ECLI:NL:RBDHA:2025:3904

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 maart 2025
Publicatiedatum
13 maart 2025
Zaaknummer
09/219260-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor mensensmokkel na gebrek aan bewijs van winstbejag

Op 14 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mensensmokkel. De verdachte, geboren in 1967 in Indonesië, werd ervan beschuldigd vreemdelingen te hebben geholpen bij hun verblijf in Nederland, met het oog op winstbejag. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 28 februari 2025, waar de officier van justitie, mr. F.A. Kuipers, een gevangenisstraf van drie maanden en een taakstraf van tachtig uren eiste. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. N.F.M. van Osta, pleitte voor vrijspraak en verzocht om nader onderzoek naar de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat voor een bewezenverklaring van mensensmokkel uit winstbejag, het noodzakelijk is dat dit buiten redelijke twijfel bewezen moet zijn. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte handelde uit financieel gewin. De verklaringen van de vreemdelingen en andere getuigen waren niet overtuigend genoeg om het tenlastegelegde feit te bewijzen. De verdachte had verklaard dat zij de vreemdelingen hielp uit vriendendienst en niet uit winstbejag. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldigingen, omdat het bewijs niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken, vooral in gevallen van vermeende mensensmokkel, waar de intentie van de verdachte cruciaal is voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle beschuldigingen, wat aantoont dat zonder overtuigend bewijs, de rechtsstaat zijn werking behoudt.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/219260-22
Datum uitspraak: 14 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 te [geboorteplaats] (Indonesië),
BRP-adres: [adres] [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 28 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsvrouw mr. N.F.M. van Osta naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is -
na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 28 februari 2025- ten laste gelegd dat:
zij op tijdstippen in de periode van 28 maart 2022 tot en met 1 april 2022 te Den Haag en/of Leidschendam en/of elders in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een ander of anderen, te weten [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] uit winstbejag behulpzaam is geweest bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland en/of hen daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, terwijl zij wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk was, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader
- die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] (tegen betaling) onderdak
verschaft in haar woning
en/of een andere woningen/of
- werk voor die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] geregeld en/of
- die [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] naar de werkplek gebracht.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde en gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van tachtig uren, subsidiair veertig dagen hechtenis.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit en subsidiair nader (psychiatrisch en/of psychologisch) onderzoek naar de verdachte verzocht.
3.3.
Vrijspraak
Aan de verdachte is – kort gezegd – hulp bij illegaal verblijf in Nederland ten laste gelegd. Voor een bewezenverklaring van dat feit moet onder meer buiten redelijke twijfel bewezen zijn dat de verdachte handelde uit winstbejag. Dat wil zeggen dat de verdachte uit was op de eigen verrijking. De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte handelde uit winstbejag. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] (hierna: de vreemdelingen) zijn op 1 april 2022 tijdens een arbeidsinspectie, terwijl zij aan het werk waren, aangetroffen in een restaurant in Leidschendam. Twee van de vreemdelingen hebben verklaard dat ze in Indonesië honderd miljoen roepia (omgerekend zo’n € 6.300) aan een reisagent – [reisagent] (hierna: [reisagent] ) – hebben betaald om als arbeidsmigrant naar Nederland af te reizen, maar dat bij aankomst in Nederland bleek dat voor hen slechts een toeristenvisum was geregeld. Ze waren hierdoor niet gerechtigd om arbeid in Nederland te verrichten. Gedurende hun verblijf in Nederland zou (mede) de verdachte hen van onderdak en werk hebben voorzien. Daarnaast heeft [naam 3] verklaard dat de vreemdelingen op enig moment ten behoeve van de huur € 100 per persoon aan de verdachte hebben moeten afdragen.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij (als vriendendienst) [reisagent] en de drie vreemdelingen op 28 maart 2022 van luchthaven Schiphol heeft opgehaald. Zij zou toen voor het eerst met de vreemdelingen kennis hebben gemaakt en in de veronderstelling zijn geweest dat deze als toeristen naar Nederland waren gekomen met [reisagent] als reisgids. De dagen daarna heeft de verdachte – naar eigen zeggen op verzoek van [reisagent] – geholpen met het onderdak en de tewerkstelling van de vreemdelingen. De verdachte heeft herhaaldelijk verklaard dat zij op geen enkel moment uit winstbejag heeft gehandeld of een vergoeding voor haar diensten heeft ontvangen.
Uit het strafdossier blijkt verder dat de politie meermaals in de periode na 1 april 2022 andere (illegale) vreemdelingen in de woning van de verdachte heeft aangetroffen, dat de financiën van de verdachte zijn onderzocht, en dat twee kennissen van de verdachte hebben verklaard dat de verdachte wel vaker het verblijf van vreemdelingen regelde en dat zij een (sterk) vermoeden van een winstoogmerk bij de verdachte hebben.
Deze bevindingen zijn naar het oordeel van de rechtbank, ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende concreet om de conclusie te dragen dat de verdachte uit financieel gewin zou hebben gehandeld. De verklaring van [naam 3] dat € 100 huur betaald moest worden aan de verdachte wordt niet ondersteund door ander bewijs in het dossier, ook niet door de verklaringen van de andere twee vreemdelingen. Het onderzoek naar de financiën van de verdachte biedt onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte onverklaarbare (grote) contante geldbedragen heeft ontvangen die in verband kunnen worden gebracht met het ten laste gelegde feit, in aanmerking genomen de korte pleegperiode en de vreemdelingen waarover deze zaak gaat. De verklaringen van de twee kennissen van de verdachte bieden ook onvoldoende steun aan het vermeende winstbejag. Aan de eerste verklaring kent de rechtbank beperkte betekenis toe, omdat dit een verklaring is van een persoon die onbekenden in een restaurant heeft horen zeggen dat de verdachte tegen betaling vreemdelingen zou huisvesten. Aan de tweede verklaring komt ook beperkte betekenis toe, omdat dit een verklaring is van een kennis die naar eigen zeggen niet zeker weet dat de vreemdelingen die bij de verdachte verblijven haar moeten betalen, en deze verklaring bovendien afkomstig is van iemand die ruzie heeft met de verdachte over (onder meer) een geldlening.
Omdat de rechtbank op basis van de bewijsmiddelen in het dossier niet kan vaststellen dat de verdachte uit winstbejag heeft gehandeld, kan het tenlastegelegde feit niet worden bewezen. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken.

4.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C. Kole, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. J.M. Meester, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Aksu, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 maart 2025.