te [plaats] voor het plaatsen van een uitbouw op de tweede en derde verdieping aan de achterzijde.
Eiseres heeft tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op haar bezwaar tegen het primaire besluit beroep ingesteld.
In het besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
In het besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning gewijzigd, naar aanleiding van een gewijzigd bouwplan.
In de uitspraak van 26 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen (SGR 23/2060).
In het besluit van 11 oktober 2024 heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning nogmaals gewijzigd, naar aanleiding van een aangepast bouwplan.
Eiseres heeft een stedenbouwkundig advies van Buro SRO van 25 september 2024 en foto’s ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 14 november 2024 op zitting behandeld, samen met het beroep dat is ingesteld door [naam 1] ( [naam 1] , SGR 23/4532). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar partner en haar gemachtigde, [naam 1] , gemachtigde van verweerder en vergunninghouder, vergezeld door [naam 2] .
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, zodat nog stukken konden worden ingediend, verweerder antwoord kon geven op gestelde vragen en partijen konden reageren op elkaars standpunten.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie en nadere stukken ingediend.
Eiseres en [naam 1] hebben hierop gereageerd. Eiseres heeft een reactie van Buro SRO van 13 december 2024 ingediend.
Daarna heeft verweerder gereageerd op de standpunten van eiseres en [naam 1] .
Partijen hebben desgevraagd geen gebruik gemaakt van hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. In het beroep van [naam 1] zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

De besluiten en wat daaraan voorafging
1.1
Vergunninghouder woont aan de [adres 1] te [plaats] . Hij wil zijn woning vergroten met een uitbouw aan de achterzijde op de tweede en derde verdieping. Voor dit bouwplan heeft vergunninghouder op 5 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder.
1.2
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Ook is niet aannemelijk dat het bouwplan in strijd is met het Bouwbesluit 2012 en de bouwverordening. De maximaal toegestane bouwhoogte is niet overschreden. Wel is de maximale goothoogte van het bestemmingsplan overschreden. Verweerder heeft artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens verweerder is het bouwplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
1.3
Eiseres woont op het adres [adres 2] in [plaats] . Haar woning staat haaks op de woning van vergunninghouder. Vanuit de achterkant van haar woning kijkt zij tegen de zijgevel van de woning van vergunninghouder en haar tuin grenst aan deze zijgevel. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Ook heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar.
1.4
In het besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd met een aanvullende motivering.
1.5
Daarna heeft verweerder geconstateerd dat het vergunde bouwplan wel leidt tot een overschrijding van bouwhoogte. Verweerder wil op dit punt niet afwijken van het bestemmingsplan. Om die reden heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor een gewijzigd bouwplan, waarbij de hoogte met 12 cm is teruggebracht tot een bouwhoogte van 18 m. In het besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder voor dit aangepaste bouwplan een omgevingsvergunning verleend die inhoudelijk overeenkomt met het primaire besluit.
1.6
In het besluit van 11 oktober 2024 zijn ondergeschikte wijzigingen aangebracht in de verleende omgevingsvergunning.
Niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres
2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar tegen het primaire besluit. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen en daarin ook een dwangsom wegens het niet tijdig beslissen heeft toegekend. Eiseres heeft dan ook geen belang meer bij haar beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar. De rechtbank zal het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar van eiseres daarom niet-ontvankelijk verklaren.
De besluiten van 11 mei 2023 en 11 oktober 2024
3. Het beroep van eiseres is gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht tegen de besluiten van 11 mei 2023 en 11 oktober 2024. Eiseres heeft geen gronden aangevoerd tegen het besluit van 11 oktober 2024. Dit besluit zal in deze uitspraak dan ook verder buiten beschouwing blijven.
Overgangsrecht
4.1
Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoering Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo.
4.2
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 5 november 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.
Toetsingskader
5.1
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het bouwen van een bouwwerk.
