ECLI:NL:RBDHA:2025:3405

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
09/032417-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met roekeloos rijgedrag en lichamelijk letsel

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 augustus 2023 betrokken was bij een verkeersongeval op de Soestdijksekade in Den Haag. De verdachte, geboren in 2003, reed met een snelheid van 112 kilometer per uur, terwijl de maximumsnelheid op die weg 50 kilometer per uur was. Dit leidde tot een aanrijding met een geparkeerd voertuig, waarbij de bestuurder van dat voertuig, [naam], zwaar lichamelijk letsel opliep, namelijk een verbrijzeld schouderblad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte roekeloos heeft gehandeld, wat resulteerde in een overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een strafbaar feit was veroordeeld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van verkeersveiligheid en de gevolgen van roekeloos rijgedrag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/032417-24
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 10 september 2024 (regie) en 20 februari 2025 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.P. Tuinenburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.C.A. Schulpen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2023 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Soestdijksekade zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid van 112 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdend motorrijtuig (auto) is gebotst, waardoor een ander (genaamd [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzeld schouderblad, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 augustus 2023 te 's-Gravenhage als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Soestdijksekade, als volgt heeft gehandeld:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid van 112 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en/of (vervolgens)
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdend motorrijtuig (auto) is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [naam] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten een verbrijzeld schouderblad, heeft bekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde. Op specifieke standpunten wordt – voor zover relevant – hierna nader ingegaan.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023259700, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 25), dan wel naar de hierna bij naam genoemde bijlagen.
1. Het proces-verbaal van verhoor van het slachtoffer [naam] , opgemaakt op 22 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 20-21):
Op maandag 21 augustus 2023 bevond ik mij op de Soestdijksekade te Den Haag. Ik zat in mijn werkvoertuig. Ik stond in de parkeervakken geparkeerd met mijn neus in de richting van de Moerweg. Ik wilde de parkeerplek verlaten. Ik deed mijn linker knipperlicht aan. Ik zag voordat ik dat deed, geen voertuig op de weg. Ik werd uit het niets geraakt aan mijn linkerzijde van mijn voertuig. Ik weet niet waar deze auto vandaan is gekomen.
2. Het proces-verbaal van verhoor van de verdachte, opgemaakt op 22 augustus 2023, voor zover inhoudende (p. 9):
Op maandag 21 augustus 2023 reed ik in de Citroen c5 voorzien van kenteken [kenteken] . Ik reed over de Soestdijksekade komende vanaf de Jutphaastraat gaande richting de Moerweg. Opeens raakte een auto mij. Hij kwam uit een parkeervak. Hij raakte mij tegen de rechterkant met zijn linker voorkant. Ik raakte de controle over het stuur kwijt en spinde uit.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 19 oktober 2023, voor zover inhoudende (p. 23-24):
Op maandag 21 augustus 2023 te 22.33 uur op de Soestdijksekade te Den Haag heeft zich een verkeersongeval voorgedaan. Bij dit verkeersongeval was onder andere een personenauto, merk Citroen, voorzien van Nederlands kenteken [kenteken] betrokken. In de personenauto, voornoemd, is een zogenaamde dashcam aangetroffen. De beelden vangen aan op: 21 augustus 2023 te 22:31:50 uur
GPS locatie: N52.06344 E4.27242, dit betreft de Soestdijksekade.
22:32:38 Op dit deel van de Soestdijksekade geeft de dashcam van de Citroen een topsnelheid van 119 kilometer per uur aan. De aldaar geldende maximum snelheid is 50 kilometer per uur.
22:33:38 Aan de rechterzijde van de rijbaan verlaat een personenauto, een Volkswagen Up! (de auto van [naam] , toevoeging rechtbank), een parkeervak en rijdt de rijstrook op waar de bestuurder van de Citroen ook op rijdt. De dashcam geeft op dat moment een snelheid van 105 kilometer per uur aan.
22:33:39 De Citroen rijdt in op de personenauto die zojuist het parkeervak uit rijdt.
De dashcam van de Citroen geeft op dat moment een snelheid van 112 kilometer per uur aan.
4. Het proces-verbaal “Aanrijding misdrijf”, opgemaakt op 8 januari 2024, voor zover inhoudende (p. 1-8):
Op dinsdag 5 december 2023 te 12:04 uur heb ik (
verbalisant [verbalisant]) contact gehad met [naam] .
