ECLI:NL:RBDHA:2025:3748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
09/126423-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

SkyECC-zaak: Medeplegen van voorbereidingshandelingen voor internationale drugshandel en witwassen

Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de SkyECC-zaak, waarin de verdachte werd beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de internationale en grootschalige handel in harddrugs, alsook van witwassen. De verdachte, geboren in 1993 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van verschillende feiten die zich afspeelden tussen 6 december 2019 en 14 juni 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte via versleutelde communicatie (SkyECC) betrokken was bij de handel in cocaïne, heroïne en synthetische drugs. Tijdens het onderzoek zijn diverse chats en telefoongesprekken geanalyseerd, waaruit bleek dat de verdachte actief deelnam aan de drugshandel. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding ten aanzien van een deel van de tenlastelegging nietig was, maar dat de overige feiten voldoende duidelijk waren. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. Daarnaast werd een geldbedrag van € 8.170,- en een Rolex-horloge verbeurd verklaard, aangezien deze vermoedelijk uit misdrijf afkomstig waren. De rechtbank benadrukte de ontwrichtende invloed van de drugshandel op de samenleving en de noodzaak van strenge straffen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/126423-24
Datum uitspraak: 3 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres 1] , [postcode] [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] , locatie [locatie] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 september 2024, 2 december 2024 (alle pro forma) en 17 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.F.R. de Vrught en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. A.N. Slijters naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 6 december 2019 tot en met 14 juni 2024 te ’s-Gravenhage, althans in Nederland en/of België en/of Engeland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of het binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of methamfetamine (crystal meth) en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en/of methamfetamine (crystal meth) en/of heroïne en/of MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans van een hoeveelheid van een materiaal bevattende een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen, immers heeft verdachte (via PGP-telefoons):
- gesprekken gevoerd en/of informatie uitgewisseld over het transport van 15 liter vloeistof naar Noorwegen bestemd voor het produceren en/of vervaardigen en/of opslaan van synthetische drugs (aan/met [account 2] p.60),
- inlichtingen en/of foto’s uitgewisseld over de verschillende wijzen van toegang verkrijgen tot een haventerrein en/of de mogelijkheden van het uithalen en/of opzetten van verdovende middelen vanuit alle “kaaien” (kades) van deze haven (aan/met [account 10] p.61-63),
- foto’s van verdovende middelen gemaakt en/of laten maken door de verkopende partij en/of vervolgens ontvangen/verzonden/doorgestuurd (aan/met [account 3] p.68/69, aan/met [account 4] p.86-87, aan/met [account 6] p.92-94),
- een hoeveelheid pillen met daarin amfetamine en/of MDMA te koop aangeboden en/of informatie verstrekt over de sterkte van voormelde pillen en/of afspraken
voor overdracht van deze verdovende middelen gearrangeerd (aan/met [account 2] p.70-72),
- een hoeveelheid cocaïne te koop aangeboden en/of gesprekken gevoerd over de kwaliteit en/of de prijs van de te koop aangeboden blokken cocaïne (aan/met [account 4] p.74 & p.86-87, aan/met [account 11] p.65, aan/met [account 3] p.68-69),
- aan/bij de kopende en/of verkopende partij informatie opgevraagd en/of verstrekt over de prijs en beschikbaarheid van methamfetamine (aan/met [account 7] p.79 & p.81)
- aan/bij de kopende en/of verkopende partij informatie opgevraagd en/of verstrekt over de prijs en beschikbaarheid van MDMA en/of MDMA-olie en/of XTC-pillen en/of afspraken voor overdracht van deze verdovende middelen gearrangeerd(aan/met [account 7] p.79 & p.81, aan/met [account 8] p.92, aan/met [account 6] p.92-94 & aan/met [account 9] p.100),
- aan/bij de kopende en/of verkopende partij geïnformeerd naar de benodigde grondstoffen (zoutzuur en/of zwavel) voor het vervaardigen van synthetische drugs (aan/met [account 7] p.79 & p.81),
- ontmoetingen gehad met en/of (telefonische) afspraken gemaakt met en/of onderhandelingen gevoerd met en/of inlichtingen verstrekt over de prijzen van een hoeveelheid heroïne (aan/met [account 4] p.82-84),
- een hoeveelheid MDMA aangekocht (aan/met/van [account 9] p.88-90), en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden voorhanden heeft/hebben gehad waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), te weten
- een of meerdere PGP telefoon(s);
2
hij in of omstreeks de periode van 6 december 2019 tot en met 14 juni 2024, te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermalen (van) een geldbedrag en/of een Rolex-horloge, althans een of meer voorwerpen
- de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of heeft verhuld, dan wel
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie de rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) was/waren, en/of
- heeft verborgen en/of heeft verhuld wie dat/die voorwerp(en) voorhanden had(den)
- heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of - gebruik heeft gemaakt
terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (eigen) misdrijf;
3
hij in of omstreeks de periode van 15 juni 2020 tot en met 14 juni 2024, te Den Haag, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
opzettelijk
- heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, en/of
- binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
- in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad,
een grote hoeveelheid (minimaal 46 kilo), in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Inleiding