5.2
Op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
5.2
Op grond van artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk geweigerd in geval van, kort gezegd, (a) strijd met het Bouwbesluit 2012, (b) strijd met de bouwverordening, (c) strijd met het bestemmingsplan of (d) strijd met redelijke eisen van welstand.
5.3
Op grond van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en, indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening, in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.
5.4
Op grond van artikel 4, aanhef en onderdeel 4, van bijlage II van het Bor komt voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2o, van de Wabo van het bestemmingsplan wordt afgeweken, in aanmerking: een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw.
Strijd met het bestemmingsplan
6.1
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ” (bestemmingsplan). Ter plaatse van het bouwplan is - voor zover hier van belang - de bestemming “Gemengd-4” van toepassing. Er geldt een maximale bouwhoogte van 18 meter en een maximale goothoogte van 13 meter.
6.2
Artikel 13.2.1, aanhef en onder b en c, van de planregels bepaalt dat voor het bouwen van gebouwen geldt dat (b) de goot- en/of bouwhoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan op de verbeelding is aangegeven en (c) in uitzondering op het bepaalde onder b ter plaatse van de “specifieke bouwaanduiding – dakopbouw 1” een dakopbouw van maximaal 3,5 m hoogte gebouwd mag worden.
6.3
Tussen partijen is niet in geschil dat in het gewijzigde bouwplan, dat vergund is met het besluit van 11 mei 2023, de maximaal toegestane bouwhoogte niet meer wordt overschreden en dat nog wel sprake is van overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte. De vergunde goothoogte is 18 meter, terwijl het bestemmingsplan een goothoogte van maximaal 13 meter toestaat. Er is dus sprake van strijd met artikel 13.2.1, aanhef en onder b, van de planregels.
6.4
Eiseres betoogt dat ook sprake is van strijd met artikel 13.2.1, aanhef en onder c, van de planregels. Eiseres wijst erop dat op de verbeelding niet de “specifieke bouwaanduiding – dakopbouw 1” is vermeld en dat in de toelichting bij het bestemmingsplan is vermeld dat op de woningen in de Menninckstraat vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen dakopbouw mogelijk is vanwege de geringe breedte en/of de verhouding tussen de hoogte van de bebouwing en de breedte van de straat. Eiseres is van mening dat ter plaatse dan ook geen dakuitbouw is toegestaan.
6.5
De rechtbank overweegt dat, anders dan eiseres stelt, het bepaalde in artikel 13.2.1, aanhef en onder c, van de planregels niet betekent dat op plekken waar de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – dakopbouw 1” niet is toegekend in het geheel geen dakopbouw is toegestaan. Op plekken zonder die aanduiding geldt de uitzondering van onderdeel c niet, maar gelden de goot- en bouwhoogte als bedoeld in onderdeel b. Voor zover eiseres wijst op de toelichting bij het bestemmingsplan overweegt de rechtbank dat de op de plankaart dan wel verbeelding aangegeven bestemming en de daarbij behorende regels bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of een bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. [1] De niet bindende toelichting bij het bestemmingsplan heeft slechts in zoverre betekenis dat deze over de bedoeling van de planwetgever meer inzicht kan geven, indien de bestemming en de bijbehorende voorschriften waaraan moet worden getoetst, op zichzelf noch in onderlinge samenhang duidelijk zijn. De planregel in onderdeel c van artikel 13.2.1 is duidelijk en de in dat onderdeel vermelde uitzondering op onderdeel b geldt alleen in geval sprake is van een aanduiding “specifieke bouwaanduiding – dakopbouw 1”. Die specifieke aanduiding is aan de woning van vergunninghouder niet toegekend, zodat hetgeen in onderdeel c is vermeld niet van toepassing is. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Een goede ruimtelijke ordening
7.1
In geschil is of verweerder op goede gronden heeft besloten om op grond van de kruimelgevallenregeling van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, 2°, van de Wabo af te wijken van het bestemmingsplan.
