Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.De procedure
- het tussenvonnis van 11 december 2024 (hierna: ‘het tussenvonnis’),
- de akte van de Politie van 22 januari 2025, met producties 3 en 4;
- de antwoordakte van [eiseres] van 19 februari 2025.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om een aanbestedingsrechtelijk geschil tussen [eiseres] B.V. en de Politie. De rechtbank heeft op 12 maart 2025 een eindvonnis uitgesproken in de procedure met zaaknummer C/09/653930 / HA ZA 23-824. De procedure volgde op een tussenvonnis van 11 december 2024, waarin de rechtbank oordeelde dat de Politie niet de voorwaarde had gesteld dat alle inschrijvers gelijke listprijzen moesten hanteren. De Politie werd opgedragen te onderzoeken of de winnende inschrijver, aangeduid als [inschrijver], niet met onrealistische prijzen had ingeschreven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Politie aan haar onderzoeksplicht en motiveringsplicht heeft voldaan, en dat de verschillen in listprijzen tussen [eiseres] en [inschrijver] verwaarloosbaar klein waren. De rechtbank heeft de vorderingen van [eiseres] afgewezen en haar veroordeeld in de proceskosten, die aan de kant van de Politie zijn begroot op € 2.389. De kostenveroordeling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.