ECLI:NL:RBDHA:2025:3806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2025
Publicatiedatum
12 maart 2025
Zaaknummer
09/137119-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onvoorzichtig rijgedrag en rijden zonder geldig rijbewijs

Op 14 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 mei 2022 betrokken was bij een verkeersongeval in 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1990 in Bulgarije, reed met een auto op de Harstenhoekweg en negeerde een rood verkeerslicht, waardoor hij in botsing kwam met een motorfiets. De bestuurder van de motorfiets en zijn passagier, [naam 1] en [naam 2], liepen zwaar lichamelijk letsel op, waaronder een sleutelbeenfractuur en brandwonden. De verdachte had bovendien geen geldig rijbewijs, aangezien dit ongeldig was verklaard. Tijdens de zittingen op 10 oktober 2024 en 31 januari 2025 werd het bewijs tegen de verdachte besproken. De officier van justitie eiste een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gehandeld, wat leidde tot het ongeval. De rechtbank sprak de verdachte vrij van enkele onderdelen van de tenlastelegging, maar achtte de bewezenverklaring van de overtredingen van artikel 6 en artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994 gerechtvaardigd. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uren en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor 12 maanden met een proeftijd van 3 jaren.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/137119-24
Datum uitspraak: 14 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats] (Bulgarije),
BRP-adres: [adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 oktober 2024 (regie) en 31 januari 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.C.M. Beneken genaamd Kolmer en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A. Kaynak naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk
als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de
Harstenhoekweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten
verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans
aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
- heeft gereden met een gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid en/of
- met die te hoge snelheid de kruising van voornoemde weg met de Zwolsestraat is
genaderd en/of opgereden en/of (vervolgens/daarbij) een voor zijn rijrichting rood
licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd tengevolge waarvan hij op de kruising
in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende motorrijder en
diens passagier, waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder van die motorfiets en diens passagier (genaamd 1) [naam 1] en/of 2) [naam 2] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) een sleutelbeenfractuur en/of een beenfractuur en/of 3e graads brandwonden op stuit en billen en/of ad 2) luxaties van de knieschijf, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Harstenhoekweg,
- heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
- heeft gereden met een gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid en/of
- met die te hoge snelheid de kruising van voornoemde weg met de Zwolsestraat is genaderd en/of opgereden en/of (vervolgens/daarbij) een voor zijn rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd tengevolge waarvan hij op de kruising in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende motorrijder en diens passagier, waardoor (een) ander(en) te weten de bestuurder van die motorfiets en diens passagier (genaamd 1) [naam 1] en/of 2) [naam 2] ) letsel heeft/hebben bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2
hij op of omstreeks 15 mei 2022 te 's-Gravenhage terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorie(ën) AM en/of B1 en/of B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Harstenhoekweg, als bestuurder een motorrijtuig, (auto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 15 mei 2022 omstreeks 16:29 uur reed de verdachte in zijn auto op de Harstenhoekweg in de richting van de Zwolsestraat te Den Haag. Toen de verdachte op de kruising met de Zwolsestraat, die was voorzien van een driekleurige verkeerslicht, linksaf wilde slaan, kwam hij in aanrijding met een motorfiets die op de Zwolsestraat rechtdoor in de richting van de boulevard reed. De bestuurder van de motorfiets, [naam 1] genaamd (hierna: [naam 1] ) en de passagier op de motorfiets, [naam 2] genaamd (hierna: [naam 2] ) liepen door het ongeval letsel op.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of en, zo ja, in welke mate, het ongeval aan de verdachte kan worden verweten. In de eerste plaats moet de rechtbank beoordelen of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), waarbij de vraag beantwoord moet worden of het handelen van de verdachte is aan te merken als roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en onoplettend (feit 1 primair).
Als geen sprake is geweest van een overtreding van artikel 6 WVW 1994, is de vraag aan de orde of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarzetting in het verkeer, in de zin van artikel 5 WVW 1994 (feit 1 subsidiair).
Voorts moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de verdachte op 15 mei 2022 een auto heeft bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard (feit 2).
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, in die zin dat ten aanzien van feit 1 primair de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, omdat hij een auto heeft bestuurd, terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, en daarnaast door rood is gereden. Hij acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met een te hoge snelheid heeft gereden. Van dat onderdeel in de tenlastelegging moet de verdachte worden vrijgesproken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde.
Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de raadsvrouw.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
Bij de beantwoording van de vraag voor of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als een overtreding van artikel 6 WVW 1994, moet gekeken worden naar het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het ongeval. Daarbij verdient opmerking dat niet al uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin. Niet elk tekortschieten, niet elke verkeersovertreding, is voldoende voor het aannemen van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994. Het gaat erom of het rijgedrag (aanmerkelijk) onder de maat is gebleven ten opzichte van wat van een automobilist in het algemeen en gemiddeld mag worden verwacht.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is om tot de conclusie te komen dat de verdachte roekeloos, dan wel zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat de verdachte heeft gereden met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid.
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van die onderdelen in de tenlastelegging.
Op grond van de in de bijlage aangehaalde bewijsmiddelen is de rechtbank wel van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld, als gevolg waarvan [naam 1] en [naam 2] letsel hebben opgelopen. Daarmee is sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de conclusies in het proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse waaruit blijkt dat de verdachte, vlak voordat de aanrijding plaatsvond, een rood stoplicht negeerde. Toen de auto van de verdachte en de motor van [naam 1] het kruispunt opreden, had de verdachte immers al 4,8 seconden rood licht. De motor van [naam 1] had daarentegen 3,7 seconden groen licht. Deze conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijke onderbouwing. Gelet daarop, in samenhang bezien met de verklaringen van [naam 1] , [naam 2] en de getuige [getuige] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte door rood is gereden. De verklaring van de verdachte dat hij een groen uitstralend stoplicht passeerde wordt dan ook als onaannemelijk terzijde geschoven.