7.2
Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en hij moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doelen. [2]
Stedenbouwkundige inpassing
8.1
Eiseres betoogt dat het bouwplan stedenbouwkundig niet verantwoord is. Het bouwplan past niet binnen de grens van het hoofdvolume van de woning, aangezien het bouwplan de maximale goothoogte overschrijdt. Verder is in de toelichting bij het bestemmingsplan bepaald dat de dakopbouwen in de Menninckstraat niet verantwoord zijn vanwege de geringe breedte en/of de verhouding tussen de hoogte van de bebouwing en de breedte van de straat. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een tegenadvies van een stedenbouwkundige van Buro SRO ingediend.
8.2
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan stedenbouwkundig inpasbaar is op de beoogde locatie. Verweerder baseert zich daarbij op adviezen van de gemeentelijke stedenbouwkundige.
8.3
Verweerder mag, hoewel het niet aan het stedenbouwkundig advies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor de stedenbouwkundige beoordeling bij hem berust, op die beoordeling afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Het overnemen van de stedenbouwkundige beoordeling behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd dan wel concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
- Adviezen stedenbouwkundige en tegenadvies Buro SRO
9.1
In het besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder voor het afwijken van de goothoogte de volgende stedenbouwkundige onderbouwing gegeven:
“Het voorstel voor aanpassing van de kapverdieping is gelegen in een bouwblok uit de jaren dertig in [gebied] . Het blok wordt gekenmerkt door de bedrijfsruimtes op de begane grond met woningen daarboven die worden beëindigd met een ruime kapverdieping. In de loop van de tijd zijn bij verschillende panden in dit blok in de kap aan de achterzijde uitbouwen gerealiseerd. Het nu ingediende voorstel sluit aan op deze ontwikkeling door op de tweede en derde verdieping de bestaande uitbouwen te vernieuwen en enigszins te vergroten. Hierbij wordt de goothoogte overschreden.
De aanpassingen van de kap bij deze woning is voorstelbaar omdat ze binnen de diepte van het hoofdvolume zijn gelegen en met de getrapte setbacks ook aansluiten op voorbeelden elders binnen hetzelfde bouwblok. Omdat ook wordt aangetoond dat de bezonning van de omliggende panden binnen de Haagse bezonningsnorm blijft is het voorstel hiermee stedenbouwkundig akkoord.”
9.2
In het in opdracht van eiseres opgestelde rapport van Buro SRO van 25 september 2024 is het volgende geconcludeerd:
“Met het planvoornemen ontstaat een substantiële overschrijding van de maximale goothoogte. Stedenbouwkundig is dit niet wenselijk aangezien door deze overschrijding de typologie van het bouwblok aan wordt getast en de kaplaag die op de derde verdieping nog goed herkenbaar is komt te vervallen. Daarnaast is de impact van het plan zowel vanuit de openbare ruimte als vanuit omliggende woningen groot. Andere opbouwen die in massa vergelijkbaar zijn vormen in onze ogen geen precedent aangezien de ruimtelijke situatie in het bouwblok van deze opbouw wezenlijk anders is.”
Verweerder heeft het tegenadvies voorgelegd aan de stedenbouwkundige van de gemeente. In de brief van 6 november 2024 is de volgende reactie van de stedenbouwkundige vermeld:
“De conclusie dat de voorgestelde en gerealiseerde dakuitbouwen bij [adres 1] stedenbouwkundig niet passend zijn wordt niet onderschreven. Met betrekking tot de herkenbaarheid van de kapvorm is het van belang dat deze vooral overeind blijft voor de buitenzijde van het bouwblok. De binnenzijde betreft een meer verrommeld beeld, waarbij diverse dakkapellen en dakuitbouwen zijn gerealiseerd op de tweede en derde verdieping. Hierdoor zijn voorbeelden ontstaan waarbij aangesloten kan worden bij nieuwe voorstellen voor dakuitbouwen. Dat de veronderstelde context van nummer 15 anders is dan bij andere nummers wordt gedeeltelijk onderschreven, het betreft inderdaad een smaller gedeelte van het bouwblok. Echter, dit weegt in de totale afweging minder zwaar dan het mogen aansluiten bij eerder gerealiseerde dakuitbouwen, aangezien ook in dit smallere deel al dakkapellen en -uitbouwen zijn gerealiseerd.
