ECLI:NL:RBDHA:2025:361

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB 23/14380, AWB 23/14381
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging met bijkomende elementen van afhankelijkheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 januari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor gezinshereniging behandeld. Eiseres, een 74-jarige Indiase vrouw, heeft in 2021 Nederland bereikt en verzoekt om verblijf bij haar zoon en diens gezin, die de Nederlandse nationaliteit bezitten. De aanvraag werd afgewezen door de minister van Asiel en Migratie, met als argument dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen haar en haar zoon. De rechtbank oordeelt dat de minister op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen familieleven bestaat zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij meer dan gebruikelijk afhankelijk is van haar zoon en zijn gezin. De rechtbank wijst erop dat de zorg die eiseres nodig heeft ook in India kan worden geboden door professionele zorgverleners. Bovendien wordt de belangenafweging ten aanzien van de kleinkinderen in het nadeel van eiseres uitgevallen, omdat de rechtbank van mening is dat de belangen van de kleinkinderen niet in gevaar komen door het vertrek van eiseres naar India. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning, evenals het terugkeerbesluit naar India.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/14380 (beroep) en AWB 23/14381 (voorlopige voorziening).
uitspraak van de enkelvoudige kamer/voorzieningenrechter van 9 januari 2025 in de zaken tussen

[eiseres] , eiseres en verzoekster (hierna: eiseres)

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. Singh),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, (gemachtigde: mr. A. de Graaf).

Inleiding

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 2 augustus 2022 (primaire besluit) afgewezen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 5 december 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.3.
Eiseres heeft bij de rechtbank beroep (AWB 23/14380) ingesteld tegen het bestreden besluit. Ook heeft eiseres de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening (AWB 23/14381) te treffen, teneinde uitzetting te voorkomen.
1.4.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: dhr. [referent] (referent), de gemachtigde van eiseres, M. Uz als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1949 en heeft de Indiase nationaliteit. Eiseres is in 2021 naar Nederland gekomen en wenst verblijf bij het gezin van haar zoon, referent. Referent en zijn gezinsleden hebben allen de Nederlandse nationaliteit. Eiseres heeft medische klachten en stelt afhankelijk te zijn van de mantelzorg die haar familieleden haar bieden.

Wat heeft verweerder besloten?

