ECLI:NL:RBDHA:2025:3947
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft eiser op 25 september 2019 een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling is genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser is niet overgedragen omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. Uiteindelijk is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 27 juli 2021 voor de tweede maal asiel aangevraagd, maar deze aanvraag is bij besluit van 9 januari 2023 afgewezen als ongegrond. Het beroep tegen deze afwijzing is op 22 februari 2023 ongegrond verklaard door de rechtbank, en eiser heeft geen hoger beroep ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. Op 2 september 2023 heeft eiser een derde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is bij besluit van 2 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 5 februari 2025 behandeld. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van het feit dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft ingediend die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen ambtshalve medisch onderzoek heeft aangeboden, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de psychische gesteldheid van eiser. Eiser heeft betoogd dat de minister rekening had moeten houden met zijn psychische problemen en het overlijden van zijn zoontje, maar de rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond.