In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 februari 2025, wordt het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet of onvoldoende aanwezig zijn. De Raad verzoekt om ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de moeder van [minderjarige] niet in staat zou zijn om de benodigde structuur en begeleiding te bieden. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en woont samen met [minderjarige]. Tijdens de zitting op 27 februari 2025, waar de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren, werd duidelijk dat de moeder sinds november 2024 begeleiding ontvangt van [instelling]. De kinderrechter constateert dat de moeder positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling en dat zij openstaat voor hulp. Ondanks de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], is de kinderrechter van mening dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende is om de situatie te verbeteren. De kinderrechter benadrukt het belang van de voortzetting van de hulpverlening en wijst het verzoek van de Raad af.