ECLI:NL:RBDHA:2025:3470
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die ertoe strekt het beroep in Nederland te mogen afwachten. De minister van Asiel en Migratie heeft met een primair besluit van 13 februari 2024 vastgesteld dat verzoekster geen rechtmatig verblijf meer heeft in Nederland op grond van het Unierecht. Dit besluit is bevestigd in het bestreden besluit van 18 juni 2024, waartegen verzoekster beroep heeft ingesteld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 januari 2025 behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van verzoekster als de gemachtigde van de minister aanwezig waren.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Bij een eerdere uitspraak, zaaknummer AWB 24/11480, heeft de rechtbank het beroep van verzoekster ongegrond verklaard, waardoor een voorlopige voorziening niet meer nodig is. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en is openbaar uitgesproken op 14 februari 2025. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.