De heer [naam] gaf daarnaar gevraagd aan nog steeds pijn in zijn schouder te hebben en nog onder behandeling van een arts is hiervoor. Doordat hij pijn heeft in zijn schouder kan hij zijn rechterhand niet goed gebruiken en daardoor niet werken sinds het verkeersongeval van maandag 21 augustus 2023. Volgens [naam] heeft zijn arts gezegd dat het lang duurt voordat dit letsel genezen is.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Het ongeval
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. Op 21 augustus 2023 reed de verdachte als bestuurder van een personenauto op de Soestdijksekade in Den Haag.
Het slachtoffer, [naam] stond met zijn auto geparkeerd in een parkeervak rechts van de weg. Toen [naam] het parkeervak wilde verlaten, botste de auto van de verdachte op de auto van [naam] . De verdachte reed op het moment vlak vóór de aanrijding met een snelheid van 112 kilometer per uur, terwijl daar een maximumsnelheid was toegestaan van 50 kilometer per uur. Ten gevolge van de botsing heeft [naam] een verbrijzeld schouderblad opgelopen.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of het handelen van de verdachte kan worden gekwalificeerd als schuld in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW 1994), en zo ja welke schuldgradatie het handelen van de verdachte oplevert. Ook dient de rechtbank te beantwoorden of het letsel van het slachtoffer kwalificeert als zwaar lichamelijk letsel.
Causaliteit
Om tot een bewezenverklaring te kunnen komen van artikel 6 WVW 1994, is onder meer vereist dat het verkeersongeval aan de schuld van de verdachte te wijten is. Dat betekent in de eerste plaats dat er een causaal verband moet bestaan tussen de gedragingen van de verdachte en het ongeval. De rechtbank overweegt dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden zonder het rijgedrag van de verdachte. De verdachte reed met een snelheid die ruim dubbel zo hoog was als de toegestane maximum snelheid, in de bebouwde kom, in het donker en met parkeervakken aan de rechterzijde van de weg. [naam] heeft bij het uitparkeren zijn linker knipperlicht aangezet, nadat hij had gekeken of er verkeer aan kwam. Toen hij dacht dat het veilig was, is hij de weg op gereden, waarna hij door de verdachte is aangereden. Naar het oordeel van de rechtbank kon [naam] in de onderhavige omstandigheden niet anticiperen op de enorm hoge snelheid waarmee de verdachte kwam aangereden en is het ongeval zodoende een rechtstreeks gevolg van het rijgedrag van de verdachte.
Mate van schuld: roekeloos?
In de tweede plaats moet de verdachte ten aanzien van het verkeersongeval een schuldverwijt kunnen worden gemaakt. Schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994 kan bestaan in verschillende gradaties: van aanmerkelijk onvoorzichtig tot roekeloos, wat geldt als de zwaarste vorm van schuld. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er, anders dan de officier van justitie aanvoert, geen sprake is van roekeloosheid.
De rechtbank overweegt dat onder roekeloosheid als zwaarste schuldvorm moet worden verstaan, een buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte waardoor een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, terwijl de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. De wetgever heeft met de ‘Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten’ het begrip roekeloosheid nader ingevuld en zo het toepassingsbereik daarvan willen verbreden. Daartoe is in artikel 175 WVW 1994, de toepasselijke strafbepaling bij een overtreding van artikel 6 WVW 1994, aan het tweede lid toegevoegd dat van roekeloosheid in elk geval sprake is als het gedrag tevens als een overtreding van artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 kan worden aangemerkt.
De rechtbank moet dus beoordelen of de verdachte met het hiervoor vastgestelde verkeersgedrag dat heeft geleid tot het ongeval (a) de verkeersregels heeft geschonden, (b) of hij dat in ernstige mate heeft gedaan, (c) of hij dat opzettelijk heeft gedaan en (d) of daardoor gevaar was te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen.
( a) De verkeersregels
De verdachte heeft de maximumsnelheid overschreden. Deze gedraging is in artikel 5a, eerste lid, WVW 1994 onder g uitdrukkelijk benoemd als voorbeeld van het schenden van een verkeersregel. De verdachte heeft dus een verkeersregel geschonden als bedoeld in dat artikel.
