ECLI:NL:RBDHA:2025:384
Rechtbank Den Haag
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming grootouders tot voogden
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 een beschikking gegeven inzake de voogdij over een minderjarige. De moeder van de minderjarige heeft verzocht om haar ouderlijk gezag te schorsen en de grootouders, die de ouders van de moeder zijn, te benoemen als voogden. De grootouders hebben ingestemd met dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder, vanwege een verstandelijke beperking, niet in staat is om het gezag over haar kind uit te oefenen. De minderjarige is niet erkend door de biologische vader, die niet in beeld is. De grootouders hebben zich schriftelijk bereid verklaard om de voogdij op zich te nemen.
De rechtbank heeft de relevante artikelen uit het Burgerlijk Wetboek (BW) in overweging genomen, met name artikel 1:282 BW, dat bepaalt dat gezamenlijke voogdij alleen mogelijk is op eensluidend verzoek van de voogd en een ander die in nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat. Hoewel de grootouders geen voogd zijn, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek om gezamenlijke voogdij in dit geval toch mogelijk is, gezien de instemming van de grootouders en het belang van de minderjarige.
De rechtbank heeft besloten om het ouderlijk gezag van de moeder te beëindigen en de grootouders tot voogden te benoemen. Deze beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, die sinds zijn geboorte voornamelijk door de grootouders is verzorgd. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk van kracht is, ondanks eventuele rechtsmiddelen die tegen de beschikking kunnen worden aangewend.