ECLI:NL:RBDHA:2025:3505

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
10 maart 2025
Zaaknummer
NL24.49977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op grond van ongeloofwaardigheid biseksuele geaardheid

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, waarbij de asielaanvraag van eiser is afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser, een Nigeriaanse man die stelt biseksueel te zijn, heeft eerder een asielaanvraag ingediend die ook ongegrond is verklaard. De rechtbank behandelt het beroep op 27 februari 2025, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig zijn, evenals de gemachtigde van de minister en een tolk. De rechtbank concludeert dat de minister de biseksuele geaardheid van eiser ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn asielrelaas te onderbouwen, en de rechtbank oordeelt dat de minister het voordeel van de twijfel niet hoefde te geven. De rechtbank stelt vast dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd, en dat zijn verklaringen inconsistent en oppervlakkig zijn. De rechtbank wijst het beroep van eiser af, waardoor het terugkeerbesluit en het inreisverbod van twee jaar in stand blijven. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.49977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. J.I.T. Sopacua),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. C. van der Zijde).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 december 2024 (het bestreden besluit), waarbij verweerder de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft daarnaast een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 27 februari 2025 samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep (NL24.49978) op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, P. Kuipers als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

Het asielrelaas
2.1.
Eiser stelt dat hij is geboren op [geboortedatum] 1988 en dat hij de Nigeriaanse nationaliteit heeft. Met het besluit van 27 november 2020 heeft verweerder een eerdere asielaanvraag van eiser ongegrond verklaard. Aan die asielaanvraag had eiser ten grondslag gelegd dat hij bij terugkeer naar Nigeria vreest voor problemen met de machtige familie die zijn vader heeft gedood, en voor problemen met de mensenhandelaar die eiser hielp naar Niger te vluchten. Met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg van 11 maart 2021 (NL20.20780), is het beroep van eiser tegen het besluit van 27 november 2020 ongegrond verklaard. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 april 2021 (202102263/1/V2) is het hoger beroep daartegen ongegrond verklaard.
2.2.
Op 4 november 2024 heeft eiser de onderhavige opvolgende asielaanvraag in Nederland ingediend. Daaraan legt hij ten grondslag dat hij biseksueel is. Bij terugkeer naar Nigeria vreest eiser voor vervolging vanwege zijn biseksuele geaardheid.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
1) identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) problemen vanwege biseksuele geaardheid.
Verweerder vindt asielmotief 1 geloofwaardig, maar het asielmotief 2 ongeloofwaardig. Eiser is geen verdragsvluchteling. Evenmin loopt hij een reëel risico op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder heeft de asielaanvraag vervolgens afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw, in samenhang bezien met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw, omdat eiser een opvolgende asielaanvraag heeft ingediend die niet niet-ontvankelijk is verklaard. Het besluit geldt ook als terugkeerbesluit. Daarnaast heeft verweerder een inreisverbod voor de duur van twee jaar aan eiser opgelegd.

