ECLI:NL:RBDHA:2025:3520

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
C/09/657864 / FA RK 23-8862
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie met terugwerkende kracht in een echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 maart 2025 een beschikking gegeven over de vaststelling van kinderalimentatie met terugwerkende kracht. De zaak betreft een verzoek van de vrouw, de moeder van de jong-meerderjarige, om een bijdrage in de kosten van opvoeding en verzorging van hun kind, met terugwerkende kracht vanaf 1 november 2022. De man, de vader, heeft verweer gevoerd tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man in de periode dat de jong-meerderjarige bij de vrouw woonde, geen bijdrage heeft geleverd aan de kosten van verzorging en opvoeding. De rechtbank heeft de alimentatie vastgesteld op basis van de behoefte van de jong-meerderjarige en de draagkracht van beide ouders. De rechtbank heeft geoordeeld dat de man vanaf 1 april 2023 in redelijkheid rekening had moeten houden met zijn verplichting om kinderalimentatie te betalen. De hoogte van de alimentatie is vastgesteld op € 214 per maand voor de periode van 1 april 2023 tot en met 31 december 2023, en € 227 per maand voor de periode van 1 januari 2024 tot 26 november 2024. Vanaf 26 november 2024 zal de man een bijdrage van € 227 per maand aan de jong-meerderjarige moeten betalen, die zal stijgen naar € 242 per maand vanaf 1 januari 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 23-8862
Zaaknummer: C/09/657864
Datum beschikking: 6 maart 2025

Alimentatie

Beschikking op het op 13 november 2023 ingekomen verzoek van:

[de vrouw/moeder] ,

de vrouw/moeder,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. J.E. Sondorp te Gouda.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:

[de man/vader] ,

de man/vader,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. E. Yilmaz te Rotterdam,
en

[de jong-meerderjarige] ,

de jong-meerderjarige,
wonende te [woonplaats 1] .

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift, ingekomen op 31 januari 2024;
- het F9-formulier van 14 oktober 2024 zijdens de vrouw, met als bijlage een volmacht van de jong-meerderjarige;
- de brief van 3 februari 2025 zijdens de vrouw, met als bijlage financiële stukken;
- het F9-formulier van 10 februari 2025 zijdens de man, met als bijlage financiële stukken;
- het F9-formulier van 12 februari 2025 zijdens de man, met als bijlage de op verzoek van de rechtbank toegezonden jaaropgave 2023 en 2024;
- het F9-formulier van 13 februari 2025 zijdens de vrouw, met als bijlage een verklaring geregistreerd inkomen 2023.
Op 14 februari 2025 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, bijgestaan door hun advocaten.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw, deels mede namens de jong-meerderjarige, luidt, na wijziging:
- met ingang van 1 november 2022, althans 10 november 2023 althans een zodanige datum als de rechtbank juist acht, een bijdrage in de opvoeding en verzorging te bepalen;
- een nader te bepalen bedrag vast te stellen als bijdrage in de kosten van studie en levensonderhoud, met ingang van 1 december 2024 en telkens bij voortuitbetaling te voldoen.
De man voert verweer dat hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Feiten

- De man en de vrouw zijn de ouders van de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] .
- [de jong-meerderjarige] staat ingeschreven op het adres van de vrouw.
- In het gezagsregister staat aangetekend dat de ouders sinds 15 augustus 2022 gezamenlijk met het gezag zijn belast.
- De vrouw is in 2017 gehuwd met haar huidige echtgenoot.
- In 2018 is uit dat huwelijk geboren zoon [de minderjarige] .

