ECLI:NL:RBDHA:2025:3950

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
23/4532
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijkheid van omgevingsvergunning voor woninguitbreiding in Den Haag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen de niet-ontvankelijkheid van een omgevingsvergunning. Eiser, een omwonende, had bezwaar gemaakt tegen de omgevingsvergunning die was verleend aan vergunninghouder voor het vergroten van een woning aan de [adres] te [plaats]. De vergunning was verleend op 21 januari 2022, maar na een aantal wijzigingen in de vergunning en het indienen van bezwaren door eiser en een andere omwonende, werd het beroep van eiser op 14 november 2024 behandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen beroep had ingesteld tegen een eerder besluit van 7 maart 2023, waardoor zijn beroep tegen het wijzigingsbesluit van 11 mei 2023 niet-ontvankelijk werd verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiser niet in een nadeliger positie was komen te verkeren door de wijziging van de vergunning en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die zijn beroep ontvankelijk zouden maken. De rechtbank heeft het beroep van eiser afgewezen en hem geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T. Konings).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In het besluit van 21 januari 2022 heeft verweerder aan vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van de woning aan de [adres] te [plaats] door het plaatsen van een uitbouw op de tweede en derde verdieping aan de achterzijde.
In het besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder het bezwaar dat [naam 1] ( [naam 1] ) tegen het besluit van 21 januari 2022 heeft gemaakt ongegrond verklaard.
In het besluit van 11 mei 2023 heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning gewijzigd, naar aanleiding van een gewijzigd bouwplan.
Eiser heeft tegen het besluit van 11 mei 2023 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft eisers bezwaarschrift aan de rechtbank toegestuurd ter handeling als beroepschrift.
In het besluit van 11 oktober 2024 heeft verweerder de verleende omgevingsvergunning nogmaals gewijzigd, naar aanleiding van een aangepast bouwplan.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 14 november 2024 op zitting behandeld, samen met het beroep van [naam 1] in de zaak met nummer SGR 23/1142.
Aan de zitting hebben deelgenomen: [naam 1] , bijgestaan door haar partner en door haar gemachtigde, eiser, gemachtigde van verweerder en vergunninghouder, vergezeld door [naam 2] .
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, zodat nog stukken konden worden ingediend, verweerder antwoord kon geven op gestelde vragen en partijen nog konden reageren op elkaars standpunten.
Verweerder heeft een schriftelijke reactie en nadere stukken ingediend.
Eiser, [naam 1] en vergunninghouder hebben hierop gereageerd.
Partijen hebben desgevraagd geen gebruik gemaakt van hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten. In de zaak met zaaknummer 23/1142 zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.

Beoordeling door de rechtbank

De besluiten en wat daaraan voorafging
1.1
Vergunninghouder woont aan de [adres] te Den Haag. Hij wil zijn woning vergroten met een uitbouw aan de achterzijde op de tweede en derde verdieping. Voor dit bouwplan heeft hij op 5 november 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd bij verweerder.
1.2
In het besluit van 21 januari 2022 heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten “bouwen” en “handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening” als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan de maximale goothoogte van het bestemmingsplan overschrijdt. Verweerder heeft artikel 4, onderdeel 4, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) toegepast om op dit punt af te wijken van het bestemmingsplan. Volgens verweerder is het bouwplan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening.
1.3
Tegen dit besluit hebben zowel [naam 1] als eiser, beiden direct omwonenden, bezwaar gemaakt.
1.4
In het besluit van 7 maart 2023 heeft verweerder de bezwaren ongegrond verklaard en het besluit van 21 januari 2022 gehandhaafd. Tegen dit besluit heeft [naam 1] beroep ingesteld. Eiser heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.
1.5
Verweerder heeft op 11 mei 2023, naar aanleiding van een gewijzigd bouwplan, de verleende omgevingsvergunning gewijzigd. De vergunde bouwhoogte is nu 12 cm lager.
1.6.
Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt, dat door verweerder is doorgestuurd naar de rechtbank en door de rechtbank is aangemerkt als beroep.
1.7
Verweerder heeft op 11 oktober 2024 de verleende omgevingsvergunning nogmaals gewijzigd, naar aanleiding van een gewijzigd bouwplan. Het gaat om ondergeschikte wijzigingen.
1.8
Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege mede gericht tegen het besluit van 11 oktober 2024, omdat het bestreden besluit van 11 mei 2023 daarmee is gewijzigd.
De ontvankelijkheid van het beroep
2.1
De rechtbank stelt vast dat eiser tegen het besluit van 7 maart 2023 geen beroep heeft ingesteld, maar wel tegen het wijzigingsbesluit van 11 mei 2023.
2.2
Vanwege het belang van een efficiënte geschilbeslechting en de rechtszekerheid van andere partijen kan niet worden aanvaard dat tegen een wijzigingsbesluit dat hangende de procedure wordt genomen, beroep wordt ingesteld door een belanghebbende die geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Dit geldt niet als de belanghebbende door het nieuwe besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren. Dit geldt ook niet als door gewijzigde feiten of omstandigheden de belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit. Als de belanghebbende door gewijzigde feiten of omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het eerdere besluit, dan is zijn beroep ontvankelijk. Hij kan in dat beroep echter alleen gronden aanvoeren die samenhangen met die nieuwe feiten en omstandigheden. Beroepsgronden die niet samenhangen met nieuwe feiten en omstandigheden, worden buiten bespreking gelaten. [1]
2.3
Uit het beroepschrift van eiser blijkt niet dat hij door het besluit van 11 mei 2023 ten opzichte van het besluit van 7 maart 2023 in een nadeliger positie is komen te verkeren. Dat is ook niet aannemelijk. Eiser is het niet eens met de veronderstelde overschrijding van de maximaal toegestane bouwhoogte. In het besluit van 11 mei 2023 wordt de bouwhoogte juist iets teruggebracht. Dit is dan ook niet in het nadeel van eiser. Ook is niet gebleken dat eiser door gewijzigde feiten of omstandigheden redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 7 maart 2023. Het beroep van eiser is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie en gevolgen
3. Het beroep is niet-ontvankelijk. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2025
.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit is vaste rechtspraak. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:625, r.o. 16.1.