ECLI:NL:RBDHA:2025:3718

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
23/5436 en 23/5620
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beroepen tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen in Zoetermeer

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag de beroepen van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van twee Hollandse Iepen aan de [straatnaam] in [plaats]. De vergunning werd verleend door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer op 8 november 2022. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen deze vergunning, waarbij zij een verzoek om een voorlopige voorziening hebben ingediend. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 13 oktober 2023 toegewezen en het bestreden besluit geschorst tot de uitspraak op de beroepen. De rechtbank heeft de beroepen op 27 januari 2025 gelijktijdig behandeld.

De rechtbank oordeelt dat de beroepen gegrond zijn, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat er sprake is van een verwijderingsbelang. De rechtbank wijst op de noodzaak voor verweerder om nader onderzoek te doen naar de mate van schaduwoverlast en de beperking van daglichttoetreding, vooral nu één van de betrokken bomen niet meer aanwezig is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de belangen van de omwonenden in de herplantplicht moeten worden betrokken.

De rechtbank bepaalt dat het griffierecht aan eisers moet worden vergoed en dat eiseres II recht heeft op een vergoeding van de proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, en is openbaar uitgesproken op 10 maart 2025.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 23/5436 en 23/5620

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2025 in de zaak tussen

1. [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4], uit [woonplaats] , eisers I
2. [eiseres] ,uit [woonplaats] , eiseres II
(gemachtigde:mr. M. Adansar),
en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: mr. C.T. Kreffer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning voor het kappen van twee Hollandse Iepen (de bomen) aan de [straatnaam] in [plaats] (de kapvergunning). Met het besluit van
8 november 2022 heeft verweerder de vergunning verleend.
1.1.
Met het bestreden besluit van 20 juli 2023 heeft het college het besluit van
8 november 2022, conform het advies van de commissie bezwaarschriften van
28 juni 2023, gedeeltelijk herroepen, in die zin dat naast de twee elzen ook twee iepen worden herplant. Voor het overige is het besluit in stand gelaten.
1.2.
Eisers hebben een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend. Op
13 oktober 2023 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen en het bestreden en het primaire besluit geschorst tot de uitspraak op deze beroepen. [1]
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 januari 2025 gelijktijdig op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers I, de gemachtigde van eiseres II en namens verweerder de gemachtigde, [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] .

Waar gaat deze zaak over?

2. Deze zaak gaat over een kapvergunning voor bomen die zich bevinden aan de [straatnaam] , naast de zuidelijke ingang van de flat [naam flat] . Nadat een bewoonster van de flat bij de gemeente heeft gemeld schaduwoverlast te ervaren van de bomen, heeft de Externe Adviescommissie Bomen (EAB) op 18 november 2021 een advies uitgebracht. In het advies van de EAB is vermeld dat de aanvraag zich richt op vijf iepen, die meer dan
22 meter hoog en ongeveer 14 meter breed zijn. De bomen zullen jaarlijks met ongeveer
10 cm in omvang toenemen. De bomen verkeren in een normale conditie en zijn recent gesnoeid. Er zijn geen zichtbare gebreken geconstateerd. Bij gelijkblijvende omstandigheden hebben de bomen een levensverwachting van meer dan 15 jaar. Ondanks het feit dat de bomen dicht bij elkaar staan, hebben de vijf bomen aan alle kanten takken.
2.1.
De EAB heeft geadviseerd om de twee iepen die het dichtst bij de woning staan te verwijderen. Het verwijderen van deze bomen zal een dusdanige verbetering opleveren voor zowel de bezonning van het balkon als de daglichttoetreding in de woning van de flatbewoonster, waardoor dit het verwijderen ervan rechtvaardigt. Bovendien maken de iepen die het dichtst bij de flat staan ook geen onderdeel uit van een belangrijke bomenstructuur. De overige drie iepen vormen een groep waarvan de boomkronen zich na het verwijderen van de twee bomen goed kunnen ontwikkelen.
2.2.
Verweerder heeft het advies van de EAB overgenomen en de vergunning verleend.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of verweerder de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
3.1.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepen gegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (de Wabo).