De zaak tegen de verdachte is onderdeel van een groter strafrechtelijk onderzoek, genaamd Cassave.
Naar aanleiding van veiliggestelde SkyECC-berichten uit het onderzoek Argus, die aan het onderzoek Cassave ter beschikking werden gesteld, is het vermoeden ontstaan dat de verdachte zich, als gebruiker van het SkyECC-account [account 1] , schuldig zou hebben gemaakt aan de (internationale) handel in harddrugs.
Na nader onderzoek, waarbij onder andere diverse observaties zijn verricht en mobiele telefoons zijn afgeluisterd, is ook het vermoeden ontstaan dat de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan de (internationale) handel in softdrugs.
De verdachte is vervolgens op 14 juni 2024 in de directe nabijheid van zijn woning aan de [adres 1] te [plaats 2] aangehouden. Tijdens een doorzoeking in voornoemde woning werd een contant geldbedrag van in totaal € 7.660,- aangetroffen. Tevens werd bij de verdachte een geldbedrag van € 510,- en een horloge van het merk Rolex aangetroffen.
De verdachte wordt in onderhavige strafzaak - kort samengevat - verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
- het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen met betrekking tot de (internationale) handel in harddrugs in de periode van 6 december 2019 tot en met 14 juni 2024 (feit 1);
- het (medeplegen van) witwassen van een geldbedrag en een horloge van het merk Rolex in de periode van 6 december 2019 tot en met 14 juni 2024 (feit 2);
- het (mede)plegen van (internationale) handel in softdrugs in de periode van 15 juni 2020 tot en met 14 juni 2024 (feit 3).

4.De geldigheid van de dagvaarding

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 met betrekking tot het onderdeel ‘meermalen een geldbedrag’ partieel nietig is, omdat onvoldoende duidelijk is op welk verwijt de steller van de tenlastelegging het oog heeft gehad.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het onderdeel “een grote hoeveelheid (minimaal 46 kilo) hennep” nietig is omdat niet is gespecificeerd op
welke transacties of hoeveelheden hennep de dagvaarding precies betrekking heeft. Subsidiair heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat het onderdeel “minimaal” nietig moet worden verklaard.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging, in het licht bezien van de inhoud van het dossier, voldoende duidelijk is en dat de verweren van de raadsvrouw daarom moeten worden verworpen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht ten aanzien van feit 3 het onderdeel “minimaal” in de tenlastelegging nietig, omdat dit onderdeel in de tenlastelegging onvoldoende specifieke is waar dit betrekking op heeft. In zoverre zal de tenlastelegging partieel nietig worden verklaard.
Voor het overige behelst de tenlastelegging ten aanzien van de feiten 2 en 3 naar het oordeel van de rechtbank, bezien in het licht van de inhoud van het dossier, een voldoende duidelijke opgave van de feiten, nu de tekst van de tenlastelegging voldoende duidelijk, begrijpelijk, feitelijk en niet tegenstrijdig is. Het moet voor de verdachte in redelijkheid duidelijk zijn wat hem wordt verweten en tegen welke beschuldiging hij zich dient te verdedigen. Anders dan in de zaken waaraan de raadsvrouw heeft gerefereerd, gaat het in deze zaak niet om meerdere gebeurtenissen waarbij geldbedragen zouden zijn witgewassen. Uit de verklaring van de verdachte ter terechtzitting en uit het pleidooi van de raadsvrouw blijkt evenmin dat er onduidelijkheid bestaat over hetgeen waartegen de verdachte zich moet verdedigen.
De dagvaarding voldoet daarmee aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). De rechtbank verwerpt daarom het nietigheidsverweer van de raadsvrouw voor het overige.

