ECLI:NL:RBDHA:2025:3391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/09/676031 / FA RK 24-8353
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming van pleegouders tot voogd in een familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige, geboren in 2008. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om het gezag van de ouders te beëindigen en de pleegouders tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd door de onveilige situatie bij de ouders, die beiden een verslavingsgeschiedenis hebben. De ouders zijn niet in staat om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen binnen een aanvaardbare termijn. De rechtbank heeft de belangen van de minderjarige vooropgesteld en geconcludeerd dat de pleegouders, die al geruime tijd voor de minderjarige zorgen, de voogdij moeten krijgen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing direct geldt, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De rechtbank benadrukt dat de ouders altijd de ouders van de minderjarige blijven en dat er ruimte moet blijven voor contact tussen hen en de minderjarige, indien dit in zijn belang is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/676031 / FA RK 24-8353
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
Beëindiging gezag en benoeming voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen: de Raad,
over
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat mr. L.P. Lagerweij te Delft,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat mr. G.O. Perquin te Zoetermeer,
[naam 1],
en
[naam 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 1] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 november 2024;
- het e-mailbericht van de pleegouders met bijlage van 21 januari 2025.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- de vader met zijn advocaat;
  • de pleegouders;
  • [naam 3] namens de Raad.
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige] naar zijn mening gevraagd. [de minderjarige] heeft hierover een gesprek gevoerd met de rechtbank. Tijdens de zitting heeft de rechtbank samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
[de minderjarige] verblijft in een perspectiefbiedend pleeggezin.
2.3.
De pleegouders hebben zich bij brief van 6 november 2024 bereid verklaard om de voogdij de aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder te beëindigen en de pleegouders tot voogd over [de minderjarige] te benoemen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De Raad heeft het verzoek
samengevat en zakelijk weergegeven
als volgt gemotiveerd. [de minderjarige] heeft een belast verleden. Zowel de vader als de moeder zijn bekend met een verslavingsgeschiedenis en dit heeft geleid tot fysieke en emotionele onveiligheid voor [de minderjarige] . Er was sprake van affectieve en emotionele verwaarlozing en dat is tot op heden niet verbeterd. De ernstige ontwikkelingsbedreiging is momenteel gelegen in de onveilige relatie tussen [de minderjarige] en de moeder. Het afgelopen jaar heeft zich een aantal incidenten voorgedaan die tot een verdere verwijdering tussen de moeder en [de minderjarige] hebben geleid. [de minderjarige] en de moeder hebben op dit moment geen contact en [de minderjarige] wil niet afhankelijk zijn van de toestemming van zijn moeder. Er is tussen de ouders al jaren geen communicatie en samenwerking ten behoeve van [de minderjarige] . Dit zal naar verwachting ook niet veranderen. Het contact over [de minderjarige] verloopt via de pleegzorgwerker. Volgens de Raad is de verwachting dat de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding voor [de minderjarige] kunnen dragen. De ouders hebben al voor een lange periode geen actieve opvoedrol en bij de afsluiting van de ondertoezichtstelling was al duidelijk dat het toekomstperspectief van [de minderjarige] niet meer bij de ouders ligt. [de minderjarige] verblijft al geruime tijd in het huidige pleeggezin en krijgt hier de zorg, stabiliteit en (emotionele) veiligheid die hij nodig heeft. Een gezagsbeëindiging zal [de minderjarige] rust geven over zijn huidige situatie en zijn toekomstperspectief.
3.2.