4.1.
De aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend op 4 november 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Toetsingskader
5. In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wabo is bepaald dat, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod geldt om een project uit te voeren zonder omgevingsvergunning, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat.
5.1.
Op grond van artikel 2.18 van de Wabo kan, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.2, de omgevingsvergunning slechts worden verleend of geweigerd op de gronden die zijn aangegeven in de betrokken verordening.
5.2.
Op grond van artikel 4:10, eerste lid van de Algemene plaatselijke verordening [plaats] (Apv) is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag houtopstanden te vellen of te doen vellen die vermeld staan op het door het college vastgestelde overzicht monumentale bomen en herdenkingsbomen, alsmede houtopstanden die in eigendom van de gemeente zijn of die staan in door het college aangewezen beschermde gebieden.
5.3.
Op grond van artikel 4:10, derde lid, van de Apv kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. strijdigheid met de Wet natuurbescherming of andere regelgeving inzake natuurbescherming;
b. het onvoldoende aannemelijk maken van een verwijderingsbelang.
5.4.
De gemeenteraad heeft op 13 juli 2020 het Bomenbeleid vastgesteld, dat op
6 augustus 2020 in werking is getreden. Algemeen uitgangspunt in dit beleid is dat vergunningsplichtige bomen niet worden verwijderd (gekapt), zonder dat daarvoor een reden (verwijderingsbelang) wordt aangegeven. Op pagina 25 van het Bomenbeleid is aangegeven dat het belang voor het verwijderen van een boom (verwijderingsbelang) kan worden onderverdeeld in twee categorieën:
1. Gevaarlijke situaties, veiligheid en sterk afnemende kwaliteit/conditie;
2. Zwaarwegend (maatschappelijk) belang.
De categorie “zwaarwegend (maatschappelijk) belang” kan volgens pagina 26 van het Bomenbeleid verder onderverdeeld worden in:
a. Ontwikkeling, reconstructies en/of herinrichting;
b. Overlast.
Van een verwijderingsbelang bij overlast is volgens pagina 27 van het Bomenbeleid sprake in geval van overmatige, langdurige schaduwoverlast en/of bij overmatige, langdurige overlast door beperking van de lichttoetreding in de woning. Deze soorten overlast moeten aantoonbaar gemaakt worden door analyses.
5.5.
Uit bijlage 2 bij het Bomenbeleid blijkt dat als er, gemiddeld gemeten over het hele jaar, minder dan circa 40% van de tijd (tussen zonsopgang en zonsondergang) bezonning mogelijk is, dit een indicatie is voor overmatige schaduwoverlast. Ligt dit percentage tussen circa 40% en circa 60%, dan is wel sprake van schaduwoverlast, maar niet overmatig. Enige mate van schaduwoverlast is voor de gemeente geen verwijderingsbelang. Als overmatige en langdurige hinder aantoonbaar is en behoud van de boom niet mogelijk is met alternatieve en/of boomkundige oplossingen, dan bestaat voor de gemeente een verwijderingsbelang.
5.6.
De mate van overlast door beperking van de daglichttoetreding wordt volgens diezelfde bijlage berekend aan de hand van een methode die uitgaat van een horizontale en een verticale hoek van lichtinval die wordt bepaald door de kroonbreedte van de boom, de boomhoogte en de hoogte van de onderkant van het raam van een verblijfsruimte (woonkamer en/of woonkeuken) ten opzichte van het maaiveld. Bij een verticale belemmeringshoek (vermenigvuldigd met een factor die bepaald wordt door de horizontale belemmeringshoek) van meer dan 63° is er sprake van ernstige hinder van lichttoetreding. Ook hier geldt dat enige mate van hinder door beperking van de daglichttoetreding voor de gemeente geen verwijderingsbelang is. Als overmatige en langdurige hinder aantoonbaar is en behoud van de boom niet mogelijk is met alternatieve en/of boomkundige oplossingen, dan bestaat voor de gemeente een verwijderingsbelang.
5.7.
