ECLI:NL:RBDHA:2025:3865
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen de ophouding van een vreemdeling op grond van de Vreemdelingenwet 2000
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 maart 2025, wordt het beroep van eiseres tegen haar ophouding beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde, heeft niet op de zitting verschenen, ondanks dat zij de gelegenheid had om gronden van beroep naar voren te brengen. De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar beroepschrift enkel heeft aangegeven dat de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig is, zonder verdere toelichting of specifieke gronden te geven. Dit is onvoldoende om als beroepsgrond te gelden volgens artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank heeft het beroep op 25 februari 2025 behandeld, maar omdat eiseres en haar gemachtigde niet aanwezig waren, heeft de rechtbank geen gronden van beroep kunnen vaststellen. De gemachtigde heeft in een eerder bericht verzocht om uitspraak te doen op basis van de stukken in het dossier, maar de rechtbank is van mening dat dit niet mogelijk is zonder ingediende beroepsgronden. De rechtbank concludeert dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat eiseres niet tijdig de gronden heeft vermeld en de rechtbank niet gehouden is om de ophouding ambtshalve te toetsen.
De uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open, zoals vermeld in artikel 6:5 en 6:6 van de Awb.