Beoordeling

Kinderalimentatie
Ingangsdatum
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is gebleken dat [de jong-meerderjarige] in zijn leven vrij weinig tijd heeft doorgebracht met zijn vader. De reden daarvan is in dit kader niet van belang. De rechtbank stelt alleen vast dat los van die beperkte contactmomenten en de korte periode van juni tot oktober 2022 waarin [de jong-meerderjarige] bij zijn vader verbleef, de vader niet heeft bijgedragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] .
De vrouw heeft ter onderbouwing van haar verzoek om de kinderalimentatie met terugwerkende kracht vast te stellen per 1 november 2022, erop gewezen dat partijen in 2022 het volgende hebben afgesproken in een ondertekend ouderschapsplan:
7.1
De kosten voor het naar school gaan met openbaar vervoer, opleidingskosten en ziektekosten worden door de ouders bij helfte voldaan. De ouder waarbij het kind staat ingeschreven ontvangt kinderbijslag. Vader betaalt de verblijf overstijgende kosten zoals kleding, fiets, abonnementen, sport, streamingdiensten enz. enz.
7.2
Partijen spreken af dat vader geen verzoek tot alimentatie aan moeder zal doen, nu moeder 15 jaar alle kosten voor [de jong-meerderjarige] heeft voldaan en op dat moment ook geen alimentatie van vader heeft ontvangen. Partijen dragen ieder de eigen kosten van inwoning van [de jong-meerderjarige] wanneer [de jong-meerderjarige] bij hen is.
De vrouw stelt dat deze afspraak is gemaakt met het idee dat [de jong-meerderjarige] zijn hoofdverblijf bij vader zou krijgen. Dat is uiteindelijk niet gebeurd. Toen [de jong-meerderjarige] in oktober 2022 weer bij haar ging wonen, heeft zij via haar advocaat verzocht om betaling van kinderalimentatie. Overleg tussen de advocaten heeft niet tot overeenstemming geleid. Gelet op de afspraken in het ouderschapsplan en het mislukte overleg, had de vader er rekening mee moeten houden dat hij vanaf 1 november 2022 aan haar een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] moest betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de man in ieder geval vanaf 1 april 2023 in redelijkheid rekening heeft kunnen en moeten houden met de verplichting om kinderalimentatie te betalen en zal de kinderalimentatie daarom met terugwerkende kracht vaststellen per genoemde datum. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
Uit een door de advocaat van de man overgelegd e-mailbericht van de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man van 24 maart 2023, blijkt dat de vrouw een bijdrage verzocht van € 258 per maand met ingang van 1 november 2022.
De vader heeft de moeder bij WhatsAppbericht vervolgens het volgende laten weten:
Heb net een mail gehad van de advocaat. Hierin staat dat ik je 258 euro moet gaan betalen per maand. Hier ga ik niet mee akkoord en heb ik ook al gezegd tegen de advocaat. Ik wil je 150 euro per maand geven zonder terugwerkende kracht. Onder de voorwaarde dat er geen contact meer is tussen jouw en mij en tussen mij en [de jong-meerderjarige] . Ik wil dan nergens meer wat van horen of mee te maken hebben. Als je hier mee akkoord gaat leg ik dit voor bij de advocaat, dan kunnen we dat tekenen en zijn we beide er vanaf. Anders wordt dit nog een heel lang proces. Hoor graag van je.
Uit een door de advocaat van de man overgelegde e-mailwisseling tussen de advocaten van partijen van 12 mei 2023, blijkt dat verder tevergeefs is onderhandeld over zowel het bedrag als de ingangsdatum van de kinderalimentatie. De advocaat van de man adviseert haar collega uiteindelijk te procederen.
De vrouw heeft op 13 november 2023 de procedure aanhangig gemaakt. Het verzoek betrof toen naast het vaststellen van een bedrag aan kinderalimentatie, ook het bepalen van een zorgregeling tussen [de jong-meerderjarige] en de man onder begeleiding van hulpverlening. Dat zij het verzoek niet eerder indiende, is omdat zij op dat moment een procedure niet in het belang van [de jong-meerderjarige] achtte. De hulpverlening had namelijk aangegeven dat [de jong-meerderjarige] behoefte had aan rust en de vrouw hoopte dat de man contact zou opnemen om te praten over een zorgregeling en dat hij bereid zou blijken om financieel te gaan bijdragen. Dat gebeurde niet en uiteindelijk was voor de vrouw de maat vol en deed zij beide verzoeken. Dat zij gewacht heeft tot 13 november 2023, maakt echter niet dat de man erop heeft mogen vertrouwen dat hij niet hoefde bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] .
Hoogte alimentatie
Bij de vaststelling van de alimentatie en de berekening neemt de rechtbank de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie (hierna: de expertgroep) opgenomen in het Rapport alimentatienormen (hierna: het rapport) als uitgangspunt. De rechtbank rondt hierna in haar berekening de bedragen telkens af op hele euro’s.
behoefte
De vrouw stelt dat voor de behoefte van [de jong-meerderjarige] moet worden aangesloten bij de thuiswonende beurs voor MBO-studenten, namelijk € 670 per maand (peiljaar 2023). De man weerspreekt dat en stelt de behoefte van Jeremy op basis van een netto inkomen van beide partijen tijdens hun samenleven van om en nabij de € 1.000 per maand op € 230 op basis van de behoeftetabel 2024.