Bij een beëindiging van het gezag van de ouders is de Raad van mening dat de pleegouders moeten worden belast met de voogdij. Het perspectief van [de minderjarige] ligt bij de pleegouders en ook [de minderjarige] zelf en de vader willen dat de pleegouders worden belast met de voogdij. De Raad heeft de overtuiging dat de pleegouders de belangen van [de minderjarige] voorop zullen stellen. Daarbij is er sprake van een goed contact tussen de pleegouders, de school en de hulpverlening en is de Raad van mening dat de pleegouders ook het contact tussen [de minderjarige] en de vader en de moeder altijd zullen ondersteunen. Wel is het volgens de Raad belangrijk dat de pleegzorgwerker – gezien de onderlinge verstandhoudingen tussen de moeder en [de minderjarige] , de moeder en de pleegouders en de moeder en de vader – als neutrale en professionele partij betrokken blijft om samen met de pleegouders de belangen van [de minderjarige] te kunnen behartigen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder wordt ingestemd met het verzochte. Hoewel het voor de moeder lastig is, kan zij in het belang van [de minderjarige] – nu hij dit zelf graag wil – achter het verzoek staan. De moeder erkent dat zij bij bepaalde gezagsbeslissingen, vanuit onmacht, heeft dwarsgelegen. Zij voelde zich gekwetst en buitengesloten, en dit uitte zich in frustratie en weerstand. De moeder heeft vooral verdriet over het verslechterde contact met [de minderjarige] en zij wil heel graag dat [de minderjarige] ook goed contact heeft met zijn halfbroertje. Voor de moeder is het contact tussen [de minderjarige] en zijn halfbroertje zelfs zo belangrijk dat zij ervoor openstaat dat het contact tussen hen buiten haar om zal kunnen plaatsvinden, als [de minderjarige] geen contact met de moeder wil. De moeder gaat haar best doen om clean te blijven en stabiel te worden en de moeder hoopt dat er een opening gaat komen voor het contact tussen haar en [de minderjarige] . Het is daarbij voor de moeder lastig dat zij niet wordt geïnformeerd over [de minderjarige] . Zij heeft de hoop dat de pleegouders in de toekomst weer de ruimte zien voor het contact met de moeder en dat de moeder via hen weer geïnformeerd wordt over [de minderjarige] .
4.2.
Door en namens de vader wordt ingestemd met het verzochte. De vader acht zich niet in staat om het gezag alleen over [de minderjarige] uit te oefenen en de volledige verantwoordelijkheid voor gezagsbeslissingen op zich te nemen. [de minderjarige] heeft aan de vader te kennen gegeven achter het verzoek te staan en de vader wil hem steunen in alles waar hij gelukkig van wordt. Daarnaast wordt de vader goed betrokken door de pleegouders en is er sprake van prettig onderling contact. De vader heeft er dan ook alle vertrouwen in dat de pleegouders hem, ook als het gezag is beëindigd, zullen blijven betrekken.
4.3.
De pleegouders kunnen instemmen met het verzochte. De pleegouders hebben zelf het verzoek gedaan aan de Raad om onderzoek te doen naar een gezagsbeëindiging. Zij hebben dit verzoek gedaan, omdat [de minderjarige] bij hen heeft aangegeven graag te willen dat de pleegouders de voogdij over hem krijgen. Daarnaast is er veel onrust over het intrekken van de toestemming van de moeder voor vakanties en dit heeft een grote (negatieve) invloed op [de minderjarige] . Het is volgens de pleegouders belangrijk dat er rust komt voor [de minderjarige] en dat de moeder deze vakanties niet meer kan tegenhouden.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop dienen te staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
Op basis van de stukken en de zitting is de rechtbank van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de vader en de moeder een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. [de minderjarige] wordt ernstig in zijn ontwikkeling bedreigd. [de minderjarige] heeft in het verleden veel instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend en heeft onder meer door de persoonlijke problematiek van de ouders – waaronder verslavingsproblematiek – veel heftige gebeurtenissen meegemaakt. Op dit moment zijn er nog steeds zorgen over de onveilige relatie tussen [de minderjarige] en de moeder, waarbij sprake is van emotionele en affectieve verwaarlozing. [de minderjarige] heeft geen of slechts terloops contact met de moeder en hij ervaart veel onrust van het onvoorspelbare gedrag van de moeder ten aanzien van het nemen van gezagsbeslissingen, zoals het wel of niet geven van toestemming voor een vakantie. De verwachting is gerechtvaardigd dat ouders niet meer binnen een voor [de minderjarige] aanvaardbare termijn de opvoedverantwoordelijkheid kunnen dragen. De ouders vervullen al jarenlang geen actieve opvoedrol en tussen ouders bestaat al jarenlang geen enkele communicatie of samenwerking. [de minderjarige] heeft op jonge leeftijd meerdere verblijfplekken gekend en is begin 2020 nog eenmaal teruggeplaatst bij de moeder. Het is de moeder niet gelukt om een veilige plek voor [de minderjarige] te bieden, waardoor [de minderjarige] uiteindelijk in juni 2020 geplaatst is binnen het huidige perspectiefbiedende pleeggezin. [de minderjarige] verblijft ruim viereneenhalf jaar in dit pleeggezin en hier ligt ook zijn perspectief. [de minderjarige] zit op zijn plek bij de pleegouders, waar hij de (emotionele) ondersteuning en stabiliteit krijgt die hij nodig heeft. Daarbij is het duidelijk, zoals reeds benoemd, dat [de minderjarige] last heeft van het feit dat het gezag nog bij zijn ouders ligt en dat hij zelf de uitdrukkelijke wens heeft dat de voogdij bij de pleegouders komt te liggen. [de minderjarige] heeft behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit en naar het oordeel van de rechtbank is het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk dat hij geen onzekerheid en stress meer gaat ervaren over het feit dat de moeder mogelijk gezagsbeslissingen zal belemmeren. Dit is extra van belang nu [de minderjarige] traumabehandeling volgt en het – voor een effectieve behandeling essentieel is dat deze behandeling onbelast kan plaatsvinden.
