ECLI:NL:RBDHA:2025:3790

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/09/679702 / JE RK 25-215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling ex artikel 1:265f BW

In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 februari 2025 uitspraak gedaan over het verzoek van de moeder om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering, vervallen te verklaren en een zorgregeling vast te stellen voor haar minderjarige kind. De moeder, die belast is met het ouderlijk gezag, verzoekt om onbegeleide omgang met haar kind op zondag voor de duur van vier uren. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de schriftelijke aanwijzing, die de contacten tussen de moeder en het kind beperkte, niet voldoende gemotiveerd was en dat de beperking van het contact verder ging dan noodzakelijk was in het belang van het kind. De kinderrechter heeft de schriftelijke aanwijzing vervallen verklaard en een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder één keer per week onbegeleide omgang heeft met het kind, waarbij de gecertificeerde instelling de regie voert over de mogelijke uitbreiding van de contactmomenten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is dat de moeder en de gecertificeerde instelling in gesprek gaan om duidelijke afspraken te maken over de contactmomenten, in het belang van het kind.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/679702 / JE RK 25-215
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
Vervallenverklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen zorgregeling ex artikel 1:265f van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW)
in de zaak van
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L.T.C.M. Geurts te Den Haag,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 februari 2025;
- het nagezonden plan van aanpak van de gecertificeerde instelling, ontvangen op 24 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door een tolk, met haar advocaat;
  • de vader;
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
De kinderrechter heeft [minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [minderjarige] heeft geen mening gegeven.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] verblijft op een woongroep van [instelling] .
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 januari 2025 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 5 februari 2026.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 januari 2025 de machtiging verlengd [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder tot 5 februari 2026.
2.6.
De gecertificeerde instelling heeft op 23 januari 2025 in een schriftelijke aanwijzing de contacten tussen de met het gezag belaste moeder en [minderjarige] beperkt. De schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling luidt als volgt:
Beslissing
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende regeling vast:
U bezoekt [minderjarige] op zijn woning bij [instelling] op de zondagmiddag. Voordat u [minderjarige] bezoekt, neemt u contact op met de groep over het tijdstip. In overleg met [instelling] kunt u dan aangeven hoe laat u komt. Het bezoek vindt plaats onder begeleiding van een (vaste) groepsleider van de groep van [minderjarige] . Het bezoek duurt maximaal twee uur of korter indien de groepsleiding inschat dat [minderjarige] niet langer de concentratie voor het bezoek kan opbrengen of zichtbaar gestrest wordt van het bezoek. Broertjes/zusjes zijn toegestaan om mee te nemen naar het bezoek. Andere mensen zijn niet toegestaan om mee te gaan naar het bezoek. Voor informatie over [minderjarige] neemt u alleen contact op met de gedragswetenschapper mevrouw [naam 2] op [telefoonnummer 1] .
Voor de bezoek afspraken met [minderjarige] wordt de groepstelefoon gebeld te weten: [telefoonnummer 2] .
Deze regeling duurt tot 30 april 2025. In april 2025 vindt een evaluatie plaats van de omgang van u met [minderjarige] en wordt deze indien mogelijk en wenselijk aangepast. U ontvangt hiervoor een uitnodiging.