Ten aanzien van de beoordeling van het passen van de uitbouwen binnen de diepte van het hoofdvolume is van belang dat dit gezien moet worden als aansluitend op eerdere voorbeelden met een getrapte opbouw. Het betekent niet dat de gemeente mee zal gaan in het volledig doortrekken van de eerste twee bouwlagen.”
9.3
In het proces-verbaal van schorsing heeft de rechtbank verweerder vier vragen gesteld over deze reactie van de stedenbouwkundige.
9.4
In de brief van 28 november 2024 heeft verweerder de reactie van de stedenbouwkundige op de vragen van de rechtbank vermeld:
Vraag 1
“Wat wordt bedoeld met de overweging in het stedenbouwkundig advies dat “de aanpassingen van de kap binnen de diepte van het hoofdvolume zijn gelegen”?
- Hiermee wordt bedoeld dat de aanpassingen van de kap niet buiten het hoofdvolume worden voorgesteld.
Vraag 2
Wat wordt verstaan onder hoofdvolume? Waarom heeft het bouwen van een dakuitbouw met een grotere goothoogte dan is toegestaan in het bestemmingsplan daar geen invloed op?
- Met het hoofdvolume wordt in dit geval het bouwvlak bedoeld waarbinnen de voorgeschreven goot- en bouwhoogte zijn opgenomen. Dit betekent dus het vlak waarbinnen de woning op de eerste verdieping is gelegen, ook wel de diepte tussen de voor- en achtergevel op de eerste verdieping. Het heeft wel invloed op het hoofdvolume, maar omdat dit in een getrapte vorm wordt voorgesteld sluit het aan bij voorbeelden binnen het bouwblok en is het voorstelbaar.
Vraag 3
Kunt u de laatste twee zinnen in het stedenbouwkundig advies geciteerd in het nadere stuk van 6 november 2024 nader toelichten? Wat wordt bedoeld met de eerste twee bouwlagen?
- Hiermee wordt bedoeld dat niet wordt meegewerkt aan het doortrekken van de achtergevel van de eerste verdieping naar de twee daarboven gelegen verdiepingen. Hierdoor zou de opzet van een pand van twee lagen (BG + 1V) met daarboven een kap van twee lagen verloren gaan doordat er aan de achterzijde een pand zou ontstaan van vier volledig boven elkaar gebouwde bouwlagen.
Vraag 4
Waarom zijn de andere dakuitbouwen in het bouwvlak vergelijkbaar? Welke goot- en bouwhoogte hebben die?
- Er zijn panden te vinden waarbij een ruime uitbouw is gerealiseerd op de tweede- en/of derde verdieping, o.a. op de volgende adressen:
[adres 3] , bouw- en goothoogte = 17,85 meter
[adres 4] , bouw- en goothoogte = 17,60 meter
[adres 5] , bouw- en goothoogte = 18 meter
[adres 6] , bouwhoogte = 18 meter, goothoogte = 17,75 meter
Bij al deze panden wordt de goothoogte (maximaal 13 meter) ook overschreden. Hiermee zijn dus precedenten ontstaan waarbij, net als bij [adres 1] , een uitbouw is gerealiseerd die niet past binnen de voorgeschreven goothoogte.”
9.5
Op 13 december 2024 heeft Buro SRO de volgende reactie gegeven op de antwoorden van de stedenbouwkundige van de gemeente:
“1. Aanpassingen binnen de diepte van het hoofdvolume
De aanpassingen komen wél buiten het hoofdvolume, namelijk boven de nok van het hoofdvolume. Men bedoelt hier de diepte van het hoofdvolume waar de aanpassing niet buiten komen. Dat klopt. Maar het is ons niet duidelijk hoe dat ook anders zou kunnen bij een dakopbouw. Dat de dakopbouw niet buiten de diepte van het hoofdvolume zou komen kan in onze ogen geen argument zijn om het toe te staan, dit geldt namelijk per definitie altijd voor dakopbouwen (tenzij ze over zouden kragen).