( b) In ernstige mate
Artikel 5a WVW 1994 heeft alleen betrekking op ernstig verkeersgevaarlijk gedrag. Gekeken moet worden naar het samenstel van de gedragingen van de verdachte, waarbij alle omstandigheden in ogenschouw worden genomen. De verdachte heeft de snelheid in ernstige mate overschreden, door met een snelheid van 112 kilometer per uur te rijden over een weg waar de maximale toegestane snelheid 50 kilometer per uur was. Het was donker en aan de rechterzijde van de weg lagen parkeervakken. De situatie ter plaatse is daarmee dermate onoverzichtelijk dat een aanrijding zoals heeft plaatsgevonden, bij een dergelijke snelheid voorzienbaar was. Dat maakt dat de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van een schending van de verkeersregels in ernstige mate.
( c) Opzettelijk
Het opzet van de verdachte moet zowel gericht zijn geweest op het schenden van de verkeersregels als op het in ernstige mate schenden van die regels. Bij het antwoord op de vraag of sprake was van opzet op het in ernstige mate schenden van de verkeersregels moeten de aard en het samenstel van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze werden verricht en alle overige feitelijke omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen. Daaruit moet kunnen worden afgeleid dat de gedragingen in samenhang bezien naar hun uiterlijke verschijningsvorm op opzettelijke ernstige schending van de verkeersregels gericht zijn geweest.
De rechtbank is van oordeel dat het rijden met een veel te hoge snelheid niet anders dan opzettelijk kan worden gedaan. Het opzet kan in dit geval bovendien worden afgeleid uit de verklaring van de verdachte dat hij te hard heeft gereden omdat hij zo snel mogelijk bij zijn moeder wilde zijn, omdat er iets aan de hand zou zijn met haar. Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee het opzet vast op de ernstige schending van de verkeersregels.
( d) Gevaar te duchten voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen
In zijn algemeenheid acht de rechtbank het voorzienbaar dat er een zeer gevaarlijke situatie ontstaat door het vertonen van het hiervoor beschreven verkeersgedrag onder de gegeven omstandigheden. Dat er in deze situatie gevaar te duchten was voor zwaar lichamelijk letsel of het leven van anderen, is evident. Met de snelheid waarmee de verdachte reed is het risico dat hij de macht over het stuur zou verliezen of te laat zou kunnen reageren op gedragingen van andere verkeersdeelnemers aanwezig. Het verkeersgedrag van andere verkeersdeelnemers in de bebouwde kom is onvoorspelbaar en veel verkeersdeelnemers in de bebouwde kom zijn kwetsbaar. Als bijvoorbeeld onverwachts een voetganger was overgestoken en door de verdachte met deze snelheid aangereden, was een dodelijke afloop zeer waarschijnlijk geweest.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gedrag van de verdachte als overtreding van artikel 5a WVW 1994 is aan te merken. Daarmee is sprake van de zwaarste vorm van schuld aan dat ongeval, namelijk roekeloosheid.
Letsel
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel worden gekeken naar de aard van het letsel, de noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel. Het slachtoffer [naam] heeft als gevolg van het ongeval een verbrijzeld schouderblad opgelopen, met een verwachte duur van genezing van drie tot zes maanden. Een operatie was niet nodig. Wel heeft [naam] bij de politie ongeveer vier maanden na het ongeval verklaard nog onder behandeling van een arts te staan en dat hij sinds het ongeval niet heeft kunnen werken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel zoals bedoeld in artikel 6 WVW 1994, zodat de verdachte van dat deel van de tenlastelegging wordt vrijgesproken. Wel is de rechtbank van oordeel dat het slachtoffer zodanig lichamelijk letsel is toegebracht, dat daaruit verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan omdat is gebleken dat hij gedurende lange(re) tijd arbeidsongeschikt is geweest.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen met dien verstande dat het verkeersgedrag van de verdachte is aan te merken als roekeloos in de zin van artikel 6 WVW 1994 en dat ten gevolge van zijn gedrag zodanig lichamelijk letsel is ontstaan dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het primair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 21 augustus 2023 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Soestdijksekade zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos als volgt te handelen:
- hij heeft aldaar gereden met een snelheid van 112 kilometer per uur, althans met een hogere snelheid dan de toegestane snelheid van 50 kilometer per uur en vervolgens
