ECLI:NL:RBDHA:2025:3659

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
C/09/677968 / JE RK 24-2336
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • M. de Kleine
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling in een uithuisplaatsingszaak

In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 februari 2025 uitspraak gedaan over de omgangsregeling tussen een moeder en haar twee kinderen, na een uithuisplaatsing. De kinderrechter stelt dat het in het belang van de kinderen is om het contact met hun ouders te behouden, ook al is er een uithuisplaatsing. De moeder had verzocht om de schriftelijke aanwijzing van de gecertificeerde instelling, die de omgang beperkte, vervallen te verklaren en om een ruimere omgangsregeling vast te stellen. De kinderrechter oordeelt dat de huidige regeling te beperkt is en dat de schriftelijke aanwijzing niet voldoet aan de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat het contact tussen de moeder en de kinderen positief verloopt en dat er geen zorgen zijn over het gedrag van de moeder tijdens de omgangsmomenten. Daarom verklaart de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing vervallen en stelt een nieuwe omgangsregeling vast. De moeder krijgt wekelijks twee uur begeleide omgang met beide kinderen en daarnaast ook wekelijks twee uur onbegeleide omgang, afwisselend met elk kind. Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en kan in hoger beroep worden aangevochten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd- en Zorgrecht
Zaaksgegevens: C/09/677968 / JE RK 24-2336
Datum uitspraak: 11 februari 2025
Beschikking van de kinderrechter
Vervallen verklaring schriftelijke aanwijzing en vaststellen omgangsregeling ingevolge artikel 1:265f lid 2 BW
in de zaak naar aanleiding van het op 30 december 2024 ingekomen verzoekschrift van:
[de moeder] ,
de moeder,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. G. van der Steen, te Den Haag,
betreffende:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2021 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2022 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
hierna tezamen te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats] .

1.Het procesverloop

1.1.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift met bijlagen;
- het verweerschrift van de gecertificeerde instelling met bijlagen van 27 januari 2025.
1.2.
Op 30 januari 2025 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld Daarbij zijn verschenen:
- de moeder met haar advocaat;
- [naam] namens de gecertificeerde instelling.
1.3.
Hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, is de vader niet op de zitting verschenen.

2.Feiten

2.1.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn erkend door de vader.
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.3.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven feitelijk in een gezinshuis.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 22 juli 2024 [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld van 22 juli 2024 tot 22 juli 2025.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 5 december 2024 een machtiging verleend [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een gezinsgerichte voorziening van 9 december 2024 tot 9 april 2025. De behandeling van het verzoek is voor het overige aangehouden.
2.6.
De gecertificeerde instelling heeft de moeder op 18 december 2024 de volgende schriftelijke aanwijzing gegeven:
De gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering stelt de volgende regeling vast:
Eens per week een uur tot anderhalf uur volledig begeleide omgang met (één van) uw kinderen. In week één ziet u [minderjarige 2] , in de tweede week ziet u [minderjarige 1] en de derde week van de cyclus is er een bezoek met beide kinderen samen. In vakanties kunnen er bezoeken met de kinderen samen worden afgesproken die iets langer zijn. Na elke vakantie starten we dan weer met week één van de cyclus, dus een bezoek met [minderjarige 2] .
Duur van de regeling:
Deze regeling is reeds ingegaan en geldt voor de duur van de machtiging uithuisplaatsing welke op 5 december jl. is uitgesproken. De machtiging is geldig tot 9 april of tot 9 mei 2025. De bezoeken zullen na twee maanden worden besproken en geëvalueerd. De eerste evaluatie vindt plaats in februari:
Na afloop van deze duur zal het verloop van deze regeling nogmaals worden geëvalueerd. U ontvangt hiervoor een uitnodiging.