5.De bewijsbeslissing

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Voor zover nodig zal de rechtbank hieronder ingaan op de verweren van de raadsvrouw.
5.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in de bijlage opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
5.4
Bewijsoverwegingen
5.4.1
Ten aanzien van feit 1
Verweer bewijsuitsluiting
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2022, waarin de politie de gebruiker van het SkyECC-account [account 1] als de verdachte heeft geïdentificeerd, moet worden uitgesloten van het bewijs wegens een vormverzuim ex artikel 359a Sv, nu de inhoud van het proces-verbaal onvolledig en onjuist is, waarbij de politie bewust ontlastende informatie uit het proces-verbaal heeft gehouden. De raadsvrouw heeft daartoe onder meer aangevoerd dat op grond van de historische gegevens kan worden vastgesteld dat de telefoon met het SkyECC-account [account 1] in de maanden januari 2020 tot juni 2020 in nachtelijke uren in België verbleef, terwijl haar cliënt in Nederland was. Die informatie is niet opgenomen in het hiervoor genoemde proces-verbaal van identificatie.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe het navolgende.
Hoewel het opnemen van de door de raadsvrouw genoemde informatie door de politie bij zou hebben gedragen aan de transparantie van het proces-verbaal van identificatie, is het de rechtbank niet gebleken dat de politie en/of het openbaar ministerie bewust en moedwillig een onjuiste en onvolledige voorstelling van zaken heeft gegeven over de identificatie van de gebruiker van het SkyECC-account [account 1] met als doel om de verdachte (ten onrechte) te kunnen identificeren als de gebruiker van voornoemd SkyECC-account.
Zoals hieronder zal blijken, gaat de rechtbank ervan uit dat de verdachte ná 15 juni 2020 de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [account 1] . Ten aanzien van de periode vanaf 15 juni 2020 is het proces-verbaal van identificatie volledig. Op dat punt heeft de raadsvrouw ook geen verweer gevoerd. De ontlastende informatie waarop de raadsvrouw heeft gedoeld, heeft betrekking op de periode van voor 15 juni 2020. Het nadeel voor de verdachte van het weglaten van deze informatie is dan ook beperkt.
Resumerend ziet de rechtbank geen reden om het proces-verbaal van identificatie van het bewijs uit te sluiten.
Is de verdachte de gebruiker geweest van het SkyECC-account [account 1] ?
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte vóór 15 juni 2020 de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [account 1] . Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit de historische gegevens blijkt dat de mobiele telefoon die door de gebruiker van het SkyECC-account [account 1] werd gebruikt, in de periode van voor 15 juni 2020 met grote regelmaat een zendmast in België heeft aangestraald, terwijl geen aanwijzingen in het dossier aanwezig zijn dat de verdachte in die periode in België zou verblijven. Tevens zijn er aanwijzingen in het dossier aanwezig dat op bepaalde momenten voornoemde mobiele telefoon in België was, terwijl de verdachte zich in Nederland bevond. Verder zijn er aanwijzingen dat in een aantal chatgesprekken van [account 1] van voor 15 juni 2020 juist óver de verdachte werd gecommuniceerd, aangezien zijn voornaam in de berichten werd genoemd.
De rechtbank stelt op basis van de inhoud van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [account 1] in de periode van 15 juni 2020 tot en met 9 maart 2021.
De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan het proces-verbaal waarin de politie de identificatie van de gebruiker van dit account heeft gerelateerd. De gebruiker van dit account heeft in de SkyECC-berichten meerdere malen feiten en omstandigheden genoemd die, in onderlinge samenhang bezien, te herleiden zijn tot de verdachte. De rechtbank wijst in dit verband met name op het volgende.
Uit onderzoek is gebleken dat aan het SkyECC-account [account 1] het IMEI-nummer [nummer 1] en het IMSI-nummer [nummer 2] gekoppeld kunnen worden. Deze nummers zijn voor het laatst gebruikt op 9 maart 2021.