5.4.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank het verzoek toewijzen, waarbij zij benadrukt dat de ouders altijd de ouders van [de minderjarige] blijven en er ook altijd ruimte zal moeten blijven voor contact tussen [de minderjarige] en de ouders. Wellicht kan de gezagsbeëindiging op termijn bijdragen aan een opening voor contactherstel tussen de moeder en [de minderjarige] , doordat [de minderjarige] niet langer de angst hoeft te hebben dat de moeder gezagsbeslissingen zal frustreren. De rechtbank benadrukt dat bij dit eventuele contactherstel het belang van [de minderjarige] en wat goed is voor zijn ontwikkeling leidend dient te zijn.
5.5.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over hem te benoemen. De pleegouders hebben zich bereid verklaard de voogdij op zich te nemen. De rechtbank is van oordeel dat de pleegouders moeten worden belast met de voogdij en zij overweegt daartoe als volgt. De rechtbank constateert dat de pleegouders al meerdere jaren de dagelijkse zorg en opvoeding over [de minderjarige] dragen. Gelet op de stukken en het besprokene ter zitting heeft de rechtbank voldoende vertrouwen dat de pleegouders in staat zullen zijn om de belangen van [de minderjarige] bij het nemen van beslissingen voorop te stellen. Daarnaast heeft zij ook voldoende vertrouwen dat de pleegouders zich zullen inzetten om de ouder-kind band en het contact tussen [de minderjarige] en de ouders te behouden en te stimuleren. Hoewel de onderlinge verstandhouding tussen de moeder en de pleegouders is verstoord, ziet de rechtbank dat de pleegouders wel open staan voor contact tussen [de minderjarige] en de moeder en hem hierin niet belemmeren. Daarbij is het positief dat de pleegouders ter zitting hebben toegezegd open te staan om onder begeleiding een herstelgesprek met de moeder te voeren. Naar het oordeel van de rechtbank zal het helpend zijn voor [de minderjarige] dat de verhouding tussen de pleegouders en de moeder niet langer op spanning staat en het is daarom belangrijk dat een dergelijk herstelgesprek – als alle partijen hiervoor klaar zijn – zal plaatsvinden. In dat kader is de rechtbank het dan ook met de Raad eens dat het in het belang van [de minderjarige] is dat de begeleiding vanuit de pleegzorgwerker, ook na het beëindigen van het gezag, als neutrale en professionele partij beschikbaar blijft om de pleegouders en de moeder in het voorgaande te ondersteunen en te onderzoeken hoe de onderlinge verstandhouding – en daarmee gepaarde informatievoorziening vanuit de pleegouders aan de moeder – verbeterd kan worden.
5.6.
De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder:
-
[de vader], geboren op [geboortedatum 2] 1990 in [geboorteplaats 1] en;
-
[de moeder]geboren op [geboortedatum 3] 1985 in [geboorteplaats 2] ,
over de minderjarige:
-
[de minderjarige], geboren op [geboortedatum 1] 2008 in [geboorteplaats 1]
6.2.
benoemt tot voogden over genoemde minderjarige, de pleegouders;
-
[naam 1], geboren op [geboortedatum 4] 1984 in [geboorteplaats 3] en;
-
[naam 2], geboren op [geboortedatum 5] 1980 in ’ [geboorteplaats 3] ;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. van der Vliet, mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.