3.Verzoek en verweer met zelfstandig verzoek

3.1.
Het verzoek strekt er toe de hiervoor genoemde schriftelijke aanwijzing geheel, dan wel gedeeltelijk vervallen te verklaren alsmede een contactregeling tussen de moeder en de kinderen vast te stellen. De moeder verzoekt de rechtbank een omgangsregeling te bepalen waarbij de moeder ieder weekend met één van de kinderen om en om onbegeleid contact heeft gedurende twee uren en doordeweeks de bezoeken begeleid zijn met beide kinderen en deze bezoeken worden uitgebreid naar twee uren.
3.2.
Aan dit verzoek heeft de moeder, samengevat en zakelijk weergegeven, het volgende ten grondslag gelegd. De moeder geeft aan dat bij het bepalen van de regeling, zoals genoemd in de schriftelijke aanwijzing, slechts in zeer beperkte mate rekening is gehouden met haar wensen en mogelijkheden. Naar haar mening is de regeling te beperkt, en ziet zij geen reden waarom zij de kinderen alleen onder begeleiding zou mogen zien. Volgens haar wordt haar rol in het leven van de kinderen door de huidige regeling te klein gehouden. Hierdoor krijgt zij nauwelijks de kans de band met de kinderen te behouden of te versterken, noch om zich als moeder te bewijzen. Daarnaast is de moeder van mening dat de gecertificeerde instelling de mogelijkheden om naar thuisplaatsing toe te werken middels deze regeling te veel beperkt. De moeder benadrukt dat zij zich aan de huidige contactregeling houdt en tijdens de momenten goed inspeelt op de behoeften van de kinderen. Tot nu toe is er nauwelijks kritiek op hoe zij haar ouderrol vervult tijdens de omgangsmomenten. De moeder begrijpt dan ook niet goed waarom de regeling niet wordt uitgebreid. De gecertificeerde instelling stelt dat vanwege de belastbaarheid van de kinderen en de emotieregulatie van de moeder de bezoeken begeleid moeten blijven en niet uitgebreid kunnen worden. De moeder erkent dat haar emotieregulatie deze zomer tekortschoot, mede doordat het haar deze zomer allemaal te veel is geworden, maar dat zij zich nooit heeft laten gaan in het bijzijn van de kinderen. De moeder is de afgelopen tijd aan zichzelf gaan werken en erkent dat zij hulp nodig heeft om aan de gestelde basisvoorwaarden te kunnen voldoen en heeft zich hiervoor aangemeld. Voor een deel van de aangevraagde hulpverlening staat zij nog op de wachtlijst, zoals voor het diagnostisch onderzoek. De advocaat benadrukt dat uit de verslagen blijkt dat de omgangsmomenten goed verlopen en dat de moeder tijdens deze momenten rustig is gebleven, zelfs in situaties waarin een emotionele reactie begrijpelijk zou zijn geweest, zoals bij het nieuws dat netwerkplaatsing geen optie meer was. Wat betreft de belastbaarheid van de kinderen, geeft de advocaat aan dat school inderdaad van groot belang is voor de kinderen en met name voor [minderjarige 1] , die grote vooruitgang boekt. Het contact met hun moeder is echter ook van groot belang voor de kinderen. De beperking in het contact tussen de moeder en de kinderen heeft volgens de moeder ook invloed op het gedrag van de kinderen. De kinderen reageren enthousiast als ze naar de omgangsmomenten gaan maar vertonen na terugkeer in het gezinshuis ongepast gedag, wat volgens haar kan duiden op onvrede over het beëindigen van de bezoeken en het vervolgens moeten missen van de moeder. De gecertificeerde instelling geeft aan dat het voor de moeder teveel wordt als zij beide kinderen in de gaten moet houden, daarom stelt de moeder voor om afwisselend onbegeleid contact te hebben met één kind en daarnaast begeleide omgang met beide kinderen samen. De moeder snapt dat er sprake moet zijn van een opbouw in contact en staat open voor begeleiding. De moeder wil uitbreiding van de omgang om te voorkomen dat het perspectief definitief bij het gezinshuis komt te liggen.
3.3.
De gecertificeerde instelling heeft verweer gevoerd tegen het verzochte en daarbij het volgende naar voren gebracht. De omgangsmomenten dienen begeleid te zijn vanwege emotieregulatie problemen van de moeder en om inzicht te krijgen in haar handelen. Hoewel de moeder tijdens de omgangsmomenten goed gedrag vertoont, zijn er meerdere politiemeldingen over de moeder geweest de afgelopen periode en hebben hulpverleners van het VUHP gehoord via de telefoon dat de moeder aan het schreeuwen was tegen de kinderen. Daarnaast duren de omgangsmomenten maar anderhalf uur, waardoor de moeder zich mogelijk kan inhouden. Onlangs heeft zich opnieuw een incident voorgedaan tussen de vader en de moeder. De vrees bestaat dat als de omgangsmomenten onbegeleid plaatsvinden, de ouders elkaar tegenkomen en de situatie escaleert. Bovendien kunnen de bezoeken in het weekend niet onbegeleid zijn, omdat er dan geen achtervang is mocht het misgaan. De bezoeken worden elke drie maanden geëvalueerd, maar op dit moment is er nog onvoldoende inzicht in de emotieregulatie van de moeder. Voor een eventuele uitbreiding van de omgang moet zorgvuldig gekeken worden naar de belastbaarheid van de kinderen, gezien hun achterstand in ontwikkeling. Nu zij in het gezinshuis verblijven, krijgen zij de ruimte en rust om zich te ontwikkelen. [minderjarige 1] maakt op school een inhaalslag en het contact met de moeder mag deze vooruitgang niet belemmeren. Daarnaast is het van belang om tijdens de omgangsmomenten te observeren in hoeverre de moeder zich aan afspraken kan houden. Er is een patroon zichtbaar van te laat komen en het niet nakomen van afspraken. Bij de kinderen wordt zorgelijk gedrag waargenomen. [minderjarige 1] houdt de moeder de eerste minuten nauwlettend in de gaten, kijkt hoe zij erbij zit en past zijn gedrag daarop aan. Opvallend is dat beide kinderen tijdens de omgangsmomenten bijzonder gehoorzaam zijn en weinig grensoverschrijdend gedrag vertonen, waar dit in het gezinshuis wel het geval is. Het zijn pittige jongens, maar tijdens de bezoeken lijken zij zich niet te gedragen als twee- en driejarigen. Dit roept de vraag op waarom zij juist bij de moeder zich zo goed gedragen. Momenteel wordt onderzocht of de kinderen terug naar huis kunnen. Om die reden moeten de bezoeken begeleid plaatsvinden, zodat er goed gekeken kan worden naar de vaardigheden van de moeder. Pas wanneer er diagnostiek en hulpverlening is ingezet voor haar emotieregulatie, kan worden overwogen om de omgang onbegeleid te laten plaatsvinden. De gecertificeerde instelling verzoekt de moeder niet ontvankelijk te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de schriftelijke aanwijzing van 18 december 2024 te bekrachtigen.