De rechtbank stelt vast dat verkeersregelaars aanwezig waren. Eén van de verkeersregelaars heeft bij de politie verklaard dat hij bij de doorgang van de Harstenhoekweg naar de Groningsestraat stond en dat hij, toen het stoplicht groen werd, de verdachte heeft laten passeren. De rechtbank is van oordeel dat, mede gelet op de plek waar de verkeersregelaar volgens eigen zeggen heeft gestaan, de verdachte er op dat moment niet vanuit mocht gaan dat hij bij de opvolgende kruising, te weten de Zwolsestraat-Harstenhoekweg, die kruising mocht oprijden en daarbij een rood uitstralend stoplicht mocht negeren. De stelling van de verdachte dat hij geen schuld heeft gehad aan het ongeval omdat hij de aanwijzingen van een verkeersregelaar heeft opgevolgd, acht de rechtbank in dat licht bezien dan ook onjuist.
Ook stelt de rechtbank op grond van voornoemd proces-verbaal van verkeersongevallenanalyse vast dat de auto van de verdachte de motor heeft geraakt en niet dat de motor tegen de auto van de verdachte is gebotst, zoals door de verdediging gesteld.
Tot slot heeft de verdachte een auto bestuurd, terwijl hij wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en sindsdien aan hem geen nieuw rijbewijs was afgegeven. Ook volgens eigen zeggen had hij op 15 mei 2022 niet een (nieuw) rijbewijs in zijn bezit, terwijl de regels omtrent dergelijk bezit onder meer tot doel hebben te kunnen garanderen dat een bestuurder van een motorrijtuig over de kennis en vaardigheden beschikt om op een veilige en verantwoorde wijze aan het verkeer te kunnen deelnemen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de raadsvrouw, van oordeel dat voornoemde gedragingen van de verdachte hebben bijdragen aan het ontstaan van het ongeval. Ook het door [naam 1] en [naam 2] opgelopen letsel is daarmee aan de verdachte toe te rekenen. Dat [naam 1] en [naam 2] geen beschermende motorkleding droegen, doet aan de causaliteit tussen het ongeval en het letsel niet af.
Gelet op de geneeskundige verklaringen kwalificeert de rechtbank het opgelopen letsel van [naam 1] en [naam 2] als zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank acht daarom het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij op 15 mei 2022 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, auto, daarmede rijdende over de weg, de Harstenhoekweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend,
- heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
- de kruising van voornoemde weg met de Zwolsestraat is genaderd en opgereden en vervolgens/daarbij een voor zijn rijrichting rood licht uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd
tengevolge waarvan hij op de kruising in botsing is gekomen met een zich op die kruising bevindende motorrijder en diens passagier, waardoor anderen te weten de bestuurder van die motorfiets en diens passagier, genaamd 1: [naam 1] en 2: [naam 2] , zwaar lichamelijk letsel, te weten ad 1) een sleutelbeenfractuur en een beenfractuur en 3e graads brandwonden op stuit en billen en ad 2) luxaties van de knieschijf werd toegebracht;
2
hij op 15 mei 2022 te 's-Gravenhage terwijl hij wist dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten Categorieën AM en B1 en B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, de Harstenhoekweg, als bestuurder een motorrijtuig, auto, van die categorie of categorieën heeft bestuurd.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van zes maanden.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf en een geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich als bestuurder van een auto schuldig gemaakt aan aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Hij heeft gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en een rood verkeerslicht genegeerd. Hierdoor heeft de verdachte een onaanvaardbaar risico genomen en de verkeersveiligheid van medeweggebruikers op ernstige wijze in gevaar gebracht. Dat risico heeft zich verwezenlijkt doordat er een ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij de slachtoffers zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen. De slachtoffers dragen de gevolgen van dit ongeluk nu, na meer dan twee jaren, nog steeds met zich, zoals dat ook blijkt uit de ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van één van de slachtoffers.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 3 september 2024. Hieruit blijkt niet dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De op te leggen straf
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. De rechtbank heeft ook gelet op de LOVS-oriëntatiepunten. Deze hanteren als uitgangspunt voor een geval waarbij door aanmerkelijke schuld zwaar lichamelijk letsel is veroorzaakt, een taakstraf van 120 uren en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van zes maanden. De verdachte heeft daarnaast gereden terwijl zijn rijbewijs ongeldig is verklaard en daarmee ervan blijk gegeven zich weinig aan te trekken van een jegens hem door het bevoegde gezag genomen beslissing. Ook is sprake van twee slachtoffers die zwaar lichamelijk letsel hebben opgelopen.
De rechtbank acht daarom de door de officier van justitie geëiste taakstraf passend en geboden.
De rechtbank acht daarnaast een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van twaalf maanden met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De verdachte is thans niet in het bezit van een geldig rijbewijs. Oplegging van een onvoorwaardelijke rijtonzegging is op dit moment dan ook niet zinvol. De verdachte heeft verklaard dat hij bezig is om in Nederland (opnieuw) zijn rijbewijs te halen. De voorwaardelijke rijontzegging heeft dan ook als doel de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan soortgelijke (verkeers)delicten.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c, 22d en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 9, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht
ten aanzien van feit 2
overtreding van artikel 9 lid 2 van de Wegenverkeerswet 1994
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
veroordeelt verdachte ter zake van feit 1 primair voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
12 (TWAALF) MAANDEN;
bepaalt dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op
3 (DRIE) JARENvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.R. Aaron, voorzitter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
mr. M. Lenderink, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 februari 2025.