Op 5 maart 2021 werd middels een technisch hulpmiddel vastgesteld dat het telefoontoestel dat gebruikt werd in combinatie met het IMSI-nummer [nummer 2] zich bevond in een van de woningen gelegen in het portiek [adres 2] tot en met [adres 3] te [plaats 2] . De verdachte stond in die periode ingeschreven op het adres de [adres 3] in [plaats 2] .
Op 1 juli 2020 stuurde het SkyECC-account SDO98I naar [account 1] de navolgende berichten “Ben bij jou hier” en “ [wijk] ”. [wijk] is een wijk in [plaats 2] , waar de [adres 2 en adres 3] onder valt.
Uit de gevorderde gegevens is gebleken dat het IMEI-nummer [nummer 1] het meest van één basisstation gebruik heeft gemaakt in de voor nachtrust bestemde tijd tussen 22.00 uur en 07.00 uur, te weten de [adres 4] te [plaats 2] . Dit basisstation heeft de woning aan de [adres 3] in [plaats 2] binnen zijn theoretisch bereik.
In de chatberichten heeft [account 1] aangegeven dat hij op “wckr” een account heeft: “ [bijnaam] 1993 ”. De verdachte is geboren in 1993 en tevens bleek uit het politiesysteem dat “ [bijnaam] ” een van de bijnamen van de verdachte betreft.
Uit het politiesysteem is gebleken dat de verdachte op 9 september 2020 omstreeks 03:20 uur was gecontroleerd door de politie op de A16 ter hoogte van Moerdijk. Uit de APN-gegevens is gebleken dat IMSI-nummer [nummer 2] en IMEI-nummer [nummer 1] op 9 september 2020 rondom het tijdstip van bovengenoemde controle gebruik maakten van basisstations in de omgeving van de A16.
Uit de historische vluchtgegevens van de verdachte is gebleken dat de verdachte op 26 augustus 2020 om 11:40 uur vanaf Eindhoven naar Lissabon is gereisd. Op 4 september 2020 om 7:45 is hij vanaf Lissabon weer teruggereisd naar Eindhoven.
Uit APN-gegevens is gebleken dat het IMSI-nummer [nummer 2] overeenkomstige reisbewegingen heeft gemaakt als de vluchten van de verdachte. IMSI-nummer [nummer 2] maakte namelijk gebruik van het Portugese telecomnetwerk in de periode van 26 augustus 2020 tot en met 4 september 2020.
Het IMSI-nummer [nummer 2] heeft op 26 augustus 2020 voor het eerst gebruik gemaakt van het Portugese telecom netwerk om 14:40 uur. De vlucht waar de verdachte gebruik van maakte landde op 26 augustus 2020 om 14:40 uur in Portugal. Het IMSI-nummer [nummer 2] maakte op 4 september 2020 voor het laatst om 08:08 uur gebruik van het Portugese telecomnetwerk en om 10:14 uur werd gebruik gemaakt van een zendmast bij het vliegveld in Eindhoven. De verwachte aankomsttijd van de vlucht van de verdachte was 10:40 uur.
Op grond van het vorenstaande – in onderlinge samenhang bezien – staat voor de rechtbank vast dat de verdachte in de periode van 15 juni 2020 tot en met 9 maart 2021 de gebruiker is geweest van het SkyECC-account [account 1] en ziet zij geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat iemand anders dan de verdachte in die periode (mede) gebruik heeft gemaakt van dit SkyECC-account.
De verweren van de raadsvrouw hieromtrent worden dan ook verworpen.
Welke strafrechtelijk verweten gedragingen blijken uit de chats?
De verdachte heeft in de periode van 15 juni 2020 tot en met 9 maart 2021 met een PGP-telefoon in verschillende SkyECC-gesprekken contact gehad met verschillende personen, onder meer met de gebruikers van de SkyECC-accounts [account 2] , [account 3] , [account 4] , [account 5] , [account 6] , [account 7] , [account 8] , [account 6] en [account 9] . In deze SkyECC-gesprekken werd informatie uitgewisseld met betrekking tot de handel in verdovende middelen, te weten cocaïne, heroïne en synthetische drugs. Hierbij werden onder andere foto’s van verdovende middelen uitgewisseld en informatie uitgewisseld over de kwaliteit, de beschikbaarheid van de verdovende middelen of van de benodigde grondstoffen voor de productie van verdovende middelen en over de prijzen van de verdovende middelen. Ook werden er afspraken gemaakt over eventuele ontmoetingen en/of de overdracht van de verdovende middelen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om er aan te twijfelen dat in de SkyECC-gesprekken wordt gesproken over cocaïne, heroïne en synthetische drugs. Door de verdachte zijn verschillende malen foto’s van witte blokken of pillen van verschillende kleuren en/of stempel verstuurd of ontvangen. Verder wordt gesproken over prijzen die passen bij de prijs van dergelijke verdovende middelen. Tevens wordt gesproken over “blokken”, “colo”, “bruin”, “ice”, “keta”, “snoepjes” en “champ”, termen die regelmatig in verband met verdovende middelen worden gebruikt. Mede gelet daarop en op de andere gebruikte begrippen en de context waarbinnen de gesprekken hebben plaatsgevonden, concludeert de rechtbank dat het hier gaat om cocaïne, heroïne en synthetische drugs.