2. Hoofdvolume
Zie hiervoor onze oorspronkelijke notitie. Daarin leggen we duidelijk uit dat de voorbeelden waarbij er een vergelijkbare opbouw is, een wezenlijk andere situatie in het bouwblok betreffen. Deze voorbeelden liggen niet in het zicht van de openbare ruimte en bevinden zich op veel grotere afstand van omliggende woningen die er op uitkijken. Deze voorbeelden vormen in onze ogen om die redenen geen precedent.
3. Eerste twee bouwlagen
Dit antwoord is op zich duidelijk. Maar de tweede verdieping wordt juist wèl doorgetrokken. Dit over vrijwel de volledige breedte van de gevel, circa 90%. Zoals in de aanzichten van de achtergevel duidelijk te zien is blijft er op de tweede verdieping nauwelijks een kap herkenbaar. Het beeld van een pand van twee lagen met daarboven een kap van twee lagen gaat met dit plan dus duidelijk wel verloren.
4. Vergelijkbare voorbeelden
Zie hiervoor weer onze oorspronkelijke notitie waarin we uitleggen waarom (een deel) van deze voorbeelden vergelijkbaar zijn, maar een geheel andere situatie betreffen (niet zichtbaar vanuit openbare ruimte en op grotere afstand). De overige voorbeelden betreffen geen dubbele opbouwen boven elkaar maar slechts een enkele of liggen in een ander bouwblok en zijn in onze ogen ook niet vergelijkbaar. Ook in de brief van 6 november gaat men voorbij aan het feit dat opbouwen vrijwel nooit twee volledige opbouwen zijn op tweede verdieping én derde verdieping. Alle opbouwen zijn ofwel kleiner, of minder in aantal, of komen niet boven de nok uit waardoor de kaplaag veel duidelijker herkenbaar is dan bij het plan voor [adres 1] . Daar waar dat niet het geval is betreft het een wezenlijk andere ruimtelijke situatie.”
9.6
In de brief van 9 januari 2025 heeft verweerder de reactie van de gemeentelijke stedenbouwkundige op de reactie van Buro SRO vermeld:
“Met betrekking tot uw vraag 1:
Er wordt inderdaad bedoeld dat het voorstel niet verder reikt dan de diepte van het bouwvlak. Hiermee wordt aangegeven dat het gaat om een aanpassing die binnen de diepte van de kap is gelegen en dat het niet gaat om een uitbreiding waarbij een aanbouw wordt voorgesteld die buiten het bouwvlak zou worden gerealiseerd. Dit om het verschil aan te geven tussen de hier al vaker voorkomende uitbreidingen door middel van een dakopbouw enerzijds, en anderzijds een (meerlaagse) aanbouw (wat ook geregeld aangevraagd worden) en een onwenselijke verdichting van het binnenterrein zou betekenen.
Met betrekking tot uw vraag 2:
Hierin verschillen de standpunten van de gemeente en Buro SRO qua vergelijkbaarheid van de verschillende dakuitbouwen binnen dit blok. Zo is bijvoorbeeld de hoek bij de Datheenstraat ook een hoek waar dakuitbouwen goed zichtbaar zijn vanuit de openbare ruimte en op relatief korte afstand van andere woningen zijn gelegen.
De gemeente staat op het standpunt dat er binnen het bouwblok aan de binnenzijde een situatie van dakuitbouwen is ontstaan die door de vele verschillende voorbeelden ook tot verschillende precedenten hebben geleid die dus ook voor nummer 15 een betekenis hebben.
Met betrekking tot vraag 3:
Ook hierin bestaat een verschil van mening. Door afmeting, positionering en materialisering van de dakuitbouw is de kap nog wel herkenbaar. Dit wordt mede ondersteund door het welstandsadvies.
Met betrekking tot uw vraag 4:
Zie hiervoor het bovenstaande antwoord op 2 | Hoofdvolume.”
