ECLI:NL:RBDHA:2025:366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB 22/1018
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag

Op 14 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, uitspraak gedaan in de zaak AWB 22/1018. Deze uitspraak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een aanvraag voor asiel had ingediend. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het verzoek niet inhoudelijk wordt beoordeeld. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat verzoekster geen beroep heeft ingesteld tegen de beslissing van de minister van Asiel en Migratie, die op 22 februari 2022 de aanvraag had afgewezen. Verzoekster had wel bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing, maar de beslissing op het bezwaarschrift, genomen op 16 februari 2024, is niet aangevochten. Hierdoor ontbreekt de noodzakelijke beroepsprocedure die vereist is om een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter legt uit dat, volgens artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, het mogelijk is om zonder zitting uitspraak te doen wanneer het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/1018

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 januari 2024 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: mr. S. de Vaal),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoekster. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 februari 2022 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
Verweerder heeft op 16 februari 2024 beslist op het bezwaarschrift.
1.4.
Verzoekster heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.