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het tweede gedachtestreepje waarbij de verdachte inlichtingen en foto’s zou hebben uitgewisseld met de gebruiker van het SkyECC-account [account 10] over het mogelijk smokkelen van verdovende middelen via het haventerrein. In het dossier zijn slechts de chatberichten aanwezig die door [account 10] zijn verstuurd. De berichten die door de verdachte zouden zijn verstuurd, zijn niet in het dossier aanwezig. De exacte rol of betrokkenheid van de verdachte hierbij kan dan ook niet vastgesteld worden.
Ook zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het chatgesprek tussen 27 februari 2020 en 9 maart 2020 met de gebruiker van het SkyECC-account [account 11] , aangezien de rechtbank de verdachte pas vanaf 15 juni 2020 als gebruiker van het SkyECC-account [account 1] heeft aangemerkt.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat de verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de handel in cocaïne, heroïne en synthetische drugs.
Medeplegen
De verdachte had een significante en wezenlijke bijdrage in de chats. Niet alleen was hij deelnemer aan de chats, wat mogelijk al voldoende is om tot de conclusie te komen dat sprake is van een nauwe en een bewuste samenwerking tussen de verdachte en de andere deelnemers aan de chats, maar de verdachte heeft ook actief deelgenomen aan de chats, waarbij hij informatie/foto’s heeft gevraagd of gedeeld.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte, samen met anderen, voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van de (internationale) handel in cocaïne, heroïne en synthetische drugs.
De periode
Zoals reeds hierboven overwogen is de verdachte in de periode van 15 juni 2020 tot en met 9 maart 2021 de gebruiker geweest van het SkyECC-account [account 1] .
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de chatgesprekken die na de aanhouding van de verdachte in zijn mobiele telefoon werden aangetroffen, niet als bewijs kunnen worden gebezigd bij de beoordeling van feit 1. Hoewel in deze chatgesprekken aanwijzingen aanwezig zijn dat de verdachte zich ook na 9 maart 2021 heeft bezig gehouden met de handel in verdovende middelen, zijn deze gesprekken gevoerd middels een normale mobiele telefoon met de berichtenapplicatie Signal. Onder feit 1 is uitsluitend ten laste gelegd dat de verdachte zich middels een PGP-telefoon via de versleutelde berichtendienst SkyECC heeft bezig gehouden met de handel in verdovende middelen.
De rechtbank acht dan ook ten aanzien van feit 1 een periode van 15 juni 2020 tot en met 9 maart 2021 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte zal van de overige ten laste gelegde periode partieel worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder onder 5.5 weergeven.
5.4.2
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, bij het ontbreken van een rechtstreeks verband tussen het tenlastegelegde voorwerp en een bepaald misdrijf, op grond van de feiten en omstandigheden moet worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Wanneer van een dergelijk vermoeden sprake is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. Indien de verdachte zo’n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
De rechtbank stelt op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de navolgende feiten en omstandigheden vast.
