ECLI:NL:RBDHA:2025:3922

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
09/231188-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal in vereniging met gebruik van valse hoedanigheid en babbeltruc

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal in vereniging. De verdachte, geboren in 1995 en op dat moment gedetineerd, heeft samen met anderen een bejaarde vrouw bestolen van een grote hoeveelheid sieraden door middel van een babbeltruc. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich voordeed als politieambtenaar en de vrouw misleidde om haar sieraden te overhandigen. Tijdens de zittingen op 4 december 2024 en 28 februari 2025 heeft de officier van justitie, mr. S. Sleeswijk-Visser, gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde. De verdachte heeft het feit bekend en de verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De rechtbank heeft geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en ambulante behandeling. De rechtbank heeft ook een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij uitgesproken, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor een schadevergoeding van € 100.000,-. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/231188-24
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] 1995 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats] , locatie [locatie] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 4 december 2024 (pro forma) en 28 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sleeswijk-Visser en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. J.M. van Dam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juli 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een
of meer anderen, althans alleen, sieraden en/of lades, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 1] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde(n) heeft weggenomen met het
oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft
en/of dat/die weg te nemen sieraden en/of lades onder zijn/haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, door
- die [naam 1] te bellen en zich voor te doen als
politieambtenaren en/of wijkagent [naam 2] ,
- tegen die [naam 1] te zeggen dat de politie bezig was met een onderzoek naar diefstallen in de buurt en/of dat haar sieraden gescand moesten worden en/of dat daartoe een politieambtenaar langs zou komen bij die [naam 1] en/of dat ze haar sieraden klaar moest leggen en/of
- naar de woning van die [naam 1] te gaan en/of zich tegenover die [naam 1] voor te doen als
politieambtenaar en/of zich te legitimeren met een legitimatie welke door moest
gaan voor een politielegitimatie en/of
- de woning van die [naam 1] te betreden en/of
- te zeggen dat alle sieraden gemerkt en gefotografeerd zouden worden,
- met die sieraden en lades die woning te verlaten.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich met betrekking tot het ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Opgave van bewijsmiddelen
De rechtbank zal voor het feit met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan. De verdachte heeft dit bewezen verklaarde feit namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024225988, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, voorgeleidingsdossier met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 230) en einddossier met bijlagen (doorgenummerd 1 t/m 61).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1.
De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 28 februari 2025;
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 15 juli 2024, voor zover inhoudende (Voorgeleidingsdossier p. 18 t/m 19);
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 18 juli 2024, voor zover inhoudende (Voorgeleidingsdossier p. 26);
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 juli 2024, voor zover inhoudende (Voorgeleidingsdossier p. 47 t/m 54);
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 juli 2024, voor zover inhoudende (Voorgeleidingsdossier p. 83 t/m 84);
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 30 juli 2024, voor zover inhoudende (Voorgeleidingsdossier p. 86 t/m 88);
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 augustus 2024, voor zover inhoudende (Voorgeleidingsdossier p. 97 t/m 106).
3.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 juli 2024 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, sieraden en lades die geheel aan [naam 1] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hebben verschaft en die weg te nemen sieraden en lades onder hun bereik hebben gebracht door het aannemen van een valse naam en van een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van
verdichtsels, door
- die [naam 1] te bellen en zich voor te doen als
politieambtenaren en wijkagent [naam 2] ,
- tegen die [naam 1] te zeggen dat de politie bezig was met een onderzoek naar diefstallen in de buurt en dat haar sieraden gescand moesten worden en dat daartoe een politieambtenaar langs zou komen bij die [naam 1] en dat ze haar sieraden klaar moest leggen en
- naar de woning van die [naam 1] te gaan en zich tegenover die [naam 1] voor te doen als politieambtenaar en zich te legitimeren met een legitimatie welke door moest gaan voor een politielegitimatie en
- de woning van die [naam 1] te betreden en
- te zeggen dat alle sieraden gemerkt en gefotografeerd zouden worden,
- met die sieraden en lades die woning te verlaten.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod, dagbesteding, het meewerken aan materieel juridische dienstverlening en ambulante begeleiding.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een kortere (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf moet worden opgelegd. De raadsman stelt dat een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering meer passend is.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal van een grote hoeveelheid waardevolle sieraden, door middel van een babbeltruc. Hij heeft op slinkse en schaamteloze wijze een bejaarde vrouw bestolen van haar kostbaarheden. Door zijn handelen heeft de verdachte bij het slachtoffer veel emotionele schade aangericht en bijgedragen aan gevoelens van angst, onmacht, schaamte en onveiligheid. Haar leven zal niet meer hetzelfde zijn door dit feit en dat wordt nog extra duidelijk door haar verklaring dat zij naar bed gaat met de gedachte om niet meer wakker te willen worden de volgende dag. De verdachte heeft het vertrouwen van het slachtoffer in de medemens misbruikt, terwijl zij een hoge leeftijd heeft en daardoor extra kwetsbaar en afhankelijk is. De verdachte heeft kennelijk enkel en alleen gedacht aan zijn eigen financiële gewin en zich totaal niet bekommerd om de gevolgen voor het slachtoffer. Een feit zoals dit draagt daarnaast bij aan gevoelens van onveiligheid in de gehele maatschappij waar criminaliteit door babbeltrucs steeds vaker voorkomt. De rechtbank rekent dit de verdachte dan ook zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 14 november 2024. De verdachte heeft een uitgebreide justitiële documentatie en is in de afgelopen jaren meerdere keren (al dan niet onherroepelijk) veroordeeld voor diverse strafbare feiten. Het laatste vermogensfeit dateert echter uit 2021. De rechtbank zal dit dan ook niet meewegen in de strafmaat.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van