- hij heeft de snelheid van zijn motorrijtuig niet zodanig geregeld dat hij in staat was om dat motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij de weg kon overzien en waarover deze vrij was, ten gevolge waarvan hij tegen een aldaar rijdend motorrijtuig (auto) is gebotst,
waardoor een ander genaamd [naam] zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van twee jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht geen onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen op te leggen en zich verder gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het opleggen van een straf.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 6 WVW 1994. Door zijn roekeloze gedrag heeft hij een verkeersongeval veroorzaakt ten gevolge waarvan [naam] lichamelijk letsel heeft opgelopen. Door langere tijd met een extreem hoge snelheid in de bebouwde kom te rijden, heeft hij onaanvaardbare risico’s genomen waardoor hij niet tijdig kon anticiperen op het rijgedrag van andere weggebruikers en anderen niet konden anticiperen op hem. Hij heeft geen oog gehad voor de veiligheid van anderen en was enkel bezig met zijn eigen doel om zo snel mogelijk naar huis te gaan. De rechtbank merkt op dat juist van een beginnend bestuurder mag worden verwacht dat hij voorzichtig rijdt en zich aan alle verkeersregels houdt. Naast de gevolgen die het feit heeft gehad voor het slachtoffer, hebben dergelijke ernstige schendingen van de verkeersveiligheid ook een negatief effect op het veiligheidsgevoel van anderen in het verkeer en de maatschappij in bredere zin. De rechtbank neemt de verdachte dit kwalijk.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 januari 2025, waaruit volgt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 25 november 2024, waaruit volgt dat zij het vermoeden hebben dat er sprake is van een gedragspatroon in verkeerssituaties, waarin het gedrag van de verdachte ten aanzien van zijn deelname in het verkeer voor gevaarlijke situaties kan zorgen. De reclassering ziet negatieve consequenties bij het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in geval van veroordeling omdat dit de betaalde baan en schoolgang van de verdachte kan belemmeren. Zij achten van belang dat de verdachte zijn baan en schoolgang continueert. De reclassering adviseert bij een veroordeling geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en de strafmaat rekening gehouden met de ernst van het feit, de straffen zoals die bij vergelijkbare gevallen worden opgelegd en kennisgenomen van de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting, waarin is vermeld welke straffen doorgaans worden opgelegd voor overtreding van artikel 6 WVW 1994. In dit geval is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van roekeloosheid, de hoogste schuldcategorie. Daarvoor is geen oriëntatiepunt vastgesteld. Duidelijk is wel dat bij roekeloosheid van een hogere strafmaat wordt uitgegaan dan bij een zeer hoge mate van schuld. In vergelijkbare gevallen waarin sprake is van roekeloos rijgedrag wordt doorgaans een gevangenisstraf passend en geboden geacht.
In onderhavig geval acht de rechtbank dit echter niet passend en overweegt als volgt. De verdachte is een jonge verdachte die niet eerder voor een dergelijk delict is veroordeeld. De reclassering heeft uitdrukkelijk in haar rapport opgenomen dat een gevangenisstraf bijzonder negatieve consequenties kan hebben voor de verdachte. In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat hij meerdere malen contact heeft opgenomen met het slachtoffer en zijn excuses heeft aangeboden. Hoewel de verdachte zijn schuld aan het verkeersongeval niet geheel lijkt in te zien, heeft hij in zijn verklaringen wel openheid van zaken gegeven en berouw getoond. Omdat het rijgedrag van de verdachte zeer gevaarlijk was, en er bovendien aanwijzingen zijn dat de verdachte in de periode voordien vaker zeer onvoorzichtig reed, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte gedurende een periode niet mag deelnemen aan het gemotoriseerd verkeer als bestuurder. Er zal daarom een rijontzegging worden opgelegd.
De rechtbank acht, alles afwegende, een taakstraf voor de duur van 240 uur en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van twee jaren passend en geboden. De rechtbank zal een deel van die ontzegging, te weten één jaar, voorwaardelijk opleggen, enerzijds om de ernst van het gepleegde feit tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf voor de tijd van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
4 (VIER) MAANDEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van
2 (TWEE) JAREN;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (ÉÉN) JAAR, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. N.F.R. de Rooij, rechter,
mr. G. Kuijper, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. C.W.I. Ostendorf , griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2025.