Op 14 juni 2024 is bij een doorzoeking van de woning van de verdachte aan de [adres 1] te [plaats 2] een contant geldbedrag van in totaal € 7.660,- aangetroffen. In de woonkamer werden twee bankbiljetten van € 200,- onder het zitkussen van de bank aangetroffen. In een ladekast in de slaapkamer werd een blauw zakje met daarin eenentwintig bankbiljetten van € 200,- en zesentwintig bankbiljetten van € 100,- aangetroffen. Ook werd een stapel van zeven bankbiljetten van € 50,- en zes bankbiljetten van € 10,- in de ladekast aangetroffen. Onder het matras werd een bankbiljet van € 50,- aangetroffen.
Na zijn aanhouding werd bij de verdachte een horloge van het merk Rolex en een geldbedrag van € 510,- aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van deze feiten en omstandigheden sprake is van een vermoeden dat het aangetroffen geldbedrag en het horloge, dat een geschatte waarde heeft van € 12.000,-, uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het contante geldbedrag werd op verschillende plekken in de woning van de verdachte en in verschillende coupures, waaronder in coupures van € 100,- en € 200,-, aangetroffen. Dergelijke coupures zijn een aanwijzing voor witwassen, omdat deze in het normale economische verkeer niet uitgegeven en gebruikt worden. Gelet hierop mag van de verdachte daarom worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag en het horloge.
Ten aanzien van het aangetroffen geldbedrag en horloge heeft verdachte zich tijdens zijn verhoren door de politie en door de rechter-commissaris beroepen op zijn zwijgrecht.
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor door de rechter-commissaris op 18 juni 2024 verklaard dat hij sinds anderhalve maand is begonnen als zzp’er en dat hij daarvoor niets deed. Zijn vrouw werkte en zijn familie stopte hem zo nu en dan iets toe. De aanwezigheid van een dergelijk hoog contant geldbedrag en de aanschaf van een dergelijk duur horloge kunnen hierdoor niet worden verklaard.
Op de terechtzitting van 17 februari 2025 heeft de verdachte voor het eerst verklaard dat hij in 2017 van de verzekering naar aanleiding van een auto-ongeluk een bedrag van € 12.000,- uitgekeerd heeft gekregen. De verzekering heeft dat bedrag overgemaakt naar een tussenpersoon die zijn verzekering regelde, en die tussenpersoon heeft het bedrag vervolgens contant aan de verdachte gegeven, omdat de verdachte destijds een bijstandsuitkering van de gemeente ontving en het bedrag buiten het zicht van de gemeente wilde houden. Dat bedrag heeft de verdachte daarna deels uitgegeven, onder andere bij casino’s en deels gespaard. Het aangetroffen geldbedrag in zijn woning maakt volgens de verdachte onderdeel uit van dat spaargeld. Over de herkomst van het horloge heeft de verdachte zich wederom op zijn zwijgrecht beroepen.
Los van het feit dat de verdachte pas op de terechtzitting met een verklaring over de mogelijke herkomst van het geldbedrag is gekomen, hij heeft deze verklaring op geen enkele wijze onderbouwd met bijvoorbeeld schriftelijke stukken, zoals brieven van de verzekering of zijn tussenpersoon. De verklaring van de verdachte is dan ook niet verifieerbaar. Over de herkomst van het horloge heeft de verdachte geen enkele verklaring afgelegd.
De rechtbank komt om die reden tot de slotsom dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag en het horloge uit misdrijf afkomstig zijn. Nu geen concreet gronddelict kan worden aangewezen, zal ‘enig misdrijf’ bewezen worden verklaard.
Medeplegen
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen. Uit de bewijsmiddelen kan niet afgeleid worden dat er bij het witwassen sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en een ander of anderen.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 14 juni 2024 zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 8.170,- en een horloge van het merk Rolex.
5.4.3
Ten aanzien van feit 3
Op 11 juni 2024 werd bij het distributiecentrum [bedrijf] in Ede in een pakket dat afkomstig was uit Italië en bestemd voor de [adres 5] te [plaats 2] , 44 kilo hennep aangetroffen.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken is gebleken dat de verdachte op 5 juni 2024 naar [bedrijf] heeft gebeld om het afleveradres van voornoemd pakket te wijzigen naar de [adres 5] te [plaats 2] .
Ook werd na de aanhouding van de verdachte in zijn mobiele telefoon een uitvoerig chatgesprek in Signal tussen hem en een persoon genaamd “The Company” aangetroffen over de levering van voornoemd pakket.