4.Beoordeling

Schriftelijke aanwijzing
4.1.
Wanneer een ouder het niet eens is met een schriftelijke aanwijzing over de beperking van het contact met zijn of haar kind(eren) tijdens een uithuisplaatsing, kan die ouder dat op grond van de artikelen 1:265f, 1:264 en 1:265 van het Burgerlijk Wetboek (BW) aan de kinderrechter voorleggen. De kinderrechter kan dan ook een (andere) regeling vaststellen.
4.2.
Ambtshalve toetsing van de ontvankelijkheid van het verzoek tot vervallenverklaring van de schriftelijke aanwijzing leidt tot de conclusie dat aan de ontvankelijkheidsvereisten is voldaan. De kinderrechter is ook van oordeel dat de gecertificeerde instelling op basis van voornoemd artikel 1:265f, eerste lid, BW bevoegd was om de schriftelijke aanwijzing te geven. De kinderrechter dient vervolgens te beoordelen of de gecertificeerde instelling die bevoegdheid juist heeft aangewend. Daarbij is het volgende van belang.
4.3.
Een schriftelijke aanwijzing dient te worden beschouwd als een beschikking in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat aan de hand van het bepaalde in de hoofdstukken 3 en 4 van de Awb beoordeeld moet worden of bij de besluitvorming door de gecertificeerde instelling de algemene voorschriften over zorgvuldigheid, evenredigheid en een deugdelijke motivering in acht zijn genomen. Een schriftelijke aanwijzing is gericht op enig rechtsgevolg en niet de vorm, maar de inhoud van het bericht is hierbij bepalend.
4.4.
Het beperken van contact tussen ouders en kinderen betekent een inbreuk op het recht op eerbieding van het gezinsleven (family life) als bedoeld in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze inbreuk mag niet verder gaan dan in het belang van de minderjarige noodzakelijk is. Hoe ver de beperking kan gaan, is afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval. Nadat een kind uit huis is geplaatst, rust er een grote verantwoordelijkheid op een EVRM-verdragsstaat om het bezoekrecht van een ouder met het kind te waarborgen.
4.5.
Uit het dossier en wat op de zitting is besproken blijkt dat de gecertificeerde instelling de schriftelijke aanwijzing, waarbij de omgang tussen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en de moeder is beperkt, heeft gegeven met name is gelegen in de emotieregulatie problematiek van de moeder. Er is tot op heden onvoldoende zicht op deze problematiek en daarom kan de moeder de kinderen niet onbegeleid zien.
4.6.
De kinderrechter is van oordeel dat de schriftelijke aanwijzing van
18 december 2024 niet voldoet aan het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel. Als motivering is slechts gegeven dat de moeder in de periode vóór de uithuisplaatsing van de kinderen, op verschillende momenten zo boos was dat zij ging schreeuwen en mensen heeft bedreigd. Omdat dit onveilig is geweest voor de kinderen en er op dit moment geen inzicht is in de emotieregulatie van de moeder, worden de bezoeken van de kinderen en de moeder volledig begeleid en (nog) niet verder uitgebreid.
De kinderrechter stelt voorop dat het na een uithuisplaatsing in beginsel in het belang van de kinderen is om zoveel mogelijk het contact met hun ouders te behouden. De gecertificeerde instelling brengt naar voren dat, voordat er sprake kan zijn van een uitbreiding van en onbegeleid contact tussen de moeder en de kinderen, eerst nader onderzoek gedaan moet worden naar de emotieregulatie van de moeder, en het gedrag dat zij mogelijk tijdens de omgangsmomenten kan vertonen. Gezien de lange wachtlijsten kan het echter geruime tijd