ECLI:NL:RBDHA:2025:369

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
NL24.52255 en NL25.747
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en maatregel van bewaring van een Syrische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 januari 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring opgelegd aan een Syrische vreemdeling. De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. G. Cambier, had beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die op 27 december 2024 een terugkeerbesluit en een maatregel van bewaring had opgelegd. De rechtbank heeft de zaak op 8 januari 2025 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was met een tolk, en de minister vertegenwoordigd was door mr. D. Matadien.

De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn claim dat het terugkeerbesluit onrechtmatig was. De rechtbank stelde vast dat het terugkeerbesluit voldoende gemotiveerd was en dat er sprake was van een vertrekplicht. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan het toezicht, gerechtvaardigd waren. De eiser had geen identiteitsdocumenten en had zich niet direct bij binnenkomst gemeld bij de politie, wat de gronden voor de maatregel versterkte.

De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was om een lichter middel op te leggen, ondanks de medische klachten van de eiser. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk was bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.52255 en NL25.747

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. Matadien),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 27 december 2024 (terugkeerbesluit) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het terugkeerbesluit en tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beide beroepen op 8 januari 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 2002.
Terugkeerbesluit
2. Eiser voert aan dat het terugkeerbesluit onrechtmatig is, omdat hieruit niet voldoende duidelijk volgt dat er sprake is van een vertrekplicht en wat de grondslag daarvan is. Dat er sprake is van een vertrekplicht had volgens eiser in de kop moeten staan. Verder is bij de vermelding van de zienswijze de verkeerde zin aangekruist.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het terugkeerbesluit zijn zowel zware als lichte gronden aangekruist en vervolgens is gemotiveerd waarom deze gronden van toepassing zijn. Ook wordt duidelijk vermeld dat er sprake is van een vertrekplicht. Bij de zienswijze is bovendien gemotiveerd welke omstandigheden hierbij zijn aangevoerd. Dat het kruisje verkeerd is gezet, neemt niet weg dat uit deze motivering wel blijkt dat er rekening met eisers omstandigheden is gehouden. Bovendien is op dezelfde dag een proces-verbaal opgemaakt waarin de fout wordt hersteld.
Maatregel van bewaring
4. Eiser vraagt zich af of de grondslag van de staandehouding en ophouding klopt. Hij heeft zich namelijk gemeld bij de politie om het verlies van zijn paspoort aan te geven.
5. Uit het proces-verbaal van de staandehouding blijkt dat eiser is aangetroffen op het terrein van Stena Line, terwijl dit terrein alleen toegankelijk is voor personen die eerder zijn onderworpen aan een in- of uitreiscontrole en voor het personeel, dat herkenbaar is door het dragen van reflecterende veiligheidshesjes. Hieruit kon een redelijk vermoeden voor illegaal verblijf worden afgeleid. De grondslag voor de staandehouding is dan ook juist. Omdat hij geen identiteitsdocumenten kon laten zien, kon zijn identiteit niet onmiddellijk worden vastgesteld. Ook de grondslag voor de ophouding is daarmee juist.
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. In de maatregel staan als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser heeft zware grond 3b en de lichte gronden betwist. Eiser heeft zich gemeld bij de politie, toen hij zijn Britse verblijfsdocument is kwijtgeraakt. Om die reden kunnen de zware grond 3b en lichte grond 4a niet aan eiser worden tegengeworpen. Daarnaast wordt hij financieel ondersteund door zijn familie. De lichte grond 4d kan daarom niet aan eiser worden tegengeworpen.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat zware grond 3a niet is betwist. Deze grond is feitelijk juist. Nu eiser geen documenten heeft en zich niet direct bij binnenkomst heeft gemeld bij de politie zijn ook zware grond 3b en lichte grond 4a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden zijn voldoende om de maatregel te kunnen dragen en om een risico op onttrekking aan te nemen.
Lichter middel
9. Eiser voert aan dat hij medische klachten heeft en dat deze worden verergerd door de maatregel van bewaring. Hij wil graag bij zijn zus verblijven. Er had daarom kunnen worden volstaan met het opleggen van een lichter middel.
10. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Er zijn immers, zoals hiervoor vermeld, voldoende gronden aanwezig om de maatregel van bewaring te dragen, waarmee een risico op onttrekking vaststaat. Dat eiser medische klachten heeft die verergeren door de maatregel van bewaring heeft hij niet met stukken onderbouwd. Bovendien kan eiser zich wenden tot de medische dienst in het Detentiecentrum Rotterdam. Verder heeft hij in het verhoor bij de politie aangegeven dat hij niet bij zijn zus wil verblijven, omdat hij problemen heeft met haar man. Uit het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling blijkt bovendien dat hij niet bij zijn zus is geweest, maar in Amsterdam en Rotterdam heeft verbleven. Verweerder heeft in de aanwezigheid van zijn zus in Nederland dan ook geen aanleiding hoeven zien een lichter middel op te leggen.
11. Tot slot leidt ook de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
12. De beroepen zijn ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 14 januari 2025 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over het terugkeerbesluit gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van de Vw.