In paragraaf 6.2 van het Bomenbeleid, getiteld “Belangenafweging wijk- en buurtgroen”, staat dat bij de bomen in wijk- en buurtgroen, de buurtbewoner een grotere beïnvloedingsruimte heeft en er een zorgvuldige belangenafweging plaatsvindt tussen de belangen van de omwonenden (omgeving), de waarde en het belang van de boom en behoud van het groene beeld. Hierbij wordt als eerste gekeken naar (1) de levensverwachting van de boom, (2) de mate van overlast, (3) of deze bij één of meerdere omwonenden speelt, (4) er geen adequate oplossingen zijn om de overmatige overlast te verminderen en (5) de waardering en draagvlak vanuit de omgeving.
Beroepsgronden eisers
6. Eisers vinden dat het verwijderingsbelang onvoldoende aannemelijk is gemaakt. Eisers I hebben geen vertrouwen in de methode waarmee de mate van schaduwoverlast is berekend. De onregelmatigheden in de eerste berekeningen tonen aan dat de berekeningen geen correct beeld van de werkelijke situatie kunnen geven. De in de tabellen opgenomen percentages zijn daarom onbetrouwbaar. Ook eiseres II plaatst vraagtekens bij de berekening, die volgens haar niet inzichtelijk en verifieerbaar is gemaakt. Daarnaast liggen de uitkomsten van de berekening van de beperking van daglichttoetreding in de woning in een grensgebied. Ook om deze reden is het verwijderingsbelang volgens eisers I onvoldoende aannemelijk gemaakt. Verder stellen eisers I en eiseres II dat de door verweerder uitgevoerde belangenafweging onzorgvuldig is geweest. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek verricht naar alternatieven voor het kappen van de bomen en heeft niet gekeken naar de waarde en technische kwaliteit van de bomen en de belangen van omwonenden. Eiseres II ondersteunt haar betoog met een boomtechnisch onderzoek van Solitair Boomtechnisch Adviesbureau (Solitair), waarin onder meer wordt vastgesteld dat schaduwhinder kan worden tegengegaan met gerichte snoei. Eisers wijzen erop dat één van de vijf bomen waarop de aanvraag ziet niet meer aanwezig is en dat het afbreken van takken begin 2024 heeft geleid tot een verbeterde lichttoetreding. Tot slot kunnen zowel eisers I als eiseres II zich niet vinden in de keuze voor de bomen die herplant zullen worden na de kap.
Het oordeel van de rechtbank
7. De beslissing om wel of niet de kapvergunning te verlenen, is op grond van artikel 4:10, derde lid, van de APV een zogenoemde discretionaire bevoegdheid van verweerder. Verweerder zal bij het nemen van een besluit op een aanvraag om een kapvergunning een belangenafweging moeten maken en zal dit in beginsel moeten doen in overeenstemming met het eigen bomenbeleid. [2] Verweerder komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan een bevoegdheid om een omgevingsvergunning voor het kappen van bomen te verlenen beleidsruimte toe en het moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met de gestelde voorwaarden. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Schaduwoverlast
8. Uit het toetsingskader blijkt dat een kapvergunning in beginsel pas wordt verleend als er een verwijderingsbelang aanwezig is. Een verwijderingsbelang kan ontstaan door verschillende factoren. Een van die factoren is het bestaan van overmatige, langdurige schaduwoverlast in de buitenruimte van woningen. Om de mate van schaduwoverlast te bepalen heeft de EAB de locatie bezocht en een meting uitgevoerd met Solar Pathfinder op het balkon van de betrokken bewoonster van de flat.
8.1.
Uit de analyse met de Solar Pathfinder is gebleken dat in de huidige situatie het percentage aan bezonning 32% is. Dit is een indicatie voor overmatige schaduwoverlast van met name de twee bomen die het dichtst bij de woning staan. Uit een in de bezwaarfase gemaakte herberekening volgt dat het percentage aan bezonning na kap van de twee bomen verbetert tot 52%.
8.2.
