ECLI:NL:RBDHA:2025:382

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/09/666946
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het ouderlijk gezag na huiselijk geweld

Op 10 januari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een zaak betreffende het ouderlijk gezag over een minderjarige. De moeder had op 7 mei 2024 een verzoekschrift ingediend om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige. De vader, hoewel behoorlijk opgeroepen, is niet verschenen op de zitting en heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van huiselijk geweld en dat er geen contact meer is tussen de ouders. De moeder heeft de relatie met de vader verbroken en de vader heeft sindsdien geen betrokkenheid getoond in het leven van de minderjarige.

De rechtbank heeft op basis van de ingediende stukken en de zitting geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om het gezag te wijzigen. De rechtbank heeft besloten dat de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarige, en heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De beschikking is gegeven door kinderrechter mr. C. de Jong-Kwestro, bijgestaan door griffier A.M.C. Guit-van den Berg, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 januari 2025.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 24-3737
Zaaknummer: C/09/666946
Datum beschikking: 10 januari 2025

Gezag

Beschikking op het op 7 mei 2024 ingekomen verzoek van:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. S. Biskanter te Haarlem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Waar gaat de zaak over?

De rechtbank heeft een verzoekschrift ontvangen op 7 mei 2024. In dit verzoekschrift verzoekt de moeder het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar te belasten met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] , voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De rechtbank heeft geen verweerschrift ontvangen.
Op 7 januari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de moeder met haar advocaat en [naam] namens de Raad voor de Kinderbescherming. De vader is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

Feiten

- Partijen hebben tot februari 2024 een affectieve relatie gehad.
- Zij zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] .
- De minderjarige heeft de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- Partijen oefenen het gezamenlijk gezag over de minderjarige uit.

Beoordeling

De rechtbank overweegt dat uit de stukken en wat op de zitting is besproken is gebleken dat er geen contact is tussen de ouders. Er is sprake geweest van huiselijk geweld, waarna de moeder de relatie met de vader heeft verbroken. Daarna heeft de vader niets meer van zich laten horen. Hij reageert niet op brieven van de advocaat van de moeder. Hij heeft geen verweer gevoerd en is ook niet op de zitting verschenen. Daaruit leidt de rechtbank af dat de vader niet is betrokken is het leven van [de minderjarige] .
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat het gezag wordt gewijzigd, zodat de moeder gezagsbeslissingen voortaan zelfstandig kan nemen. De rechtbank zal het verzoek van de moeder dan ook toewijzen.

BeslissingDe rechtbank:

bepaalt dat voortaan alleen de moeder belast is met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2023 te [geboorteplaats] , en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. C. de Jong-Kwestro, kinderrechter, bijgestaan door A.M.C. Guit-van den Berg als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 januari 2025.