ECLI:NL:RBDHA:2025:3947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2025
Publicatiedatum
14 maart 2025
Zaaknummer
NL24.51130
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en ontvankelijkheid in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft eiser op 25 september 2019 een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling is genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling. Eiser is niet overgedragen omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. Uiteindelijk is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft op 27 juli 2021 voor de tweede maal asiel aangevraagd, maar deze aanvraag is bij besluit van 9 januari 2023 afgewezen als ongegrond. Het beroep tegen deze afwijzing is op 22 februari 2023 ongegrond verklaard door de rechtbank, en eiser heeft geen hoger beroep ingesteld, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. Op 2 september 2023 heeft eiser een derde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is bij besluit van 2 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen dit besluit op 5 februari 2025 behandeld. De minister heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van het feit dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen heeft ingediend die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht geen ambtshalve medisch onderzoek heeft aangeboden, omdat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de psychische gesteldheid van eiser. Eiser heeft betoogd dat de minister rekening had moeten houden met zijn psychische problemen en het overlijden van zijn zoontje, maar de rechtbank volgt dit betoog niet. De rechtbank concludeert dat de minister de aanvraag terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.51130

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. A.S. Sewman),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. H.R. Nobel).

Inleiding

1. Eiser heeft op 25 september 2019 een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk was voor de behandeling daarvan. Eiser is toen niet overgedragen omdat hij met onbekende bestemming was vertrokken. Uiteindelijk is Nederland verantwoordelijk geworden voor de behandeling van de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft op 27 juli 2021 voor de tweede maal asiel aangevraagd. Deze aanvraag is bij besluit van 9 januari 2023 afgewezen als ongegrond. Eisers beroep tegen de afwijzing is op 22 februari 2023 ongegrond verklaard door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem. [1] Eiser heeft geen hoger beroep ingesteld, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
1.2.
Eiser heeft 2 september 2023 een derde aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft de aanvraag bij besluit van 2 augustus 2024 niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 20 september 2024 is het beroep van eiser tegen dit besluit gegrond verklaard. Bij besluit van 13 december 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wederom niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL24.51131, NL24.51132 en NL24.51133, op 5 februari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

2. De minister heeft die aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eiser geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag heeft gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
Heeft de minister voldoende rekening gehouden met de psychische gesteldheid van eiser?
3.Eiser betoogt dat bij hem overduidelijk sprake is van psychische problematiek of trauma en dat de gehoormedewerker dit had moeten zijn opgevallen. Eiser vindt dat de minister hem om die reden had moeten doorverwijzen naar Medifirst voor een onderzoek naar zijn psychische gesteldheid, voordat hij over zijn opvolgende aanvraag werd gehoord.
4. Het betoog slaagt niet. De minister stelt zich onder verwijzing naar Werkinstructie 2021/12 en artikel 3.109, zesde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) terecht op het standpunt dat bij een opvolgende asielaanvraag geen verplichting bestaat voor de minister om ambtshalve medisch onderzoek aan te bieden. De minister kan alsnog overgaan tot een medisch onderzoek als daar door middel van documentatie of het gedrag van de vreemdeling aanleiding toe wordt gezien.De minister stelt zich terecht op het standpunt dat dat in deze zaak niet aan de orde is. Anders dan eiser betoogt had de hoorambtenaar volgens de minister geen aanleiding hoeven te zien om te twijfelen aan het vermogen van eiser om op adequate wijze zijn standpunten naar voren te brengen en vragen te beantwoorden. Hoewel eiser in de beide gehoren grotendeels heeft willen spreken over het overlijden van zijn zoontje, volgt daaruit niet direct dat hij kampt met psychische problemen die maken dat hij niet goed heeft kunnen verklaren over de reden van de opvolgende asielaanvraag. De minister wijst er terecht op dat eiser tijdens het gehoor zelf heeft aangegeven dat er niets is waarmee de hoorambtenaar rekening moet houden en dat hij zich lichamelijk en geestelijk in staat voelt om aan het gehoor deel te nemen. Ook tijdens de afsluitende verklaringen heeft eiser niet aangegeven dat hij zich niet in staat voelde om te worden gehoord. [2] Daarbij heeft de minister er terecht op gewezen dat eiser voorafgaand aan het gehoor overleg heeft gehad met zijn advocaat, dat hij zich samen met de advocaat op het gehoor heeft kunnen voorbereiden en dat ook vanuit de advocaat geen signalen zijn ontvangen dat eiser hiertoe psychisch niet in staat zou zijn.
Had de minister aan eiser ambtshalve een vergunning moeten verlenen op grond van schrijnende omstandigheden?
5. Eiser betoogt dat de minister had moeten beoordelen of er de mogelijkheid was om eiser in de asielprocedure op grond van schrijnende omstandigheden een verblijfsvergunning te verlenen. Eiser wijst op het traumatische overlijden van zijn zoontje in 2021 en de omstandigheid dat zijn zoontje in Nederland is begraven en eiser daarom in Nederland wil blijven.
6. Het betoog slaagt niet. Zoals al eerder door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem is geoordeeld in de uitspraak van 22 februari 2023 [3] kan de minister in geval van een herhaalde aanvraag niet op grond van artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit 2000 worden gehouden om aan schrijnende omstandigheden te toetsen. De rechtbank ziet geen reden om van dit eerder gegeven oordeel af te wijken. \=
6.1.
De situatie van eiser is echter wel besproken op zitting. Gebleken is dat het eiser er vooral om gaat dat rekening wordt gehouden met het overlijden van zijn zoontje en met de omstandigheid dat zijn zoontje in Nederland is begraven. Volgens eiser mag daarom niet van hem worden verwacht dat hij terugkeert naar Nigeria. De gemachtigde van de minister heeft aangegeven dat er ook een reguliere procedure loopt en dat daar ruimte zal worden gemaakt voor een hoorzitting, zodat eiser daar zijn verhaal kan doen. De gemachtigde van de minister heeft er bij eiser en zijn gemachtigde op aangedrongen om alle daarvoor relevante informatie te verzamelen en in die procedure in te brengen, zodat daar voor zover mogelijk rekening kan worden gehouden met wat eiser is overkomen.

Conclusie en gevolgen

7. De minister heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL23.1318.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2086, rechtsoverweging 8 e.v.
3.Zaaknummer NL23.1321.