De rechtbank is van oordeel dat het niet juist is om voor [de jong-meerderjarige] , die op de ingangsdatum nog minderjarig was, aan te sluiten bij de normbedragen voor studiefinanciering. Naar het oordeel van de rechtbank zou het het meest juist zijn om de behoefte te bepalen op het tabelbedrag dat hoort bij het netto besteedbaar gezinsinkomen aan de zijde van de vrouw. [de jong-meerderjarige] heeft immers de afgelopen jaren geleefd op basis van het welstandsniveau in het gezin van de vrouw. De rechtbank beschikt echter niet over de inkomensgegevens van de echtgenoot van de vrouw. Om die reden sluit de rechtbank aan bij de behoefte op basis van het netto besteedbaar gezinsinkomen van partijen in de periode dat zij samenleefden. De man stelt dat partijen destijds ieder een inkomen hadden van rond de € 1.000 per maand. Volgens de tabel 2009, uitgaande van 4 punten en een gezamenlijk inkomen van € 2.000 netto per maand, moet het eigen aandeel in de kosten destijds op € 280 worden gesteld. Geïndexeerd naar 2023 is dat afgerond € 361.
draagkracht
De man voert het verweer dat zijn aandeel in de kosten van [de jong-meerderjarige] niet bepaald kan worden, omdat hij niet beschikt over de inkomensgegevens van de echtgenoot van de vrouw die ook onderhoudsplichtig is. De rechtbank gaat aan dat verweer voorbij. Daarvoor is redengevend dat de stiefvader vanaf het moment dat Jeremie zes jaar oud was, met uitzondering van de korte periode in 2022, feitelijk de kosten van verzorging en opvoeding van [de jong-meerderjarige] samen met de moeder heeft gedragen. Voorts betrekt de rechtbank hierbij dat [de jong-meerderjarige] een aantal moeilijke jaren heeft (gehad). Het gedrag van [de jong-meerderjarige] is voor de vader in 2022 ook reden geweest om [de jong-meerderjarige] niet langer bij hem te laten wonen (productie 7 bij verzoekschrift). Daarop is [de jong-meerderjarige] is teruggegaan naar de moeder en haar echtgenoot. De stiefvader en de moeder hebben de afgelopen jaren feitelijk samen voor [de jong-meerderjarige] gezorgd, waar de vader dat toen niet kennelijk (meer) kon opbrengen. Het is naar het oordeel van de rechtbank mede daarom redelijk om in dit geval geen rekening te houden met inkomen aan de kant van de stiefvader.
draagkracht vrouw
Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 33.039 zoals dat blijkt uit de verklaring geregistreerd inkomen 2023.
De rechtbank volgt voor het overige de draagkrachtberekening van de vrouw die de man niet heeft weersproken. Daarbij wordt dus geen rekening gehouden met een kindgebonden budget en het aandeel van de vrouw in de kosten van zoon [de minderjarige] .
Op basis van de hiervoor genoemde uitgangspunten en rekening houdend met in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank haar NBI (netto besteedbaar inkomen) in 2023 op € 2.349 per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de vrouw hoger is dan € 1.930,-, zal de rechtbank voor de berekening van haar draagkracht de formule 70% x [NBI – (0,3 NBI + € 1.175,-)] gebruiken. De draagkracht van de vrouw bedraagt dan € 328 per maand.
draagkracht man
Voor de bepaling van de draagkracht van de man gaat de rechtbank uit van een inkomen van € 39.361 per jaar. De rechtbank gaat hierbij uit van de jaaropgave 2023.
Rekening houdend met de in de aangehechte berekening opgenomen heffingskortingen, berekent de rechtbank zijn NBI in 2023 op € 2.652 per maand. De rechtbank verwijst hiervoor naar de aangehechte berekening.
Omdat het NBI van de man ook hoger is dan € 1.930,-, zal de rechtbank voor de berekening van zijn draagkracht dezelfde formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.175,-)] gebruiken. De draagkracht van de man bedraagt dan € 477 per maand.
aandeel van de man
De draagkracht van partijen bedraagt gezamenlijk € 805 per maand (€ 328+ € 477). Dit is voldoende om in de behoefte van [de jong-meerderjarige] te voorzien. De rechtbank zal daarom een draagkrachtvergelijking maken waarbij de behoefte naar rato van ieders draagkracht zal worden verdeeld. Hiervoor gebruikt de rechtbank de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte.
Het eigen aandeel van de man bedraagt: 477 / 805 x 361 = € 214
Het eigen aandeel van de vrouw bedraagt: 328 / 805 x 361 =
€ 147
samen € 361
Van de totale behoefte van [de jong-meerderjarige] komt een gedeelte van € 214
Fout! De documentvariabele ontbreekt.per maand voor rekening van de man. Een gedeelte van € 147 per maand komt voor rekening van de vrouw.
Omdat de man feitelijk geen kosten heeft gemaakt voor [de jong-meerderjarige] sinds 1 april 2023, houdt de rechtbank geen rekening met een zorgkorting. Dat betekent dat de man dit bedrag aan de vrouw moet betalen per 1 april 2023. Per 1 januari 2024 bedraagt het bedrag dan gelet op de jaarlijkse wettelijke indexering € 227 per maand, en per 1 januari 2025 € 242 per maand.
Bijdrage jong-meerderjarige
De hiervoor berekende door de man aan de vrouw te betalen bijdrage geldt van rechtswege vanaf het moment dat [de jong-meerderjarige] 18 jaar is geworden, als door de man aan de jong-meerderjarige te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie. De rechtbank ziet geen aanleiding een andere berekening te maken en zal daarom bepalen dat de man met ingang van 26 november 2024 de berekende bijdrage aan [de jong-meerderjarige] zelf moet betalen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen alimentatie voor [de jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te Alkmaar, op:
€ 214 per maand over de periode van 1 april 2023 tot en met 31 december 2023;
€ 227 per maand over de periode van 1 januari 2024 tot 26 november 2024;
en
bepaalt dat de man aan de jong-meerderjarige [de jong-meerderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2006 te Alkmaar, zal betalen een bijdrage in zijn kosten van levensonderhoud en studie van:
€ 227 per maand met ingang van 26 november 2024 tot en met 31 december 2024;
€ 242 per maand met ingang van 1 januari 2025,
en vanaf 1 april 2025 telkens bij vooruitbetaling aan de jong-meerderjarige te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, bijgestaan door mr. C. Schrijvershof als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 6 maart 2025.