3.Het verzoek

3.1.
De moeder verzoekt de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling vervallen te verklaren en een zorgregeling vast te leggen, waarbij (primair) de moeder op zondag onbegeleide omgang heeft met [minderjarige] voor de duur van vier uren, waarbij op termijn wordt gewerkt naar een overnachting bij de moeder thuis. Subsidiair wordt verzocht om een zorgregeling vast te leggen waarbij de moeder op zondag onbegeleide omgang heeft met [minderjarige] voor de duur van vier uren, de ene week bij de moeder thuis en de andere week op een neutrale plek.
3.2.
Door en namens de moeder is het verzoek als volgt gemotiveerd. De moeder stelt dat de schriftelijke aanwijzing onvoldoende gemotiveerd is. De moeder deelt de zorgen over het welzijn en het gedrag van [minderjarige] . [minderjarige] laat moeilijk gedrag zien. [minderjarige] gedraagt zich op de groep en bij de moeder thuis hetzelfde en de moeder weet daar goed mee om te gaan. De moeder heeft ter zitting toegelicht dat zij niet weet welke zorgelijke uitspraken er over de thuissituatie zijn gedaan door [minderjarige] , maar zij staat ervoor open om daarover in gesprek te gaan. De moeder maakt zich op haar beurt zorgen over de verwondingen die zij waarneemt tijdens de omgangsmomenten. Als de moeder haar zorgen hierover deelt, heeft zij het gevoel dat er niet naar haar geluisterd wordt en er niks mee gedaan wordt. Zo keerde [minderjarige] eens na een omgangsmoment met de moeder met gedeeltelijk afschoren haar terug op de groep en werden er zorgen geuit over de behandeling van [minderjarige] door de moeder, terwijl hij dit gedrag ook bij [instelling] vertoont. Daarnaast heeft de moeder [minderjarige] nooit met een stok geslagen en zou zij dit ook nooit doen. Dit is gebaseerd op uitspraken zonder aanwezigheid van bewijs. Ook heeft de moeder haar zorgen over de leefomgeving van [minderjarige] geuit. [minderjarige] zou luisteren naar ‘poepmuziek’ en hij houdt zich bezig met het smeren van poep op de muren. De moeder heeft haar zorgen hierover geuit, maar ook daar wordt niet naar geluisterd en niks mee gedaan. Op het moment dat de gecertificeerde instelling uitgespraken van [minderjarige] hoort over de moeder, worden er echter meteen maatregelen genomen, zoals onderhavige schriftelijke aanwijzing. De moeder acht deze handelwijze niet in het belang van [minderjarige] , temeer omdat juist een regelmatige omgang voor rust, regelmaat, duidelijkheid en structuur zorgt voor [minderjarige] . Gelet op het voorgaande is de schriftelijke aanwijzing onvoldoende gemotiveerd en verzoekt de moeder de schriftelijke aanwijzing vervallen te verklaren.
3.3.
Daarnaast acht de moeder het in het belang van [minderjarige] dat er een frequente omgangsregeling tussen hem en de moeder wordt vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met het recht op gezinsleven van de moeder en [minderjarige] (artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens). De moeder had voorheen één keer per week omgang met [minderjarige] , waarbij zij met [minderjarige] weg mocht van de woongroep. Sinds de schriftelijke aanwijzing is de onbegeleide omgang verminderd naar één keer per week begeleide omgang bij [instelling] . De moeder stelt dat de omgangsmomenten met [minderjarige] altijd goed verlopen en dat zij er altijd plezier aan beleeft. De moeder en [minderjarige] hadden behoefte aan deze ‘quality time’ en [minderjarige] geeft veelal aan dat hij met de moeder met de auto naar de woning van de moeder wil, wat ook wordt bevestigd door de gecertificeerde instelling in de schriftelijke aanwijzing. Door de omgangsbeperking zouden de moeder en [minderjarige] geen ‘quality time’ meer hebben vanwege de toegevoegde begeleiding, terwijl zowel de moeder als [minderjarige] hier behoefte aan heeft. Dit is voor de moeder dan ook niet begrijpelijk. Gelet op het voorgaande verzoekt de moeder om voornoemde opbouwende omgangsregeling vast te stellen. Deze omgangsregeling geeft [minderjarige] de mogelijkheid om frequenter en langdurig contact te hebben met de moeder. Daarmee wordt recht gedaan aan het recht op gezinsleven en aan de gedachte van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing, namelijk dat [minderjarige] het recht heeft om zo snel mogelijk weer bij de moeder te wonen.