- Oordeel rechtbank ten aanzien van de stedenbouwkundige beoordeling
10.1
De rechtbank overweegt dat verweerder met bovenstaande onderbouwing van de stedenbouwkundige voldoende heeft gemotiveerd waarom de dakuitbouw stedenbouwkundig aanvaardbaar wordt geacht. De rechtbank ziet geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het stedenbouwkundig advies. Na beantwoording door de stedenbouwkundige van de door de rechtbank gestelde vragen acht de rechtbank de in het stedenbouwkundig advies gevolgde redenering begrijpelijk. De conclusie dat het bouwplan stedenbouwkundig aanvaardbaar is, sluit daar ook aan op de gevolgde redenering. Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat binnen hetzelfde bouwblok al vier vergelijkbare dakuitbouwen zijn vergund, waarbij de goothoogte in vergelijkbare mate is overschreden. Dat die dakuitbouwen zich op een grotere afstand bevinden van andere woningen, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee geen sprake is van precedenten die van belang zijn voor de beoordeling van de stedenbouwkundige mogelijkheden van dakuitbouwen in dit bouwblok. Dat alle andere dakuitbouwen in het bouwblok niet zichtbaar zouden zijn vanuit de openbare ruimte, is door verweerder gemotiveerd bestreden. Volgens verweerder zijn de twee dakuitbouwen aan de Dathleenstraat ook vanuit de openbare ruimte zichtbaar. Ook het standpunt van verweerder dat de kap, gelet op de afmeting, positionering en materialisering van de dakuitbouw, herkenbaar blijft aan de buitenzijde van het bouwblok, kan de rechtbank volgen. Dat blijkt immers uit de foto’s van de gerealiseerde dakuitbouw die eiseres zelf heeft overgelegd.
10.2
Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Bezonning en rendement van zonnepanelen
11.1
Eiseres betoogt dat uit de door haar ingediende bezonningsstudie van 8 juni 2022 van het bedrijf schaduwsimulator.nl blijkt dat het bouwplan leidt tot onaanvaardbare schaduwhinder op de gevel van haar woning en in de tuin. Ook heeft het bouwplan tot gevolg dat eiseres minder rendement heeft van de zonnepanelen op haar dak en dat zij daarvan financieel nadeel ondervindt. Het kost haar ook veel geld om haar zonnepanelen aan te passen zodat haar woning energieneutraal blijft, terwijl vergunninghouder slechts 7 m2 extra woonoppervlakte krijgt door het bouwplan. Het belang van eiseres wordt dan ook onevenredig geschaad. Verder heeft verweerder er ten onrechte geen rekening mee gehouden dat eiseres de begane grond van haar woning heeft laten verbouwen tot mantelzorgwoning en dat die mantelzorgwoning te maken krijgt met minder bezonning.
11.2
Uit het dossier blijkt dat het bouwplan zal leiden tot schaduwwerking op de woning en in de tuin van eiseres. In de door eiseres ingediende bezonningsstudie van 8 juni 2022 wordt echter geconcludeerd dat bij de woning van eiseres bij realisatie van het bouwplan voldaan blijft aan de Haagse bezonningsnorm. Verweerder betoogt terecht dat uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat voor de beoordeling van de gevolgen van het realiseren van het bouwplan voor de bezonning mag worden aangesloten bij deze Haagse bezonningsnorm. [3] In de bezonningsstudie is verder vermeld dat bij de meetpunten 6 tot en met 8 (de zonnepanelen op respectievelijk de uitbouw, de dakkapel en het dak van eiseres) sprake is van een kleine afname van bezonning. Die afname is het grootst bij meetpunt 6, de zonnepanelen op de uitbouw. Daar is op 21 januari en 22 november sprake van een afname van 11,3% aan bezonning. Op jaarbasis is bij dit meetpunt sprake van een afname van 3,4% aan bezonning. Het bouwplan zal ook leiden tot minder bezonning in de tuin, maar daar biedt de bezonningsstudie geen inzicht in. De rechtbank begrijpt dat eiseres het verlies van bezonning vervelend vindt. De afname van bezonning is gelet op de bezonningsstudie echter niet zodanig groot dat dit nadeel voor eiseres onevenredig is in verhouding tot de met het bestreden besluit te dienen doelen. Er bestaat daarom geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning gelet op de afname in bezonning in redelijkheid niet had kunnen verlenen.