Beoordeling door de rechtbank

Geloofwaardigheid biseksuele geaardheid en daardoor ondervonden problemen
4. Eiser voert in beroep aan dat verweerder zijn biseksuele geaardheid en daardoor ondervonden problemen ten onrechte, dan wel ondeugdelijk gemotiveerd, ongeloofwaardig heeft geacht.
Het beoordelingskader: het voordeel van de twijfel
4.1.
Volgens eiser geeft verweerder een te strike invulling aan het ‘voordeel van de twijfel’ en is dit in strijd met artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn en artikel 3 van het EVRM. Eiser vindt dat het ‘voordeel van de twijfel’ zo moet worden uitgelegd dat eventuele inconsistenties in de context van zijn verklaringen moeten worden gelezen en dat dit niet aan hem kan worden tegengeworpen.
4.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 4, vijfde lid, van de Kwalificatierichtlijn volgt dat het voordeel van de twijfel alleen wordt toegekend als een vreemdeling die niet in staat is zijn asielrelaas met bewijsmateriaal te onderbouwen, in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd en zijn verklaringen een samenhangend en aannemelijk geheel vormen (en ook aan de overige in het vijfde lid genoemde voorwaarden wordt voldaan). Alleen dan worden eventuele inconsistenties, vaagheden of algemeenheden niet aan een vreemdeling tegengeworpen. Verweerder heeft dit beoordelingskader juist toegepast. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd. Zoals hierna zal blijken, heeft verweerder zich niet ten onrechte op dit standpunt gesteld en daarbij niet een te strenge maatstaf gehanteerd. Verweerder hoefde eiser dan ook niet het voordeel van de twijfel te geven. Uit het EVRM volgt geen andersoortige toepassing van het ‘voordeel van de twijfel’. Uit de jurisprudentie van het EHRM, waaronder het door partijen genoemde arrest van 18 november 2014, M.A. t. Zwitserland, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913, volgt namelijk ook dat de bewijslast eerst bij de vreemdeling ligt om aannemelijk te maken dat hij een reëel risico op ernstige schade loopt. Alleen dan kan het voordeel van de twijfel worden gegeven bij eventuele resterende onzekerheden. Eiser heeft echter niet aan zijn bewijslast voldaan, zodat hem ook niet het voordeel van de twijfel hoeft te worden gegeven. Hij heeft wel een asielmotief naar voren gebracht, maar verweerder hoefde eisers verklaringen daarover niet te geloven. De rechtbank zal hierna toelichten waarom zij het standpunt van verweerder kan volgen dat eisers verklaringen geen samenhangend en aannemelijk geheel vormen en dat eiser niet in grote lijnen als geloofwaardig kan worden beschouwd.
Kern
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder zich in de kern op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser – zeker voor een opvolgende aanvraag na een jarenlang verblijf in Nederland – oppervlakkig heeft verklaard, ook bezien tegen de culturele achtergrond en het opleidingsniveau van eiser. Anders dan eiser stelt, wordt hem niet zozeer tegengeworpen dat hij een bewustwordingsproces of acceptatieproces van zijn gestelde biseksuele geaardheid moet hebben doorlopen, maar wordt hem vooral tegengeworpen dat hij diepgaander en persoonlijker over zijn geaardheid moet kunnen vertellen. Juist in een land als Nigeria, waar een homoseksuele of biseksuele geaardheid niet wordt geaccepteerd, mag van een vreemdeling worden verwacht dat hij inzicht geeft in zijn gevoelens daarbij. Het gevolg daarvan is immers dat een vreemdeling niet zichzelf kan zijn en een fundamenteel onderdeel van zijn of haar identiteit moet verhullen. Eiser verklaart echter onder meer dat hij het ‘normaal’ vindt om biseksueel te zijn en dat je dat met niemand kan delen. Ook de combinatie van zijn christelijke geloof en zijn biseksuele geaardheid vindt eiser niet ingewikkeld. Dat eiser het normaal vindt om (gesteld) biseksueel te zijn is goed voorstelbaar; hij kan immers zijn geaardheid niet veranderen. Het gaat er echter om dat eiser inzicht geeft in zijn geaardheid en in zijn gevoelens bij het feit dat anderen in Nigeria dat juist niet normaal vinden.
Concrete tegenwerpingen
4.4.
Verweerder vindt het niet ten onrechte vreemd dat eiser niet eerder over zijn biseksualiteit heeft verklaard. Aan een vreemdeling kan niet altijd worden tegengeworpen dat hij niet direct over zijn geaardheid vertelt. Er kan immers veel schaamte zijn en eiser voert ten aanzien van Nigeria ook terecht aan dat de intolerantie jegens homoseksuelen in Nigeria diepgeworteld is en dat dit een enorme angst kan inboezemen om over geaardheid te verklaren. In dit geval kon verweerder dit echter wel aan eiser tegenwerpen, omdat eisers relaas juist geen blijk geeft van enige schaamte. Eiser vond het juist direct heel normaal om biseksueel te zijn. Met dat gegeven is niet duidelijk geworden waarom eiser niet al bij zijn eerste asielaanvraag over dit asielmotief heeft verklaard. Temeer nu eiser verklaart dat hij in Nigeria, hoewel hij wist dat biseksualiteit daar verboden is en tot gevangenisstraf kan leiden, uiting heeft gegeven aan zijn geaardheid door geregeld homofeesten te bezoeken en jarenlang een homoseksuele relatie te hebben, en hij ook verklaart dat hij weet dat homoseksualiteit en biseksualiteit in Nederland zijn toegestaan. Verweerder heeft er niet ten onrechte op gewezen dat dit afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van eisers biseksuele geaardheid.
4.5.