8 november 2024, waarin staat dat sprake is van een delictpatroon aangaande vermogens- en geweldsdelicten. De reclassering stelt dat de verdachte kwetsbaar en beïnvloedbaar oogt. Er zijn aanwijzingen voor gebrekkige emotieregulatie, impulsiviteit, agressieproblematiek en onvoldoende probleemoplossende vaardigheden. De reclassering acht het van belang dat er diagnostiek plaatsvindt zodat er een passend behandel- en begeleidingsplan kan worden opgesteld. De verdachte is gemotiveerd om zijn leven te veranderen en toont zich bereid mee te werken aan een behandeling. De partner en het gezin van de verdachte worden gekenmerkt als beschermende factoren. De reclassering schat het risico op recidive in als hoog en het risico op letsel en onttrekking aan de voorwaarden als gemiddeld.
Bij een eventuele strafoplegging adviseert de reclassering een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, ambulante behandeling, een contactverbod, het vinden van dagbesteding, meewerken aan materieel juridische dienstverlening en ambulante begeleiding.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. In strafverzwarende zin neemt de rechtbank mee dat er sprake is van medeplegen, waarbij de verdachte en zijn mededaders op zeer geraffineerde wijze en doelbewust te werk zijn gegaan. De aard van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, waarbij de verdachte op schaamteloze wijze misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen en de kwetsbare positie van het bejaarde slachtoffer en hierbij een grote hoeveelheid sieraden buit heeft gemaakt met een bijzonder hoge waarde, maken dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die een deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, geen aanleiding om van de eis van de officier van justitie af te wijken en acht een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en geboden.
De rechtbank zal een deel van die straf, te weten 3 maanden, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaren en daaraan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden verbinden. De rechtbank acht het van belang dat de verdachte begeleiding krijgt bij het oplossen van zijn problematiek om zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 275.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat geheel uit materiële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij aan het openbaar ministerie heeft laten weten haar anonimiteit te willen laten prevaleren boven een beslissing ten aanzien van de door haar ingediende vordering tot schadevergoeding. De officier van justitie heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding dan wel dat er geen beslissing op de vordering genomen moet worden. De verdediging heeft hiertoe aangevoerd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en dat de rechtbank, gelet op de huidige jurisprudentie, geen beslissing kan nemen op een vordering van een anonieme benadeelde partij.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat zij, gelet op het feit dat de benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend en hier niet ten overstaan van de rechtbank ondubbelzinnig afstand van heeft gedaan, een inhoudelijke beslissing op de vordering tot schadevergoeding moet nemen. Daarbij betrekt de rechtbank dat de vordering aan alle formele vereisten voor indiening daarvan voldoet.
Op grond van de inhoud van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezen verklaarde feit. De rechtbank maakt gebruik van haar schattingsbevoegdheid (artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek), omdat de omvang van de geleden materiële schade - op basis van de door de benadeelde partij ingediende vordering - niet nauwkeurig kan worden vastgesteld. Zij schat de materiële schade, gelet op de gedeeltelijke nadere onderbouwing van de vordering en de door de benadeelde partij in de aangifte gedane schatting van tussen de één en twee ton, in het voordeel van de verdachte op een bedrag van € 100.000,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, aangezien de behandeling van dat deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal - gelet op het voorgaande - de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 100.000,-, geheel bestaande uit materiële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juli 2024, omdat vast is komen te staan dat de betreffende kosten op die datum zijn gemaakt.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 100.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard, en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid of een samenweefsel van verdichtsels;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
3 (drie) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
2 (twee) jarenvastgestelde
proeftijdniet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij GGZ Reclassering Fivoor op het adres Hoge Bakstraat 44, 3311JW Dordrecht. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door het Forensisch Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zoekt of heeft met dhr. [medeverdachte] (geboren [geboortedatum 2] 2003), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt;
  • zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk, onbetaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag;
- de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en schulden. Veroordeelde werkt mee aan de Materieel Juridische Dienstverlening van Fivoor. Veroordeelde werkt, indien nodig, mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen;
- zich laat begeleiden door E25 Welzijn of een soortgelijke hulpverlener, te bepalen door de reclassering. De begeleiding duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van € 100.000,- en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
de schadevergoedingsmaatregel;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juli 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald; ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 365 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededader(s) de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Veltink, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2025.