11.3
Het betoog van eiseres slaagt daarom niet.
Privacy en uitzicht
12.1
Eiseres voert aan dat de realisatie van het bouwplan afbreuk doet aan haar privacy, aangezien de woning van vergunninghouder grenst aan haar woning en het bouwplan voorziet in een raam in de zijgevel van de dakuitbouw, binnen twee meter van de erfgrens. Ook is er vanuit de dakopbouw zicht op haar terras en in de tuin.
12.2
Uit de bouwtekeningen blijkt dat het raam in de zijgevel van de dakopbouw een vaststaand raam betreft voorzien van ondoorzichtig melkglas. Verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering die aan het bouwplan in de weg staat. Voor zover eiseres vreest voor zicht vanuit de dakopbouw op haar terras en in haar tuin, overweegt de rechtbank dat enig zicht op haar perceel en haar woning inherent is aan het wonen in een stad. Van een onaanvaardbare aantasting van de privacy van eiseres is niet gebleken.
12.3.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Gronden ten aanzien van constructieve veiligheid en constructietekeningen
13.1
Eiseres twijfelt aan de constructieve veiligheid van de woning van vergunninghouder. Het gewicht van de uitbouw zorgt immers voor extra belasting. Eiseres vreest voor schade aan haar garage die is verbonden met de zijgevel van de woning. Zij vindt dat een onafhankelijk onderzoek dient te worden uitgevoerd naar de constructieve veiligheid.
13.2
Verweerder stelt dat deze gronden niet in de bezwaarfase, maar eerst in beroep, na de uitspraak van de voorzieningenrechter, zijn aangevoerd, en er geen belemmering was om deze gronden eerder aan te voeren. Gelet op de grondentrechter moeten de gronden over constructieve gegevens dan ook buiten beschouwing worden gelaten, aldus verweerder. Subsidiair doet verweerder een beroep op het relativiteitsvereiste, door te stellen dat de technische voorschriften uit het Bouwbesluit 2012 kennelijk niet strekken tot bescherming van de belangen van eiseres.
13.3
Uit rechtspraak van Afdeling [4] volgt dat tussen de bestuurlijke fase en beroep geen grondentrechter geldt. Dat betekent dat in beroep gronden tegen een besluit kunnen worden aangedragen die niet in de bestuurlijke fase, waaronder de bezwaarfase, naar voren zijn gebracht. Dat kan ook nog na afloop van de beroepstermijn, tenzij een wettelijk voorschrift die mogelijkheid uitsluit of de goede procesorde zich tegen de bespreking van de nieuwe beroepsgrond verzet. In omgevingsrechtelijke zaken geldt wel een grondentrechter tussen beroep en hoger beroep. Dit is pas de fase na (beroep bij) de rechtbank.
13.4
Naar het oordeel van de rechtbank kan ook het relativiteitsvereiste van artikel 8:69a van de Awb in dit geval niet aan eiseres worden tegengeworpen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de bouwtechnische normen van het Bouwbesluit 2012 niet alleen kennelijk strekken tot bescherming van de veiligheid van de mensen in de betreffende gebouwen, maar ook tot bescherming van de mensen in belendende gebouwen, zoals in dit geval eiseres in haar garage.