Uit de chatgesprekken is gebleken dat de verdachte het afleveradres en de persoon die het pakket in ontvangst zou nemen, heeft geregeld. Toen er problemen waren met de levering van het pakket, werd de verdachte door “The Company” ook verantwoordelijk daarvoor gehouden. Daarna heeft de verdachte ook navraag gedaan over de (na)levering van het pakket.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd bij de invoer van 44 kilo hennep in Nederland en dat hij daarom als medepleger kan worden aangemerkt. De verdachte heeft actief handelingen verricht met betrekking tot de levering van het pakket.
De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verdachte, samen met anderen, 44 kilo hennep Nederland heeft ingevoerd.
Het verweer dat de verdachte niet kan worden aangemerkt als medepleger, wordt verworpen.
De periode
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachte vanaf begin juni 2024 bemoeienissen had bij de levering van het pakket dat vervolgens op 11 juni 2024 door de politie in beslag werd genomen. De rechtbank acht dan ook een periode van 3 juni 2024 tot en met 11 juni 2024 wettig en overtuigend bewezen.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hieronder onder 5.5 weergegeven.
5.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1
hij in de periode van
15 juni 2020tot en met
9 maart 2021in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, vervoeren en het binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of methamfetamine, crystal meth, en/of heroïne en/of MDMA, zijnde cocaïne en methamfetamine, crystal meth, en heroïne en MDMA telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en te bevorderen,
anderen heeft getracht te bewegen om die feiten te plegen, te doen plegen, mede te plegen, en om daarbij behulpzaam te zijn en om daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, immers heeft verdachte via PGP-telefoons:
- gesprekken gevoerd en informatie uitgewisseld over het transport van 15 liter vloeistof naar Noorwegen bestemd voor het produceren van synthetische drugs met [account 2] ,
- foto’s van verdovende middelen gemaakt en laten maken door de verkopende partij en vervolgens ontvangen/verzonden/doorgestuurd aan [account 3] , aan [account 4] , aan [account 6] ,
- een hoeveelheid pillen met daarin amfetamine en MDMA te koop aangeboden en informatie verstrekt over de sterkte van voormelde pillen en afspraken
voor overdracht van deze verdovende middelen gearrangeerd aan/met [account 2] ,
- een hoeveelheid cocaïne te koop aangeboden en gesprekken gevoerd over de kwaliteit en de prijs van de te koop aangeboden blokken cocaïne aan/met [account 4] , aan/met [account 3] ,
- aan de kopende en verkopende partij informatie opgevraagd en verstrekt over de prijs en beschikbaarheid van methamfetamine aan [account 7]
- aan de kopende en verkopende partij informatie opgevraagd en verstrekt over de prijs en beschikbaarheid van MDMA en MDMA-olie en XTC-pillen en afspraken voor overdracht van deze verdovende middelen gearrangeerd aan/met [account 7] , aan/met [account 8] , aan/met [account 6] & aan/met [account 9] ,
- aan de kopende en verkopende partij geïnformeerd naar de benodigde grondstoffen, zoutzuur en zwavel, voor het vervaardigen van synthetische drugs aan/met [account 7] ,
- ontmoetingen gehad met en (telefonische) afspraken gemaakt met en onderhandelingen gevoerd met en inlichtingen verstrekt over de prijzen van een hoeveelheid heroïne aan/met [account 4] ,
- een hoeveelheid MDMA aangekocht van [account 9] , en
-
eenvoorwerp voorhanden heeft gehad waarvan verdachte wist, dat dat bestemd was tot het plegen van die feiten, te weten
- een PGP telefoon;
2
hij
op14 juni 2024 te Den Haag een geldbedrag en een Rolex-horloge voorhanden heeft gehad
enheeft omgezet terwijl hij, verdachte, wist, dat dat geldbedrag
en horloge- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
3
hij in de periode van
3 juni 2024tot en met
11juni 2024 in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
44kilo hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

