In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Roma uit Bosnië-Herzegovina, diende op 3 oktober 2024 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 28 oktober 2024 door de minister als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank behandelde de zaak op 9 januari 2025, waarbij de gemachtigde van de minister aanwezig was, maar eiser en zijn gemachtigde niet. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is, omdat eiser zijn identiteit niet aannemelijk heeft gemaakt. Eiser had verklaard dat zijn echte naam niet de naam was die hij in zijn asielaanvraag had opgegeven, en dat hij gebruik had gemaakt van een vals identiteitsbewijs. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geoordeeld dat eisers identiteit ongeloofwaardig is, omdat hij niet met authentieke documenten heeft onderbouwd dat zijn naam daadwerkelijk de door hem opgegeven naam is. Daarnaast wordt vastgesteld dat Bosnië-Herzegovina als veilig land van herkomst wordt beschouwd, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk gevaar loopt. De rechtbank wijst ook de beroepsgrond van eiser af dat hij vanwege zijn relatie in Nederland een inreisverbod opgelegd zou moeten krijgen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag.