ECLI:NL:RBDHA:2025:3861

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 maart 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
NL25.9936
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

Op 12 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een vreemdelingenrechtelijke zaak waarbij eiser, een Nigeriaanse man, in beroep ging tegen een maatregel van bewaring die op 26 februari 2025 door de Minister van Asiel en Migratie was opgelegd. De maatregel was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat er een risico bestond dat eiser zou onderduiken. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Op 5 maart 2025 werd de maatregel van bewaring opgeheven, maar de rechtbank moest nog beoordelen of eiser recht had op schadevergoeding voor de periode dat de maatregel van bewaring van kracht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de Nigeriaanse nationaliteit heeft en dat hij in 1991 is geboren. Eiser voerde aan dat de maatregel onzorgvuldig tot stand was gekomen, omdat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de verblijfsrechten van zijn dochter die in Frankrijk woont. De rechtbank oordeelde echter dat de gronden voor de maatregel van bewaring feitelijk juist waren en voldoende waren toegelicht. Eiser had herhaaldelijk verklaard niet naar Frankrijk te willen terugkeren en niet mee te willen werken aan een overdracht aan Frankrijk, wat de rechtbank als een significant risico op onderduiken beschouwde.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat het beroep ongegrond was. Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.L. Weerkamp, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.9936

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser],

V-nummer: [V-nummer], eiser
(gemachtigde: mr. S.T.V. Le),
en

de Minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 5 maart 2025 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend de zaak schriftelijk te behandelen. Het onderzoek is op 12 maart 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Nigeriaanse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1991.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening [2] en een significant risico bestond dat eiser zou gaan onderduiken. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser voert tegen de maatregel van bewaring aan dat het besluit hiertoe onzorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft aangegeven dat hij een dochter heeft die woonachtig is in Frankrijk. Verweerder had onderzoek moeten doen naar de nationaliteit van deze dochter want eiser zou daaraan verblijfsrechten in het kader van het Unierecht kunnen ontlenen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is het besluit in strijd met het zorgvuldigheidsvereiste genomen en daarmee onrechtmatig.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat een significant risico op onderduiken reeds daarmee is gegeven.
6. Eiser heeft herhaaldelijk verklaard niet naar Frankrijk te willen terugkeren en niet mee te zullen werken aan een overdracht aan Frankrijk. Dat zijn dochter daar woont, maakt dit volgens hem niet anders. Indien eiser meent in aanmerking te komen voor verblijfsrecht hier te lande op grond van het Unierecht had hij daartoe een aanvraag kunnen indienen. Dit is tot op heden niet gebeurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat, gelet op de niet bestreden gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, verweerder de maatregel van bewaring heeft kunnen opleggen aan eiser. Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. Ook de ambtshalve toetsing [5] leidt niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te beoordelen periode op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 12 maart 2025 gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
5.HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.