4.De standpunten

4.1.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte. [minderjarige] heeft een licht verstandelijke beperking en een forse autismestoornis. De afgelopen maanden zit hij in een onrustige periode. [minderjarige] vertoont op de groep en bij de moeder thuis moeilijk gedrag dat lastig te interpreteren is. Eind december 2024 is [minderjarige] terug op de groep gekomen met een verhaal dat hij zou zijn geslagen met een stok door de moeder. De groep heeft dit gemeld bij de betrokken jeugdbeschermer. De betrokken jeugdbeschermer is in overleg gegaan met de ouders. Dit gesprek is niet goed van de grond gekomen en vervolgens is de schriftelijke aanwijzing gegeven. De gecertificeerde instelling acht de bezoeken op de groep nodig om zowel [minderjarige] als de moeder te beschermen. [minderjarige] doet uitspraken die lastig te interpreteren zijn en dat levert onduidelijke en lastige situaties op. De insteek van de gecertificeerde instelling is om met de groep en de moeder in overleg te gaan om te onderzoeken hoe zij veilige bezoeken tot stand kunnen brengen. De gecertificeerde instelling wenst daarbij in gesprek met de moeder te gaan en goede afspraken te maken over de omgang met [minderjarige] .
4.2.
De vader staat achter het verzochte. De vader vindt de schriftelijke aanwijzing niet nodig en schadelijk voor [minderjarige] . [minderjarige] kan onvoorspelbaar gedrag vertonen en heeft altijd veel ongelukjes gehad op de groep, maar dat betekent niet dat hij geslagen wordt. Volgens de vader doen beide ouders het goed met [minderjarige] . De vader heeft meerdere meldingen gedaan bij instanties, maar door wordt niks mee gedaan. Het is nodig dat alle betrokken partijen [minderjarige] zo goed mogelijk beschermen.

