ECLI:NL:RBDHA:2025:3789

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/09/680803 / JE RK 25-321
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling van een minderjarige

In deze beschikking van de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 27 februari 2025, wordt het verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming om [minderjarige] onder toezicht te stellen afgewezen. De kinderrechter oordeelt dat de gronden voor ondertoezichtstelling, zoals genoemd in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, niet of onvoldoende aanwezig zijn. De Raad verzoekt om ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar, omdat de moeder van [minderjarige] niet in staat zou zijn om de benodigde structuur en begeleiding te bieden. De moeder is belast met het ouderlijk gezag en woont samen met [minderjarige]. Tijdens de zitting op 27 februari 2025, waar de moeder en vertegenwoordigers van de Raad en de gecertificeerde instelling aanwezig waren, werd duidelijk dat de moeder sinds november 2024 begeleiding ontvangt van [instelling]. De kinderrechter constateert dat de moeder positieve stappen heeft gezet in haar ontwikkeling en dat zij openstaat voor hulp. Ondanks de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige], is de kinderrechter van mening dat de hulpverlening in het vrijwillig kader voldoende is om de situatie te verbeteren. De kinderrechter benadrukt het belang van de voortzetting van de hulpverlening en wijst het verzoek van de Raad af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/680803 / JE RK 25-321
Datum uitspraak: 27 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informanten aan:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
[naam 1], gezinscoach van [instelling] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 21 februari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 27 februari 2025. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 2] namens de Raad;
  • de moeder;
  • [naam 3] namens de gecertificeerde instelling;
  • [naam 1] , de gezinscoach van de moeder.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. [minderjarige] is volledig afhankelijk van de verzorging en opvoeding van de moeder. De moeder lijkt (emotioneel) niet beschikbaar voor [minderjarige] en het lukt de moeder onvoldoende om [minderjarige] de sturing en ondersteuning te bieden die hij nodig heeft. De moeder lijkt overbelast te zijn en daardoor lukt het haar niet om structuur aan te brengen in het dagelijks ritme van [minderjarige] . Zo lukt het de moeder niet om te starten met de zindelijkheidstraining van [minderjarige] , omdat de moeder daarvoor geen ruimte heeft in haar hoofd. Daarbij wordt gezien dat de moeder herhaaldelijk niet komt op de afspraken van het consultatiebureau. Sinds 2024 is de hulpverlening van [instelling] betrokken bij de moeder en er wordt gezien dat de moeder meewerkt aan de hulpverlening en kleine stappen zet in het creëren van structuur in de opvoedsituatie. Desondanks wordt er ook gezien dat de moeder wisselend is in haar stemming, zichzelf verwaarloost en de moeder heeft aangegeven geen hulpvragen te hebben. Dit zorgt voor onrust en onzekerheid bij [minderjarige] en heeft mogelijk invloed op de hechtingsrelatie met de moeder. De positieve ontwikkeling van de moeder is nog pril en kwetsbaar, waarbij de hulpverlening nodig blijft om een veilige opvoedsituatie te creëren. Ondanks dat de moeder meewerkt aan de hulpverlening van [instelling] is er een duidelijke regievoering nodig voor de moeder. Er zijn zorgen dat de moeder zonder stok achter de deur het niet zal volhouden om de hulpverlening (blijvend) te accepteren. De Raad acht de betrokkenheid van een jeugdbeschermer dan ook noodzakelijk. De jeugdbeschermer kan regie voeren over de betrokken hulpverlening en in samenwerking met de moeder eventueel aanvullende hulpverlening inzetten die toezicht houdt op de veiligheid van [minderjarige] . Het is tevens van belang dat de draaglast van de moeder wordt verminderd en dat zij emotioneel stabieler wordt. Het is daarbij belangrijk dat de hulpverlening betrokken blijft en dat de moeder geen terugval heeft. Gelet op het voorgaande verzoekt de Raad een ondertoezichtstelling voor de duur van een jaar.

4.De standpunten

4.1.
De moeder is het niet eens met het verzoek. De moeder heeft aangegeven dat [minderjarige] altijd bij de moeder is en hij de aandacht en tijd krijgt die hij nodig heeft. Zij betwist dan ook dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De moeder gaat niet naar het consultatiebureau, maar dat is ook niet verplicht. De moeder en de vader van [minderjarige] hebben er samen bewust voor gekozen dat de vader niet in het leven is van [minderjarige] .
4.2.
Desgevraagd heeft mevrouw [naam 1] het volgende naar voren gebracht. [instelling] is sinds november 2024 betrokken bij de moeder. De moeder was zorgmijdend, had geen zin meer en zij zat slecht in haar wel. Op dit moment laat de moeder [instelling] binnen en wordt er structuur in de opvoedsituatie aangebracht om het stabieler en rustiger te krijgen. De moeder heeft aangegeven op termijn ook open te staan voor individuele hulpverlening. [instelling] zal in ieder geval het komende half jaar betrokken zijn, en als het nodig is kan dit verlengd worden.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat de in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) genoemde gronden voor ondertoezichtstelling niet, althans onvoldoende, aanwezig zijn.
5.2.
Daartoe overweegt de kinderrechter als volgt. Voor een ondertoezichtstelling dient allereerst sprake te zijn van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. [minderjarige] is jong en kwetsbaar en volledig afhankelijk van de verzorging en opvoeding van de moeder. Het lukt moeder onvoldoende om [minderjarige] de benodigde structuur en begeleiding te bieden die hij nodig heeft. De moeder heeft geen overzicht en haar hoofd lijkt vol te zitten. Het is zorgelijk dat de moeder bedwantsen had, niet naar het consultatiebureau gaat en nog niet is gestart met zindelijkheidstraining van [minderjarige] . Daar komt bij dat [minderjarige] geen contact heeft met zijn biologische vader en dit kan invloed (gaan) hebben op zijn identiteitsontwikkeling. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat [minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.
5.3.
Desondanks is de kinderrechter er voldoende van overtuigd dat de moeder met hulp van de hulpverlening in het vrijwillig kader in staat is om de zorgen rondom [minderjarige] weg te nemen. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de moeder sinds november 2024 begeleiding en ondersteuning krijgt van [instelling] . De kinderrechter constateert dat de moeder de afgelopen periode voorzichtig positieve stappen heeft gezet. Waar de moeder in eerste instantie zorgmijdend was, staat de moeder nu open voor en werkt zij mee aan de begeleiding van [instelling] en lukt het hen om samen goede afspraken te maken. Ter zitting is duidelijk geworden dat de moeder profiteert van de begeleiding van [instelling] en dat verdere hulpverlening op dit moment niet nodig is. Nu de moeder zich niet verzet tegen en meewerkt aan de hulpverlening van [instelling] , is de betrokkenheid van een jeugdbeschermer in het gedwongen kader naar het oordeel van de kinderrechter niet noodzakelijk. De hulpverlening in het vrijwillig kader kan erop toezien dat de positieve ontwikkeling van de moeder wordt gecontinueerd en bestendigd. De kinderrechter is dan ook van oordeel dat niet aan de gronden voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan. De kinderrechter benadrukt daarbij wel dat het belangrijk is dat de moeder blijft meewerken aan de hulpverlening van [instelling] , zodat de zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] blijvend worden weggenomen en hij zich zo goed mogelijk kan gaan ontwikkelen.
5.4.
Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter het verzoek afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2025 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. R.M. Goossen als griffier, en op schrift gesteld op 11 maart 2025.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.