ECLI:NL:RBDHA:2025:359

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
C/09/659109 / FA RK 23-9486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing eenhoofdig gezag en informatieregeling in het kader van de toeslagenaffaire

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 januari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek tot toewijzing van eenhoofdig gezag over drie minderjarige kinderen, ingediend door de vader. De vader verzocht om het gezag over de kinderen, die bij hem verblijven, alleen aan hem toe te wijzen, en om de moeder te verplichten een eerder ontvangen kindregeling van € 10.000,- terug te betalen. De moeder, die geen verweer voerde tegen het verzoek om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te vestigen, voerde wel verweer tegen de overige verzoeken van de vader. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk het gezag over de kinderen uitoefenen, maar dat de communicatie tussen hen problematisch is, wat het belang van de kinderen in gevaar kan brengen. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van de kinderen noodzakelijk is dat de vader voortaan het eenhoofdig gezag uitoefent, omdat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat de kinderen klem of verloren raken tussen de ouders. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat de moeder het bedrag van de kindregeling op een door de vader aan te wijzen bankrekening moet storten en dat de vader de moeder op de hoogte moet houden van belangrijke zaken met betrekking tot de kinderen, waaronder hun welzijn en schoolprestaties. De rechtbank heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-9486
Zaaknummer: C/09/659109
Datum beschikking: 16 januari 2025

Gezag, gezagsuitoefening, informatieregeling

Beschikking op het op 22 december 2023 ingekomen verzoek van:

[de vader] ,

de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. G. Alkilic te Den Haag.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de moeder] ,

de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N.M. Zeeman te Zoetermeer.
Als informant wordt aangemerkt:

Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,

de gecertificeerde instelling.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het F9-formulier van 29 januari 2024 van de advocaat van de vader, met bijlagen;
- het F9-formulier van 13 maart 2024 van de advocaat van de vader;
- het F9-formulier van 28 augustus 2024 van de advocaat van de vader, met bijlage;
- het F9-formulier van 4 november 2024 van de advocaat van de vader, met bijlagen;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het F9-formulier van 16 december 2024 van de advocaat van de vader, met bijlagen.
De minderjarige [minderjarige 1] heeft zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 19 december 2024 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- [naam] , namens de gecertificeerde instelling.

Feiten

- Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
- Zij zijn de ouders van de volgende nu nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2018 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 3] .
- De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het ouderlijk gezag over de minderjarigen belast, ingevolge de aantekeningen in het gezagsregister van 24 april 2019.
- De minderjarigen verblijven bij de vader.
- Bij beschikking van 21 december 2023 heeft de kinderrechter van deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] tot 5 januari 2025 verlengd met behoud van Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden als gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Daarbij is bepaald, voor zover hier van belang, dat het contact tussen de moeder en de minderjarigen wordt vormgegeven en opgebouwd onder regie van de gecertificeerde instelling en dat de minderjarigen voor het overige bij de vader verblijven.

Verzoek en verweer

De vader verzoekt:
- bepaling dat de vader als enige het gezag zal uitoefenen over de minderjarigen;
- bepaling dat de moeder de aan haar betaalde kindregeling van € 10.000,- binnen
drie dagen na de beschikking moet terugbetalen aan de vader op verbeurte van een dwangsom van € 250,- voor iedere dag dat zij dit nalaat, met een maximum van € 10.000,-;
- bepaling dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben;
al het voorgaande voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De moeder voert geen verweer tegen het verzoek van de vader te bepalen dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. De moeder voert wel verweer tegen de overige verzoeken van de vader, dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken. Daarnaast verzoekt de moeder te bepalen dat de vader is gehouden de moeder iedere drie maanden, op de eerste dag van iedere maand, per e-mail te informeren over het welzijn van de minderjarigen, zijnde niet limitatief de schoolprestaties, sportprestaties en het verloop van behandelingen, alsmede te bepalen dat de vader is gehouden iedere drie maanden recente foto’s van de minderjarigen aan de moeder te sturen.