De rechtbank ziet in wat eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om te oordelen dat verweerder Solar Pathfinder niet als hulpmiddel heeft mogen gebruiken voor het bepalen van het bezonningspercentage. De rechtbank overweegt dat eisers de betrouwbaarheid van Solar Pathfinder weliswaar ter discussie hebben gesteld, maar dat de kanttekeningen die zij bij de betrouwbaarheid van deze methode hebben geplaatst alleen hebben gebaseerd op eigen redeneringen en veronderstellingen. Eisers hebben geen rapport van een deskundige derde overgelegd dat steun biedt aan de door hen gemaakte kanttekeningen. Het door
eisers I op zitting voorgestelde alternatief om de mate van schaduwoverlast daadwerkelijk te meten (in plaats van te berekenen) met bijvoorbeeld een lumenmeter, ziet de rechtbank niet als een geschikte methode. De rechtbank volgt de op zitting door verweerder gegeven uitleg dat daarmee kan slechts een momentopname kan worden gemaakt, of dat gedurende een zeer lange periode zou moeten worden gemeten. Dit betoog van eisers kan daarom niet slagen.
8.3.
De rechtbank stelt vast dat het aan het bestreden besluit ten grondslag liggende advies van de EAB is gebaseerd op een inspectie op 11 november 2021. Zoals onder 2 is opgenomen, richtte de vergunningsaanvraag en het advies zich op vijf bomen. Eisers hebben erop gewezen dat één van de vijf bomen is omgewaaid tijdens een storm op 18 februari 2022 is omgewaaid en daarna is gekapt. Eisers betogen dat verweerder daarmee onvoldoende rekening heeft gehouden. Uit het besprokene op zitting blijkt dat dit gaat om de boom die zwart is omcirkeld op onderstaande afbeelding.
[afbeelding verwijderd i.v.m. privacygevoelige informatie]
8.4.
De rechtbank overweegt dat verweerder in het bestreden besluit, van latere datum, geen rekening heeft gehouden met deze gewijzigde situatie. In lijn met het oordeel van de voorzieningenrechter is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet zonder meer het advies van 11 november 2021 heeft kunnen overnemen. Het is immers niet uit te sluiten dat het niet meer aanwezig zijn van die boom effect heeft op de bezonning in de huidige situatie en dus op de mate van schaduwoverlast. Dat de EAB op verzoek van verweerder een aanvullend advies heeft uitgebracht, maakt dit het oordeel van de rechtbank niet anders. In dit advies van 16 november 2023 heeft de EAB namelijk enkel gesteld dat de vijfde boom geen invloed heeft op het eerdere advies, zonder te motiveren waarom dat het geval is. Het bestreden besluit is in zoverre onzorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd. Deze beroepsgrond slaagt.
Daglichttoetreding
9. Uit het bomenbeleid volgt dat een verwijderingsbelang ook kan bestaan als sprake is van overmatige en langdurige hinder door beperking van daglichttoetreding. De EAB heeft geanalyseerd welke mate van hinder voor de daglichttoetreding wordt veroorzaakt door de twee bomen die het dichtst bij de staan. Uit de analyse is gebleken dat de verticale belemmeringshoek 61° is. Dit betekent dat de in het bomenbeleid gestelde waarde van 63° in dit geval (net) niet wordt overschreden. De EAB heeft geconcludeerd dat sprake is van hinder van lichttoetreding in de verblijfsruimte van de betrokken bewoonster. De bouwaard van de woning, de oriëntatie van de woning op het zuidoosten in combinatie met de boom die dicht op de gevel staat, maakt dat er zeer weinig daglicht in de woning toetreedt.
9.1.
Nu uit het advies van de EAB blijkt dat de verticale belemmeringshoek minder dan de 63° die volgens bijlage 2 van het bomenbeleid als waarde wordt gehanteerd om te bepalen of sprake is van ernstige hinder van lichttoetreding, is er slechts sprake van enige mate van hinder. Enige mate van hinder van daglichttoetreding in een verblijfsruimte is volgens het bomenbeleid geen verwijderingsbelang.
9.2.