3. Omdat uit het meest recente advies van het BMA [1] blijkt dat bij afwezigheid van behandeling een medische noodsituatie bij eiseres wordt verwacht, is eiseres vrijgesteld van het mvv-vereiste. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet aannemelijk gemaakt is dat de uitzetting van eiseres in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van familieleven tussen haar en referent, nu geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Hoewel verweerder hechte, persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen aannemelijk acht, valt de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiseres uit. Ook komt eiseres niet in aanmerking voor ambtshalve verlening van een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking ‘medische behandeling’ of uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert daartoe de volgende beroepsgronden aan.
4.1
Verweerder heeft ten onrechte geconcludeerd dat tussen eiseres en referent geen sprake is van familieleven. Er is wel degelijk sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft ondanks de overgelegde bewijsstukken miskend dat eiseres geen familieleden meer heeft in India die haar op deze leeftijd kunnen ondersteunen. Haar echtgenoot en zus die haar in India verzorgden zijn overleden en eiseres is naar Nederland gekomen, omdat haar zoon en zijn gezin de enigen zijn die haar kunnen ondersteunen. Verweerder heeft ten onrechte tegengeworpen dat eiseres ook zorg en ondersteuning van professionals kan ontvangen, nu het in India ongebruikelijk én onmogelijk is om vanwege hoge leeftijd in een zorginstelling te worden opgenomen als er nog kinderen zijn die je kunnen ondersteunen. Eiseres is zeer slechthorend en verweerder heeft in de beoordeling van de afhankelijkheid miskend dat referent en zijn gezinsleden de enigen zijn die effectief met haar kunnen communiceren en haar (emotionele) mantelzorg kunnen bieden.
4.2
Ook de belangenafweging bij vaststelling van beschermwaardig familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen is ten onrechte in het nadeel uitgevallen. Verweerder heeft daarin onvoldoende betekenis toegekend aan de belangen van de kleinkinderen. Eiseres heeft altijd samengewoond met haar kleinkinderen en zij hebben daardoor een hechte en bijzondere band ontwikkeld. Ook is ten onrechte geconcludeerd dat er voor eiseres geen sprake is van een objectieve belemmering om het recht op familieleven vanuit India uit te oefenen. Ten slotte heeft eiseres aangevoerd dat het besluit in strijd is met het Unierechtelijk evenredigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank geeft eiseres geen gelijk en overweegt daartoe als volgt.
Bijkomende elementen van afhankelijkheid
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden geconcludeerd dat tussen eiseres en referent geen familieleven bestaat, omdat geen sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid. [3]
6.1
Verweerder heeft in dit kader aan eiseres mogen tegenwerpen dat niet gebleken is dat zij vanwege haar zorgbehoefte om medische of praktische redenen meer dan gebruikelijk afhankelijk is van referent en zijn gezin.
6.2
Ten eerste heeft verweerder in die conclusie mogen betrekken dat in voormeld BMA-advies weliswaar staat dat eiseres mantelzorg nodig heeft, maar dat niet gebleken is dat zij deze zorg alleen van referent haar schoondochter kan krijgen. Verweerder heeft er in dit verband op kunnen wijzen dat uit het BMA-advies blijkt dat de voor eiseres noodzakelijke (mantel)zorg in India ook door een professionele organisatie kan worden gegeven. Dat referent en zijn gezinsleden de enigen zijn die effectief met eiseres kunnen communiceren en dat eiseres daardoor meer dan gebruikelijk afhankelijk is van hen is niet met objectief bewijs aannemelijk gemaakt. Verweerder mag er daarbij van uitgaan dat zorgprofessionals in India ook kunnen omgaan met de beperkingen waaraan eiseres lijdt. Van belemmeringen in de feitelijke toegang tot deze zorg voor eiseres is niet gebleken, noch in financiële noch anderszins. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat de enkele stelling dat het volgens eiseres ongebruikelijk én onmogelijk is om toegelaten te worden tot een verzorgingshuis in India, zolang zij nog kinderen heeft die haar kunnen ondersteunen, niet betekent dat tussen referent en eiseres sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Over de emotionele afhankelijkheid heeft verweerder mogen vinden dat de zorg die referent geeft normaal is in een relatie tussen een ouder en een meerderjarig kind en dat ook dat gegeven niet leidt tot de conclusie dat tussen hen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
6.3
Daarbij komt dat verweerder eiseres heeft kunnen tegenwerpen dat zij enkel heeft gesteld dat zij geen familieleden, vrienden of sociaal netwerk meer in India heeft die haar kunnen ondersteunen, maar dit niet heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van een gezinsuittreksel. De enkele stelling ter zitting dat een gezinsuittreksel in India niet zou bestaan heeft verweerder in dit verband onvoldoende mogen achten. Ook heeft verweerder er op mogen wijzen dat eiseres haar hele leven, ruim 70 jaar, in India heeft gewoond, zodat niet aannemelijk is dat zij geen enkel sociaal netwerk meer heeft dat haar in India kan ondersteunen.
Belangenafweging kleinkinderen
7. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in het kader van de beoordeling van het familieleven met de kleinkinderen niet ten onrechte in het nadeel van eiseres is uitgevallen. In dit kader heeft verweerder aan eiseres mogen tegenwerpen dat verweerder een restrictief beleid voert ten aanzien van gezinsmigratie en dat artikel 8 EVRM geen recht op vrije woonplaatskeuze omvat. Ook mocht verweerder tegenwerpen dat eiseres het grootste deel van haar leven in India heeft gewoond en slechts beperkte banden met Nederland heeft opgebouwd. Het verkregen Nederlanderschap van referent en zijn gezinsleden maakt dit niet anders en betekent niet dat van referent en zijn gezinsleden niet meer verwacht mag worden dat zij het familieleven met eiseres in India uitoefenen. Van een objectieve belemmering om het familieleven in India uit te oefenen is, anders dan eiseres meent, niet gebleken. Hoewel referent een eigen inkomen heeft en eiseres in Nederland kan onderhouden, mocht verweerder het economische belang in het nadeel van eiseres meewegen, nu dit belang ook ziet op uit de openbare kas bekostigde voorzieningen, zoals de gezondheidszorg, waar eiseres, gelet op haar hogere leeftijd en kennelijke medische klachten, een beroep op doet en in toenemende mate zal blijven doen. Verweerder mocht in dit kader ook betrekken dat gelet op de kosten voor het Nederlandse zorgstelsel enkel vreemdelingen die voldoen aan de voorwaarden voor de reguliere verblijfsvergunning ‘medische behandeling’ worden toegelaten tot Nederland en dat niet aannemelijk geworden is dat eiseres aan deze voorwaarden voldoet.
7.1
De stelling in beroep dat verweerder in de belangenafweging, gelet op het bepaalde in artikel 3 van het IVRK [4] , aan de belangen van de kleinkinderen onvoldoende gewicht heeft toegekend, slaagt niet. Zo heeft verweerder op pagina 4 en 5 van het bestreden besluit de belangen van de kleinkinderen kenbaar en gemotiveerd betrokken. Daarbij heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet gebleken is dat het vertrek van eiseres naar India tot een ontwikkelingsbedreiging van de kleinkinderen zal leiden, nu zij hun ouders in Nederland hebben die hen kunnen opvoeden, verzorgen en ondersteunen in hun ontwikkeling. In beroep zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht die dit standpunt anders zouden moeten maken.
8. Alles bij elkaar in samenhang bezien heeft verweerder op goede gronden kunnen concluderen dat de uitzetting van eiseres niet in strijd is met het recht op familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
9. Van strijd met het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Eiseres heeft deze stelling ter zitting ook niet nader onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder op goede gronden de aanvraag van eiseres voor een reguliere verblijfsvergunning heeft afgewezen. Ook het terugkeerbesluit gericht op vertrek naar India met een termijn van vier weken blijft in stand.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er niet langer sprake is van de vereiste connexiteit [5] .
12. Voor een proceskostenveroordeling of terugbetaling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2025.
griffier
(voorzieningen)rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De datum van verzending van deze uitspraak ziet u hierboven.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening is geen hoger beroep of verzet mogelijk.

Voetnoten

1.Bureau Medische Advisering, zie het advies van 28 november 2022.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Als bedoeld in de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 27 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1188, waarin ook het toetsingskader uiteen is gezet.
4.Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
5.Op grond van artikel 8:81 en artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).