Verweerder heeft verder niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij niet inzichtelijk heeft gemaakt welke gevoelens en gedachten er door hem heen gingen na zijn seksuele inwijding in de mannenliefde. Dat geheime genootschappen vaker voorkomen in Nigeria is feitelijk juist, maar dat betekent nog niet dat het ook geloofwaardig is dat eiser is ingewijd op een bijeenkomst van een geheim homoseksueel genootschap, waarbij eiser het direct normaal vond en daar geen bijzondere gevoelens bij had. Eiser verklaart over zijn gevoelens alleen dat hij heel even schaamte voelde ‘totdat hij een paracetamol nam en de schaamte direct zijn lichaam verliet’. Dit terwijl het in de lijn der verwachting ligt dat een dergelijke ontdekking in een land als Nigeria veel met een persoon doet, ook als de eerste inwijding en bewustwording plaatsvindt in een kring van gelijkgestemden. Verwacht mag worden dat eiser ten minste gedachten heeft bij hoe zijn geaardheid wordt gezien in een land als Nigeria waar zeer negatief met die geaardheid wordt omgegaan. Wat betreft het feest zelf geldt verder dat verweerder niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat de inwijding een grote indruk op hem heeft gemaakt en dat het daardoor opmerkelijk is dat hij niet gedetailleerder over de setting van het feest en hoeveel mensen er ongeveer waren kan verklaren. Onduidelijk is waarom eiser dit ziet als randzaken, terwijl hij er op dit feest achter zou zijn gekomen dat hij biseksueel is. Verweerder heeft in het bestreden besluit, pagina 4, kenbaar en deugdelijk rekening gehouden met eisers referentiekader. Ook met dit referentiekader mocht verweerder meer van eiser verwachten, met name meer diepgaande verklaringen over de ontdekking van zijn biseksuele gevoelens en wat dit besef met hem deed. Dit referentiekader is namelijk ook dat eiser in Nigeria al een langdurige relatie met een man zou hebben gehad, dat hij actief was in een homoseksueel genootschap, en dat bij het indienen van zijn opvolgende asielaanvraag al meer dan vijf jaar in Nederland verbleef, zodat hij heeft kunnen nadenken en zich vrijelijk heeft kunnen ontwikkelen. Eiser voert in beroep nog aan dat hij uit schaamte niet meer heeft verklaard, maar eiser heeft eerder juist zelf verklaard dat hij zich
nietschaamt.
4.6.
Verweerder heeft zich daarnaast niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser onvoldoende inzicht heeft geboden in het verschil in zijn gevoelens voor mannen en vrouwen. Zo verklaart hij dat hij ‘omging’ met mannen en vrouwen (gehoor, p. 9). Verder verklaart hij dat vrouwen hem veel druk opleggen, maar kreeg hij wel een kind met een vrouw met wie hij ‘omging’ (gehoor, p. 9). Ook andere verklaringen kon verweerder opmerkelijk en oppervlakkig vinden, zoals de verklaring dat mannen niet vreemdgaan en vrouwen wel, en dat juist dat maakt dat hij op mannen valt (gehoor, p. 10). Vrouwen zijn duur en liegen veel (gehoor, p. 12). Verweerder vraagt zich niet ten onrechte af waarom eiser zo negatief is over vrouwen, terwijl hij stelt biseksueel te zijn (gehoor, p. 12). Over zijn relatie met [persoon A] heeft eiser verklaard dat die er alleen was vanwege hun gezamenlijke kind (gehoor, p. 16). In de correcties en aanvullingen heeft eiser aangevoerd dat hij verliefd was op [persoon A] , maar dit rijmt niet met het hiervoor geschetste beeld dat uit het gehoor naar voren komt.
4.7.
Verweerder heeft bovendien niet ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij oppervlakkig en onvoldoende gedetailleerd heeft verklaard over zijn relatie met [persoon B] . Zo weet eiser de achternaam van [persoon B] niet, terwijl hij een relatie van maar liefst acht jaar met hem zou hebben gehad. Eiser betoogt dat het niet gebruikelijk is om elkaars achternaam te kennen, maar verweerder heeft dat gelet op de lange duur van de relatie niet hoeven te volgen. Ook andere verklaringen over de relatie met [persoon B] heeft verweerder oppervlakkig kunnen vinden. Zo verklaart eiser dat het fijn was om goedemorgen tegen elkaar te zeggen en geld van [persoon B] te krijgen (gehoor, p. 13), en antwoordt hij op de vraag waarover ze praatten als ze samen waren dat ze spraken over elkaars penis (gehoor, p. 18).
4.8.
Verweerder werpt daarnaast niet ten onrechte aan eiser tegen dat hij onvoldoende kennis heeft van lhbti’ers in Nederland. Verweerder mocht het opvallend vinden dat eiser niet weet hoe de Nederlandse organisatie heet waar hij ‘heel vaak’ naar bijeenkomsten ging (gehoor, p. 20). Ook weet eiser weinig tot niets over de rechten van lhbti in Nederland, terwijl hij stelt al jarenlang als lbhti in Nederland te verblijven.
4.9.
Verweerder kon ook aan eiser tegenwerpen dat hij onvoldoende en ongerijmd heeft verklaard over de gestelde problemen. Eiser stelt dat er een politieonderzoek naar onder meer hem gaande was, maar is desondanks nog een jaar in zijn dorp gebleven. Volgens eiser verliep dat onderzoek traag en was er daarom geen reden om eerder te vluchten, maar onduidelijk is hoe eiser en [persoon B] zouden weten dat het onderzoek traag verliep.
Tussenconclusie
4.10.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich niet ten onrechte en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de gestelde biseksuele geaardheid en de daardoor ondervonden problemen ongeloofwaardig zijn. Hij hoefde eiser dus ook niet het voordeel van de twijfel te geven. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
5. Eiser betoogt dat het terugkeerbesluit en inreisverbod onrechtmatig zijn, omdat die in strijd met het verbod op refoulement zijn genomen. Uit het voorgaande volgt echter dat eisers asielrelaas niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht en dat hij dus ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn terugkeer naar Nigeria in strijd zou zijn met het verbod op refoulement. De beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Groeneveld, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.