Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
[vergunninghouder]uit [woonplaats] (vergunninghouder).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de verlening van een omgevingsvergunning voor een dakuitbouw aan de achterzijde van een woning. Eiseres, die in de nabijheid woont, heeft bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die aan de vergunninghouder is verleend. De rechtbank behandelt het beroep van eiseres, dat onder andere is gericht tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. De rechtbank stelt vast dat verweerder inmiddels een beslissing op bezwaar heeft genomen, waardoor het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank beoordeelt vervolgens de inhoudelijke gronden van het beroep van eiseres, waaronder de stedenbouwkundige inpassing, bezonning, privacy, constructieve veiligheid en welstand.
De rechtbank concludeert dat de vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft aangevraagd voor het vergroten van zijn woning met een dakuitbouw. De rechtbank oordeelt dat de stedenbouwkundige beoordeling van verweerder voldoende is gemotiveerd en dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de zorgvuldigheid van het advies. De rechtbank wijst de bezwaren van eiseres over schaduwhinder en privacy af, omdat de bezonningsstudie aantoont dat voldaan wordt aan de Haagse bezonningsnorm en het raam in de zijgevel van de dakuitbouw is voorzien van ondoorzichtig glas. De rechtbank oordeelt dat de belangen van eiseres niet onevenredig worden geschaad door de vergunningverlening. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en de rechtbank beslist dat eiseres geen griffierecht terugkrijgt en geen proceskostenvergoeding ontvangt.