13.5
De toets aan het Bouwbesluit 2012 die verweerder moet uitvoeren is een aannemelijkheidstoets. Verweerder komt bij de beantwoording van de vraag of op basis van de door de aanvrager overgelegde stukken aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 beoordelingsruimte toe. Dit betekent dat niet hoeft te zijn aangetoond dat aan het Bouwbesluit 2012 wordt voldaan. [5]
13.5
Eiseres heeft haar twijfel aan de constructieve veiligheid van de woning van vergunninghouder na de bouw van de dakuitbouw niet onderbouwd. Verweerder heeft de toets van de constructieve veiligheid geborgd door in de omgevingsvergunning voor te schrijven dat de constructieve gegevens minimaal drie weken vóór de uitvoering moeten worden ingediend en dat pas mag worden gestart met de uitvoering als deze gegevens door verweerder zijn goedgekeurd. Artikel 2.7, eerste lid, van de Regeling omgevingsrecht biedt die mogelijkheid. Overigens zijn de constructieve gegevens inderdaad aangeleverd en goedgekeurd. De rechtbank ziet gelet op het voorgaande in redelijkheid geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat wordt voldaan aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012.
13.6.
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Welstand
14.1
De welstandscommissie heeft over het bouwplan een positief welstandsadvies gegeven.
14.2
In de bezwaarfase heeft eiseres aangevoerd dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Vervolgens heeft eiseres een deskundig tegenadvies van de Commissie voor Second Opinions van Mooi Noord-Holland van 11 augustus 2022 laten uitbrengen. In dat tegenadvies is geconcludeerd dat de aanvraag voldoet aan de objectief geldende beoordelingscriteria en daarmee aan redelijke eisen van welstand. Met de indiening van dit tegenadvies bij verweerder heeft zij expliciet aangegeven haar bezwaargronden ten aanzien van welstand in te trekken. In de beroepsfase heeft eiseres tegen het besluit van 11 mei 2023 opnieuw aangevoerd dat sprake is van strijd met redelijke eisen van welstand. Eiseres is van mening dat er in strijd met artikel 2.2.2 van de Welstandsnota geen eenheid is in het bouwblok. Het hoogteverschil neemt toe, waardoor de herkenbaarheid van de bestaande bebouwing vermindert. De betreffende woning is een hoekwoning, waardoor de dakuitbouw volgens eiseres goed zichtbaar zal zijn vanaf de straat, hetgeen het aanzien van de buurt negatief beïnvloedt.
14.3
Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat deze beroepsgrond buiten beschouwing moet blijven, nu zij deze als bezwaargrond uitdrukkelijk heeft prijsgegeven. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853, r.o. 10.1. Subsidiair stelt verweerder dat eiseres geen concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht die doen twijfelen aan het welstandsadvies.
14.4
De rechtsoverweging in de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 waar verweerder naar verwijst ziet op gronden die in beroep uitdrukkelijk zijn prijsgegeven en in hoger beroep (opnieuw) worden aangevoerd. Die laat de Afdeling buiten beschouwing. De overweging ziet niet op gronden die in bezwaar uitdrukkelijk zijn prijsgegeven en in beroep (opnieuw) worden aangevoerd. Als gezegd geldt tussen de bestuurlijke fase en beroep geen grondentrechter. Om die reden zal de rechtbank de beroepsgrond ten aanzien van het welstandsadvies wel inhoudelijk bespreken.
14.5
Hoewel verweerder niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij verweerder zelf ligt, mag hij op dat advies afgaan, nadat hij is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders als de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies van een andere deskundig te achten persoon of instantie heeft overgelegd of concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht.
14.6
Tegenover het welstandsadvies heeft eiseres in beroep slechts haar eigen opvattingen geplaatst. Deze doen de rechtbank niet twijfelen aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het welstandsadvies of de inhoud daarvan, nu de conclusie in het door eiseres in de bezwaarfase ingediende tegenadvies in overeenstemming is met het advies van de welstandscommissie. De rechtbank ziet daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder het welstandsadvies niet mocht overnemen.
14.7
Het betoog van eiseres slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
15. Het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar is
niet-ontvankelijk. Voor het overige is het beroep ongegrond. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 augustus 2020, ECLI:RVS:2020:1954.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:820.
3.Zie o.m. de uitspraak van 31 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2545.
4.Zie de uitspraak van 17 juli 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2853.
5.Zie o.m. de uitspraak van 18 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:180, r.o. 3.2.