Beoordeling

Gezag
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:253n, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de ouders of een van hen het gezamenlijk gezag, zoals bedoeld in artikel 1:251 van het BW, beëindigen, indien nadien de omstandigheden zijn gewijzigd. In dat geval bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige kinderen toekomt. Het eerste en derde lid van artikel 1:251a van het BW zijn van overeenkomstige toepassing. De rechtbank beëindigt het gezamenlijk gezag slechts indien: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
Standpunt vader
De vader wil met het eenhoofdig gezag over de kinderen worden belast. Na beëindiging van de ondertoezichtstelling en bij handhaving van het gezamenlijk gezag kunnen gezagsbeslissingen niet meer worden genomen, omdat de ouders niet op constructieve wijze met elkaar kunnen communiceren. De vader krijgt vaak geen reactie van de moeder en alle communicatie tussen de ouders loopt nu via de gecertificeerde instelling. Volgens de vader heeft de moeder onder andere niet meegewerkt aan het meeverzekeren van de kinderen op de ziektekostenverzekering van de vader. Gelet op de persoonlijke problematiek van de moeder is het niet aannemelijk dat de situatie binnen afzienbare tijd kan worden verbeterd.
Standpunt moeder
De moeder wil dat het gezamenlijk gezag in stand blijft. De moeder geeft aan dat zij altijd meewerkt als er beslissingen over de kinderen genomen moeten worden. Volgens de moeder zijn de door de vader aangehaalde voorbeelden waarin gezagsbeslissingen die niet genomen konden worden, niet van een recente datum. Ook lag het lang niet altijd aan de moeder zelf dat zij niet kon reageren. Dat kan nu niet tegen haar gebruikt worden.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank stelt bij haar beoordeling voorop dat het uitgangspunt van de wetgever is dat de ouders gezamenlijk het gezag over hun kind uitoefenen, omdat dit in het belang van het kind wordt geacht. Hiervoor is wel vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijk overleg over zaken die het kind aangaan en dat zij belangrijke beslissingen over hun kind in gezamenlijk overleg kunnen nemen, althans dat zij in staat zijn afspraken te maken over situaties die zich rond het kind (kunnen) voordoen.
Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is gebleken dat het meerdere malen niet is gelukt om de moeder te bereiken wanneer er beslissingen over de kinderen genomen moesten worden of formulieren moesten worden ondertekend. De moeder heeft voor iedere keer dat dit zich heeft voorgedaan een uitleg gegeven en aangegeven dat er verschillende factoren zijn die hierbij een rol speelden, zoals de afwezigheid van haar begeleider en haar e-mail die niet werkte. De rechtbank is van oordeel dat er feitelijk te veel risico is dat deze situatie zich in de toekomst zal herhalen. Daarom is het in het belang van de kinderen noodzakelijk dat voortaan het eenhoofdig gezag bij de vader ligt. Dit staat los van de vraag of dit aan de moeder te verwijten valt. Het gaat om het belang van de kinderen. De rechtbank vindt het niet in het belang van de kinderen dat zij lang moeten wachten op toestemming van de moeder. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader om hem te belasten met het eenhoofdig gezag over de kinderen toewijzen.
Hoofdverblijfplaats
Nu de rechtbank de vader voortaan met het eenhoofdig gezag over de kinderen zal belasten, komt de rechtbank niet toe aan de beoordeling van het verzoek van de vader ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de kinderen.
Kindregeling
Juridisch kader
Op grond van artikel 1:253a BW kunnen, in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag, geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of van een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Standpunt vader
In het kader van de Toeslagenaffaire (kindregeling) heeft de Belastingdienst aan de drie kinderen een schadevergoeding van in totaal € 10.000,- toegekend. De Belastingdienst heeft dit bedrag op de bankrekening van de moeder gestort. Dit bedrag is bestemd voor de kinderen. Nu de kinderen bij de vader verblijven, moet dit bedrag op de bankrekening van de vader worden gestort.
Standpunt moeder
Volgens de moeder kan dit verzoek niet in het kader van de geschillenregeling op grond van artikel 1:253a BW aan de rechtbank worden voorgelegd. Het bedrag van de kindregeling hoeft niet naar de bankrekening van de vader te worden gestort, omdat de ouders in onderling overleg kunnen beslissen hoe dit bedrag moet worden aangewend.
De rechtbank overweegt als volgt. De rechtbank merkt dit verzoek van de vader aan als een gezagsgeschil dat in het kader van artikel 1:253a BW aan de rechtbank kan worden voorgelegd. Uit de stukken en dat wat op de zitting is besproken is gebleken dat de moeder een bedrag van € 4.000,- heeft ontvangen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en € 2.000,- voor [minderjarige 3] , in totaal een bedrag van € 10.000,-. De moeder heeft desgevraagd op de zitting toegelicht dat de moeder momenteel onder bewind staat en dat dit bedrag momenteel op een aparte bankrekening staat. Zoals hiervoor overwogen zal de vader worden belast met het eenhoofdig gezag over de kinderen. Hiermee zal hij ook verantwoordelijk zijn voor het beheer van het vermogen van de kinderen. De rechtbank zal daarom bepalen dat de moeder ervoor moet zorgen dat het in het kader van de kindregeling uitgekeerde bedrag op een door de vader aan te wijzen bankrekening komt te staan. De rechtbank ziet geen aanleiding om overeenkomstig het verzoek van de vader een dwangsom op te leggen.
De rechtbank merkt nog op dat op de zitting is gebleken dat de moeder in het kader van de Toeslagenaffaire ook een bedrag van € 10.000,- voor haarzelf heeft ontvangen. Dit bedrag staat los van de kindregeling. De terugbetaling door de moeder ziet uitsluitend op de betalingen die zijn gedaan ten behoeve van de kinderen en die aan de kinderen ten goede moeten komen. Nu het gaat om betaling van een geldbedrag bestaat er geen grond voor oplegging van een dwangsom.
Informatieregeling
Juridisch kader
Op grond van het eerste lid van artikel 1:377b BW is de ouder die met het gezag is belast gehouden om de niet met het gezag belaste ouder op de hoogte te stellen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind. Op verzoek van een ouder kan de rechter ter zake een regeling vaststellen.
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder heeft geen contact met de kinderen, maar zij wil wel betrokken blijven in hun leven. De vader heeft op de zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de informatieregeling zoals de moeder voorstaat, maar dat [minderjarige 1] bezwaar heeft tegen het sturen van een foto van hem naar de moeder. De rechtbank zal daarom de informatieregeling zoals de moeder heeft verzocht toewijzen en daarbij bepalen dat de vader alleen foto’s van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] naar de moeder zal sturen.

BeslissingDe rechtbank:

bepaalt dat voortaan alleen aan de vader het gezag zal toekomen over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2012 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2018 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat de moeder het in het kader van de kindregeling uitgekeerde bedrag van € 10.000,- moet storten op een door de vader aan te wijzen bankrekening;
bepaalt dat de vader met ingang van vandaag de moeder iedere drie maanden, op de eerste dag van iedere maand, per e-mail zal informeren over het welzijn van de minderjarigen, waaronder de schoolprestaties, sportprestaties en het verloop van behandelingen, waarbij de vader is gehouden iedere drie maanden recente foto’s van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] aan de moeder te sturen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.C. Olland, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.X.R. Yi als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 16 januari 2025.