5.De beoordeling

Schriftelijke aanwijzing
5.1.
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring leidt tot de conclusie dat aan alle ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. De kinderrechter is ook van oordeel dat de gecertificeerde instelling op basis van voornoemd artikel 1:265f, eerste lid, BW bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter dient vervolgens te beoordelen of de gecertificeerde instelling die bevoegdheid juist heeft aangewend. Daarbij is het volgende van belang.
5.2.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 van de Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Een schriftelijke aanwijzing is gericht op enig rechtsgevolg en niet de vorm, maar de inhoud van het bericht is hierbij bepalend.
5.3.
Wanneer een ouder het niet eens is met een schriftelijke aanwijzing over de beperking van het contact met zijn of haar kind(eren) tijdens een uithuisplaatsing, kan die ouder dat op grond van de artikelen 1:265f, 1:264 en 1:265 BW aan de kinderrechter voorleggen.
5.4.
Het beperken van contact tussen ouders en kinderen betekent een inbreuk op het recht op eerbieding van het gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze inbreuk mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoe ver de beperking kan gaan, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Nadat een kind uit huis is geplaatst, rust er een grote verantwoordelijkheid op een EVRM-verdragsstaat om het bezoekrecht van een ouder met het kind te waarborgen.
5.5.
Uit het dossier en het besprokene ter zitting blijkt dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing, waarbij het contact tussen [minderjarige] en de moeder (verder) beperkt is, heeft gegeven met name vanwege de zorgelijke uitspraken die [minderjarige] heeft gedaan na de contactmomenten met de moeder.
5.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de beperking van het contact verder gaat dan in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. Vaststaat dat de moeder, voor de schriftelijke aanwijzing, één keer per week onbegeleid contact had met [minderjarige] en dat dit altijd goed is verlopen. De gecertificeerde instelling heeft aangedragen dat de schriftelijke aanwijzing is gegeven om de veiligheid van zowel [minderjarige] als de moeder te beschermen aangezien [minderjarige] zorgelijk uitspraken heeft gedaan die door zijn licht verstandelijke beperking moeilijk te interpreteren zijn. De moeder maakt zich ook zorgen over de uitspraken die [minderjarige] heeft gedaan en zij heeft meerdere keren haar zorgen geuit over het gedrag en de uitspraken van [minderjarige] . Hoewel de kinderrechter de voorzichtigheid van de gecertificeerde instelling begrijpt, is uit de stukken en het besprokene ter zitting niet duidelijk geworden dat deze uitspraken (direct) veroorzaakt worden door de contactmomenten met de moeder, aangezien [minderjarige] dergelijke uitspraken ook over andere situaties doet. De kinderrechter stelt vast dat het hoe dan ook zorgelijk is dat [minderjarige] deze uitspraken doet. Gedegen onderzoek hiernaar, in samenwerking met de moeder, is daarbij passend. Er kan op dit moment echter niet geconcludeerd worden dat hiervoor een beperking van het contact noodzakelijk is, ook gelet op het doel van de uithuisplaatsing. Het doel van een uithuisplaatsing is immers het toewerken naar een terugkeer bij (één van) de ouders. Door het nu al beperkte contact nog verder te beperken, komt dit doel juist verder weg te liggen. De kinderrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat hij veiligheid, voorspelbaarheid, rust en regelmaat heeft. Het staat niet ter discussie dat [minderjarige] en de moeder behoefte hebben aan contact met elkaar en dat zij plezier beleven aan de onderlinge ‘quality time’. Daarbij is de moeder bereid om in gesprek te gaan met de gecertificeerde instelling om te onderzoeken hoe de contactmomenten (blijvend) veilig kunnen verlopen voor [minderjarige] en de moeder. Het contact tussen [minderjarige] en de moeder is belangrijk voor [minderjarige] en de kinderrechter vindt het dan ook niet in zijn belang dat dit contact op deze manier (verder) wordt ingeperkt.
5.7.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 23 januari 2025 vervallen verklaren.
Zorgregeling
5.8.
Op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW kan de kinderrechter een regeling vaststellen die haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt.
5.9.
Zoals eerder overwogen is [minderjarige] gebaat bij duidelijkheid, voorspelbaarheid, rust en regelmaat. Vaststaat dat de moeder tot de schriftelijke aanwijzing regelmatig, namelijk ten minste één keer per week, onbegeleid contact had met [minderjarige] en dat dit altijd goed is verlopen. Uit de stukken blijkt ook dat [minderjarige] graag met de moeder met de auto naar de woning van de moeder wil. De kinderrechter gaat er gelet op de regelmatige contactmomenten en de toelichting van de moeder ter zitting vanuit dat de eerdere contactmomenten en de frequentie daarvan, één keer per week voor de duur van vier uren, in het belang van [minderjarige] is. De door de moeder verzochte overnachting bij haar, terwijl dit eerder niet heeft plaatsgevonden, vindt de kinderrechter op dit moment niet in het belang van [minderjarige] . Daarom zal de kinderrechter een zorgregeling vaststellen waarbij de moeder één keer in de week vier uren contact heeft met [minderjarige] , waarbij de gecertificeerde instelling regie voert over de mogelijke uitbreiding daarvan. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven graag met de moeder in overleg te willen om ervoor te zorgen dat de contactmomenten (blijvend) veilig voor [minderjarige] kunnen plaatsvinden. De kinderrechter vindt het noodzakelijk dat de partijen zo spoedig mogelijk met elkaar in gesprek gaan om duidelijke afspraken te maken over de contactmomenten die in het belang van [minderjarige] zijn. De kinderrechter zal daarom ook de opdracht geven dat de moeder met de gecertificeerde instelling in gesprek gaat, voordat de contactmomenten gaan plaatsvinden.
5.10.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verklaart de schriftelijke aanwijzing van 23 januari 2025 vervallen;
6.2.
bepaalt dat [minderjarige] en de moeder op zondag onbegeleide omgang hebben voor de duur van vier uren, waarbij dit de ene week bij de moeder thuis en de andere week op een neutrale plek plaatsvindt. De gecertificeerde instelling voert de regie over het uitbreiden van de contactmomenten, met dien verstande dat alvorens de onbegeleide contactmomenten gaan plaatsvinden, er een overleg heeft plaatsgevonden tussen de moeder en de gecertificeerde instelling;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 10 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.