3.4.Bewijsoverwegingen
Het ongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 21 augustus 2023 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Soestdijksekade in Den Haag.
Het slachtoffer, [naam] stond met zijn auto geparkeerd in een parkeervak rechts van de weg. Toen [naam] het parkeervak wilde verlaten, botste de auto van de verdachte op de auto van [naam] . De verdachte reed op het moment vlak vóór de aanrijding met een snelheid van 112 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid was toegestaan van 50 kilometer per uur. Ten gevolge van de botsing heeft [naam] een verbrijzeld schouderblad opgelopen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), en zo ja welke schuldgradatie het handelen van de verdachte oplevert. Ook dient de rechtbank te beantwoorden of het letsel van het slachtoffer kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW 1994, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. De rechtbank overweegt dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden zonder het rijgedrag van de verdachte. De verdachte reed met een snelheid die ruim dubbel zo hoog was als de toegestane maximum snelheid, in de bebouwde kom, in het donker en met parkeervakken aan de rechterzijde van de weg. [naam] heeft bij het uitparkeren zijn linker knipperlicht aangezet, nadat hij had gekeken of er verkeer aan kwam. Toen hij dacht dat het veilig was, is hij de weg op gereden, waarna hij door de verdachte is aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank kon [naam] in de onderhavige omstandigheden niet anticiperen op de enorm hoge snelheid waarmee de verdachte kwam aangereden en is het ongeval zodoende een rechtstreeks gevolg van het rijgedrag van de verdachte.
Mate van schuld: roekeloos?
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er, anders dan de officier van justitie aanvoert, geen sprake is van roekeloosheid.
De rechtbank overweegt dat onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan, een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994, de toepasselijke strafbepaling bij een overtreding van artikel 6 WVW 1994, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet dus beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a) De verkeersregels
De verdachte heeft de maximumsnelheid overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 onder g uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van een verkeersregel. De verdachte heeft dus een verkeersregel geschonden als bedoeld in dat artikel.
( b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De verdachte heeft de snelheid in ernstige mate overschreden, door met een snelheid van 112 kilometer per uur te rijden over een weg waar de maximale toegestane snelheid 50 kilometer per uur was. Het was donker en aan de rechterzijde van de weg lagen parkeervakken. De situatie ter plaatse is daarmee dermate onoverzichtelijk dat een aanrijding zoals heeft plaatsgevonden, bij een dergelijke snelheid voorzienbaar was. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een schending van de verkeersregels in ernstige mate.
( c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het opzet kan in dit geval bovendien worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte dat hij te hard heeft gereden omdat hij zo snel mogelijk bij zijn moeder wilde zijn, omdat er iets aan de hand zou zijn met haar. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee het opzet vast op de ernstige schending van de verkeersregels.
( d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag onder de gegeven omstandigheden. Dat er in deze situatie gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen, is evident. Met de snelheid waarmee de verdachte reed is het risico dat hij de macht over het stuur zou verliezen of te laat zou kunnen reageren op gedragingen van andere verkeersdeelnemers aanwezig. Het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers in de bebouwde kom is onvoorspelbaar en veel verkeersdeelnemers in de bebouwde kom zijn kwetsbaar. Als bijvoorbeeld onverwachts een voetganger was overgestoken en door de verdachte met deze snelheid aangereden, was een dodelijke afloop zeer waarschijnlijk geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van de verdachte als overtreding van artikel 5a WVW 1994 is aan te merken. Daarmee is sprake van de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Letsel
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel worden gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Het slachtoffer [naam] heeft als gevolg van het ongeval een verbrijzeld schouderblad opgelopen, met een verwachte duur van genezing van drie tot zes maanden. Een operatie was niet nodig. Wel heeft [naam] bij de politie ongeveer vier maanden na het ongeval verklaard nog onder behandeling van een arts te staan en dat hij sinds het ongeval niet heeft kunnen werken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. Wel is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel is toegebracht, dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan omdat is gebleken dat hij gedurende lange(re) tijd arbeidsongeschikt is geweest.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat het verkeersgedrag van de verdachte is aan te merken als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat ten gevolge van zijn gedrag zodanig lichamelijk letsel is ontstaan dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.