De rechtbank volgt verweerder erin dat uit het bomenbeleid volgt dat overmatige schaduwoverlast op zichzelf een verwijderingsbelang oplevert, zodat niet ook sprake hoeft te zijn van overmatige en langdurige hinder door beperking van daglichttoetreding om de omgevingsvergunning te kunnen verlenen. Gelet op het onder 8.4 geconstateerde gebrek staat naar het oordeel van de rechtbank niet vast dat sprake is van overmatige schaduwoverlast. Aan de mate van hinder door beperking van daglichttoetreding als grondslag voor verlening van de omgevingsvergunning komt daarom zelfstandige betekenis toe. Omdat vaststaat dat geen sprake is van ernstige hinder van de daglichttoetreding als bedoeld in het bomenbeleid, is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat het verwijderingsbelang is gegeven. Deze beroepsgrond slaagt.
Belangenafweging
10. In de door verweerder gemaakte belangenafweging is het verwijdingsbelang als gegeven beschouwd. Gelet op de onder 8. en 9. geconstateerde gebreken kon verweerder niet zonder meer van dit belang uitgaan. Daarnaast blijkt uit het bestreden besluit niet dat het draagvlak voor kap van de bomen is onderzocht. Op grond van het bomenbeleid moet worden gekeken naar de waardering en het draagvlak vanuit de omgeving. In de afweging wordt ook betrokken of de overlast bij één of meerdere omwonenden speelt en of er adequate oplossingen zijn die overlast kunnen voorkomen. [3] De rechtbank is van oordeel dat de in het bestreden besluit gemaakte belangenafweging ook in deze opzichten onvolkomen is geweest. Deze beroepsgrond slaagt.
Herplantplicht
11. Voor zover eisers zich niet kunnen verenigen met de in de omgevingsvergunning vastgelegde herplantverplichting, heeft verweerder op zitting het standpunt ingenomen dat overleg mogelijk is over de locatie van de te planten bomen.
11.1.
Zoals hierna onder 12. wordt toegelicht, zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Indien verweerder in een nieuw te nemen besluit op bezwaar de kap van de bomen wil handhaven, ligt het in de rede dat verweerder in overleg treedt met eisers over een mogelijk andere invulling van de herplantplicht.
Conclusie en gevolgen
12. De beroepen zijn gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. De reden daarvoor is dat verweerder nader onderzoek zal moeten doen naar de mate van schaduwoverlast en de beperking van daglichttoetreding. Dit onderzoek dient te worden verricht op basis van de huidige feitelijke situatie, waarin één van de vijf bomen in de aanvraag betrokken bomen niet langer aanwezig is. Daarnaast moet verweerder rekening houden met de huidige toestand van de bomen waarop de vergunning betrekking heeft. Eisers hebben op zitting gesteld dat takken zijn afgebroken, waardoor de lichttoetreding al is verbeterd. Verder moet verweerder het door eiseres II overgelegde boomtechnisch onderzoek van Solitair in het onderzoek betrekken en zo nodig advies vragen aan de EAB over de conclusie dat gerichte snoei mogelijk is. Op basis van dit onderzoek zal verweerder een nieuwe belangenafweging moeten maken, waarin alle volgens het bomenbeleid te betrekken belangen kenbaar worden gewogen.
12.1.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. In verband met nog door verweerder te verrichten onderzoek geeft de rechtbank verweerder hiervoor een termijn van twaalf weken.
12.2.
De in de uitspraak van de voorzieningenrechter getroffen voorlopige voorziening zal met het doen van deze uitspraak vervallen. De rechtbank ziet hierin ambtshalve aanleiding om het primaire besluit van 8 november 2022 bij wijze van voorlopgie voorziening te schorsen tot twee weken nadat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen.
12.3.
Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eisers vergoeden. Eiseres II krijgt een vergoeding van door haar gemaakte proceskosten. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.814,-.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 juli 2023;
- draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- schorst bij wijze van voorlopige voorziening het primaire besluit van 8 november 2022 tot twee weken nadat verweerder een nieuw besluit op het bezwaar heeft genomen;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eisers I en aan eiseres II moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiseres II.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van
mr. C.A. van der Meijs, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 13 oktober 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:15465.
2.Dit volgt uit artikel 4:84, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Paragraaf 6.2 van het bomenbeleid.