ECLI:NL:RBDHA:2025:3521
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in Dublinprocedure met betrekking tot asielaanvraag
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een Dublinprocedure. Verzoekster, die samen met haar minderjarige kind een asielaanvraag heeft ingediend, was in beroep gegaan tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat haar aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling. De rechtbank had eerder het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht aan Spanje, die gepland stond voor 26 februari 2025, en verzocht om een voorlopige voorziening om deze overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Spanje geen adequate bescherming voor haar en haar kind zou zijn.
De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzet van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft, omdat zij geen gronden heeft aangedragen die twijfel zouden kunnen zaaien over de eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de minister hoeft geen proceskosten te betalen. Deze uitspraak is definitief en er staat geen hoger beroep of verzet open.