duren voordat het onderzoek naar de emotieregulatie en de eventuele behandeling van de moeder zijn afgerond, wat betekent dat een uitbreiding van de omgang eveneens al die tijd op zich zou laten wachten. Dit acht de kinderrechter niet proportioneel. Zeker niet nu de terugplaatsing bij de moeder nog moet worden onderzocht. Uit de stukken en wat ter zitting is besproken is daarnaast gebleken dat het contact tussen de moeder en de kinderen positief verloopt en dat er geen zorgen naar voren zijn gekomen over het gedrag van de moeder tijdens de omgangsmomenten. Gelet op het voorgaande zal de kinderrechter de schriftelijke aanwijzing van 18 december 2024 vervallen verklaren.
Omgangsregeling
4.7.
Op grond van artikel 1:265f, tweede lid, BW kan de kinderrechter een regeling vaststellen die haar in het belang van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wenselijk voorkomt.
Begeleide omgang
4.8.
De kinderrechter acht het van belang dat de begeleide omgangsmomenten in stand blijven zodat de observatie van deze contacten verder kan plaatsvinden. Deze observaties zijn belangrijk voor informatie over het gedrag van de moeder en haar opvoedingshandelingen. De kinderrechter bepaalt dat deze begeleide omgangsmomenten zullen worden uitgebreid naar de duur van twee uur per week.
Onbegeleide omgang
4.9.
Daarnaast zal de kinderrechter bepalen dat naast wekelijks begeleid contact er ook één keer per week onbegeleide omgang zal plaatsvinden. De kinderrechter bepaalt dat de ene week onbegeleide omgang plaatsvindt met [minderjarige 1] op een dag die het best aansluit bij zijn schoolrooster en zijn belastbaarheid en de andere week een onbegeleid omgangsmoment met [minderjarige 2] . Ook deze omgangsmomenten zullen een duur hebben van twee uur. De kinderrechter neemt bij haar beslissing om de omgang in duur uit te breiden in aanmerking dat een omgangsmoment van anderhalf uur per week erg kort is. Daarnaast is de kinderrechter van oordeel dat het observeren van het ouder – kind contact, niet ten koste mag gaan van het onderhouden van de band tussen de moeder en de kinderen voortvloeiend uit het recht op omgang van zowel de kinderen met de moeder als van de moeder met de kinderen. De kinderrechter betrekt verder in haar oordeel dat het in het belang van de ontwikkeling van de kinderen en de hechtingsrelatie met de moeder is dat zij een goed, frequent en zo ontspannen mogelijk, contact hebben met elkaar. Het doel van een uithuisplaatsing is immers toe te werken naar een terugplaatsing bij de ouder(s) en op dit moment wordt deze mogelijkheid nog nader onderzocht. Door het contact te beperken zoals de gecertificeerde instelling voorstaat, lijkt dit doel juist verder weg te komen te liggen. De verdere invulling van de onbegeleide contacten dient in onderling overleg en onder regie van de gecertificeerde instelling te worden afgestemd.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

5.Beslissing

De kinderrechter:
5.1.
verklaart genoemde schriftelijke aanwijzing van 18 december 2024 vervallen;
5.2.
bepaalt dat de moeder wekelijks twee uur begeleide omgang zal hebben met [minderjarige 1] en [minderjarige 2] gezamenlijk;
5.3.
bepaalt dat de moeder wekelijks twee uur onbegeleide omgang zal hebben, afwisselend de ene week met [minderjarige 1] en de andere week met [minderjarige 2] ;
5.4.
verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. de Kleine, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2025 in tegenwoordigheid van mr. B. Boogaarts als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.