6.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

7.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

8.De strafoplegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vierenvijftig maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht aan de verdachte, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden, zijn blanco strafblad en zijn geringe rol in het geheel, een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist, te weten een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden met aftrek.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de internationale en grootschalige handel in harddrugs. Verder heeft hij samen met anderen een grote hoeveelheid hennep Nederland ingevoerd.
De grootschalige handel in hard- en softdrugs heeft een bijzonder ontwrichtende invloed op de samenleving. Er gaan in deze handel grote sommen geld om, waardoor de financiële belangen van daders vaak groot zijn. Om die belangen te beschermen wordt (extreem) geweld dikwijls niet geschuwd. Vrijwel alle liquidaties die in het criminele circuit worden gepleegd, zijn direct of indirect het gevolg van conflicten in de onderwereld met betrekking tot deze drugshandel.
Verder geldt dat een aanzienlijk deel van vermogensdelicten zoals winkeldiefstallen en woninginbraken terug is te leiden naar de behoefte aan drugs bij armlastige gebruikers.
De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag en een horloge van het merk Rolex. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het financieel en economisch verkeer, faciliteert de onderliggende criminaliteit en levert een aantasting op van de legale economie.
Het is naar het oordeel van de rechtbank passend dat voor de handel in verdovende middelen lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. In de eerste plaats dient dit als vergelding voor de ontwrichting waar de verdachte (in)direct aan heeft bijgedragen. In de tweede plaats heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met drugscriminaliteit in te laten.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 21 augustus 2024. Daaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor Opiumwetfeiten.
De op te leggen straf
Bij het bepalen van de hoogte van de gevangenisstraf heeft de rechtbank verder gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) en op straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd. Gelet op de frequentie en hoeveelheid van de SkyECC-berichten en tijdens de SkyECC-gesprekken verstuurde foto’s, gaat de rechtbank bij het bepalen van de strafmaat uit van een hoeveelheid verdovende middelen van meer dan twintig kilo.
Alles overwegende, zal de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden opleggen. Die straf is lager dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank ten aanzien van de feiten 1 en 3 een korte periode bewezen heeft verklaard dan door de officier van justitie is gevorderd en omdat dit beter aansluit bij de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn gezinssituatie, en zijn strafblad zijn door de rechtbank bij de strafoplegging betrokken.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv.

9.De inbeslaggenomen voorwerpen

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst) onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en met betrekking tot deze voorwerpen het onder 2 bewezenverklaarde feit is begaan.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.

10.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33 a, 47, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 3, 10, 10 a en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijsten I en II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

11.De beslissing

De rechtbank:
verklaart de dagvaarding ten aanzien van feit 3 nietig met betrekking tot het onderdeel “minimaal”;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 5.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, door een ander tracht te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, om daarbij behulpzaam te zijn of om daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen te verschaffen, meermalen gepleegd
en
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
ten aanzien van feit 2
witwassen;
ten aanzien van feit 3
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (ZESENDERTIG) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 1 tot en met 8 genoemde voorwerpen, te weten:
1: 400 EUR
2: 410 EUR
3: 50 EUR
4: 6700 EUR
5: 510 EUR
6: 100 EUR
7: 100 EUR
8: 1 STK Horloge(Omschrijving: Zilver, merk: Rolex Gmt- Master II).
Dit vonnis is gewezen door
mr. drs. H.M. Braam, voorzitter,
mr. B.A. Sturm, rechter,
mr. E.R.F. van Engelen, rechter,
in tegenwoordigheid van W.H. Ng, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 maart 2025.