ECLI:NL:RBDHA:2025:357

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 januari 2025
Publicatiedatum
14 januari 2025
Zaaknummer
AWB 24 /15339
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

Op 14 januari 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 24/15339, waarin verzoeker een voorlopige voorziening heeft aangevraagd tegen de afwijzing van zijn aanvraag door de minister van Asiel en Migratie. De voorzieningenrechter heeft het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker geen gronden heeft vermeld in zijn verzoekschrift. Ondanks herhaalde verzoeken van de rechtbank om dit verzuim te herstellen, heeft verzoeker geen gronden ingediend. Hierdoor kon de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordelen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24 / 15339

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 januari 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [vnummer]
(gemachtigde: R. D. Banet),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
Verweerder heeft deze aanvraag met het het besluit van 24 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 september 2024 op het bezwaar van verzoeker is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet in het verzoekschrift de gronden van het verzoek vermelden. [1] Als dat niet gebeurt, kan de voorzieningenrechter – na een herstelmogelijkheid – het verzoek op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren.
1.1.
Verzoeker heeft geen gronden vermeld in het verzoekschrift. De rechtbank heeft verzoeker bij brief van 2 oktober 2024 verzocht om binnen vier vier weken dit verzuim te herstellen.
1.2.
Verzoeker heeft binnen die termijn geen gronden ingediend.
1.3.
De rechtbank heeft vervolgens bij brief van 29 november 2024 veroeker nogmaals in de gelegenheid gesteld de gronden in te dienen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Verzoeker heeft geen gronden ingediend.
1.4.
Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim.

Conclusie en gevolgen

2. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 8:81, vierde lid, van de Awb in samenhang met artikel 6:5, eerste lid, van de Awb.