ECLI:NL:RBDHA:2025:3521

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL25.8679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in Dublinprocedure met betrekking tot asielaanvraag

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2025 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een Dublinprocedure. Verzoekster, die samen met haar minderjarige kind een asielaanvraag heeft ingediend, was in beroep gegaan tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat haar aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling. De rechtbank had eerder het beroep van verzoekster ongegrond verklaard.

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen de feitelijke overdracht aan Spanje, die gepland stond voor 26 februari 2025, en verzocht om een voorlopige voorziening om deze overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in Spanje geen adequate bescherming voor haar en haar kind zou zijn.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzet van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft, omdat zij geen gronden heeft aangedragen die twijfel zouden kunnen zaaien over de eerdere uitspraak. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de minister hoeft geen proceskosten te betalen. Deze uitspraak is definitief en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht zaaknummer: NL25.8679
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , verzoekster,

mede namens haar minderjarige kind [minderjarige] V-nummers: [v-nummer 1] en [v-nummer 2]
(gemachtigde: mr. J.G. Wiebes), en
de minister van Asiel en Migratie,

Inleiding

1. Bij besluit van 17 december 2024 heeft de minister de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Verzoekster heeft tegen dit besluit beroep ingesteld. Het beroep is bij uitspraak van 19 februari 2025 (de bestreden uitspraak) buiten zitting kennelijk ongegrond verklaard1.
1.2.
Op 21 februari 2025 is aan verzoekster kenbaar gemaakt dat zij op 26 februari 2025 zal worden overgedragen aan Spanje. Verzoekster heeft vervolgens bezwaar ingediend tegen de feitelijke overdracht en om een voorlopige voorziening verzocht met het doel om niet te worden overgedragen. De minister heeft het bezwaar naar de rechtbank doorgezonden met het verzoek dit aan te merken als een verzetschrift tegen de uitspraak van 19 februari 2025. Op verzoek van de rechtbank heeft verzoekster te kennen gegeven akkoord te zijn om het bezwaarschrift op te vatten als een verzetschrift. Het verzoek om een voorlopige voorziening is connex aan het verzetschrift.
1.3.
De minister heeft een reactie ingediend op het verzoek om een voorlopige voorziening.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
1. Zaaknummer NL24.50396.
2. Verzoekster heeft een asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag is niet in behandeling genomen omdat Spanje daarvoor verantwoordelijk is. De rechtbank heeft het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. Zij heeft in de bestreden uitspraak – kort samengevat – geoordeeld dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat in het geval van Spanje niet (langer) kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt dat zij bij problemen geen mogelijkheid heeft om te klagen bij de Spaanse autoriteiten. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister geen individuele garanties van de Spaanse autoriteiten hoeft te vragen voordat zij verzoekster en haar kind overdraagt aan Spanje en dat de minister voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van het kind en de medische situatie van verzoekster. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat het besluit van 17 december 2024 zorgvuldig is voorbereid en dat verzoeksters vrees voor refoulement niet binnen de kaders van de Dublinprocedure kan worden beoordeeld. Tot slot heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet onverplicht de asielaanvraag van verzoekster aan zich toe had moeten trekken.

Wat vindt verzoekster?

3. Verzoekster betoogt dat haar echtgenoot op 6 februari 2025 in Nederland een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend. Hij is naar Nederland gekomen om zich bij zijn echtgenote en hun kind te voegen. Zijn asielaanvraag zal inhoudelijk worden behandeld. Daarom mag de minister verzoekster en haar kind niet overdragen aan Spanje. Het is voor het kind van verzoekster van cruciaal belang dat zij opgroeit in de aanwezigheid van beide ouders. Verzoekster wijst op het beginsel van de eenheid van het gezin2 en artikel 3 van het IVRK3 en artikel 6 van de Dublinverordening. Ook heeft verzoekster als slachtoffer van mensenhandel de steun van haar echtgenoot nodig.

Wat is het oordeel van de voorzieningenrechter?

4. De voorzieningenrechter kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist en kan als partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad ook uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd voor een zitting.4
Is er sprake van spoedeisend belang?
5. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om spoedeisend belang aan te nemen, omdat verzoekster op 26 februari 2025 zal worden overgedragen aan Spanje. De voorzieningenrechter zal beoordelen of het verzet een redelijke kans van slagen heeft.
Heeft het verzet een redelijke kans van slagen?
2 Zij wijst op artikel 2, aanhef en onder g, van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (Dublinverordening).
3 Verdrag inzake de rechten van het kind.
4 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 8:83, vierde lid, van de Awb.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij verzet uitsluitend de vraag speelt of de rechtbank terecht tot een vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van het beroep. Dit betekent dat de beoordeling in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder verzoekster een gelegenheid te bieden op een zitting te worden gehoord over haar beroep. Als in verzet argumenten naar voren worden gebracht die op een zitting ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan wordt het verzet gegrond verklaard zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Verzoekster heeft geen redenen aangedragen waarom de rechtbank haar op een zitting had moeten horen. Verzoekster heeft verder geen gronden aangevoerd waardoor moet worden getwijfeld aan de juistheid van de bestreden uitspraak. Dat de gestelde echtgenoot van verzoekster intussen in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend, is in dit geval geen reden om te oordelen dat het verzet een redelijke kans van slagen heeft. Verzoekster heeft de familierechtelijke relatie met haar gestelde echtgenoot namelijk niet onderbouwd. Ook heeft verzoekster geen stukken overgelegd waaruit volgt dat haar gestelde echtgenoot de (juridische) vader is van haar kind. Verder heeft de gestelde echtgenoot van verzoekster in een eerdere asielaanvraag (die hij onder een andere naam heeft ingediend) niet over verzoekster of hun gezin in Nigeria verklaard. Er zijn daarom onvoldoende aanknopingspunten om te twijfelen aan de juistheid van de bestreden uitspraak.

Conclusie en gevolgen

8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het verzet geen redelijke kans van slagen heeft. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening af. De minister hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is telefonisch aan partijen medegedeeld op 25 februari 2025
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
03 maart 2025

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.