ECLI:NL:RBDHA:2025:3387

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
C/09/669728 / FA RK 24-5196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag en benoeming voogdij in een complexe gezinsstructuur met minderjarigen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 een beschikking gegeven over de beëindiging van het ouderlijk gezag van zowel de vader als de moeder ten aanzien van de minderjarige [de minderjarige 1], geboren in 2009, en de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige [de minderjarige 2], geboren in 2010. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze beëindiging van het gezag, omdat er sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor beide minderjarigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen. De kinderen hebben in hun leven veel instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend, wat heeft geleid tot hechtingsproblematiek. De rechtbank heeft ook de rol van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, in overweging genomen en deze benoemd tot voogd over [de minderjarige 1]. De rechtbank heeft benadrukt dat het beëindigen van het gezag niet wegneemt dat de ouders altijd de ouders blijven van de minderjarigen en dat het belangrijk is dat de ouder-kind band goed blijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/669728 / FA RK 24-5196
Datum uitspraak: 21 februari 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
Beëindiging gezag en benoeming voogdij
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden,
hierna te noemen de Raad,
over
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 1] ,
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige 2] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. N. Schiettekatte te Rotterdam,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. L. Windhorst te Den Haag,
[naam 1]
en
[naam 2] ,
hierna te noemen: de gezinshuisouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
De rechtbank merkt als informant aan:
[de (half)zus]
hierna te noemen: de (half)zus,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 juli 2024;
- het verweerschrift van 20 januari 2025 van de moeder, met bijlagen.
1.2.
De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 januari 2025. Daarbij waren aanwezig:
- de advocaat van de vader;
- de moeder met haar advocaat;
- [naam 3] namens de Raad;
- [naam 4] en [naam 5] namens de gecertificeerde instelling.
De rechtbank heeft aan het begin van de zitting een aantal vragen aan de (half)zus gesteld in de aanwezigheid van de belanghebbenden. Vervolgens heeft de half(zus) de zittingszaal verlaten.
De vader en de gezinshuisouders zijn niet verschenen. De rechtbank stelt vast dat de vader en de gezinshuisouders wel juist zijn opgeroepen.
1.3.
De rechtbank heeft [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [de minderjarige 2] heeft hierover een gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige 2] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
[de minderjarige 1] heeft een brief naar de rechtbank gestuurd. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige 1] heeft geschreven. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

2.De feiten

2.1.
Het huwelijk van de vader en de moeder is door echtscheiding ontbonden.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] .
2.3.
[de minderjarige 1] verblijft in een gezinshuis. [de minderjarige 2] verblijft op dit moment bij haar (half)zus.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 1 mei 2024 de ondertoezichtstelling van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 12 mei 2025. Daarnaast heeft de kinderrechter de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening verlengd tot 12 november 2024 en het verzoek voor het overige aangehouden.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 november 2024 het restant van het aangehouden deel voor de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een gezinsgerichte voorziening afgewezen.
2.6.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 27 december 2024 met een spoedvoorziening een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend tot 10 januari 2025 en het verzoek voor het overige aangehouden. Bij beschikking van 9 januari 2025 heeft de kinderrechter in deze rechtbank een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg verleend van 10 januari 2025 tot 27 maart 2025.
2.7.
De gecertificeerde instelling heeft zich bij brief van 11 juli 2024 bereid verklaard om de voogdij de aanvaarden.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige 1] te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen over [de minderjarige 1] , met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Daarnaast verzoekt de Raad het gezag van de vader over [de minderjarige 2] te beëindigen, zodat het gezag over [de minderjarige 2] voortaan alleen aan de moeder toekomt.
3.2.
De Raad heeft het verzoek voor het beëindigen van het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige 1] – samengevat en zakelijk weergegeven – als volgt gemotiveerd. Volgens de Raad wordt voldaan aan de vereisten voor het beëindigen van het gezag. Allereerst is er sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige 1] . Ter zitting heeft de Raad toegelicht dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige 1] , ondanks het feit dat in het rapport – ongelukkigerwijs - in één zin wordt genoemd dat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Dat sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging volgt uit de rest van het rapport en is ook eerder in het kader van de (verlenging van de) ondertoezichtstelling vastgesteld. [de minderjarige 1] heeft een sterk belaste voorgeschiedenis, waarin zij herhaaldelijk uit huis is geplaatst. Het is de ouders niet gelukt om [de minderjarige 1] een stabiele en veilige thuissituatie te bieden en door de vele wisselingen in verblijfsplek heeft zij gehechtheidsproblemen ontwikkeld. Er bestaan zorgen over het internaliserende gedrag dat [de minderjarige 1] vertoont, waarbij zij zichzelf op de tweede plek plaatst en haar eigen behoeften opzij zet. De afgelopen jaren verblijft [de minderjarige 1] in een perspectiefbiedend gezinshuis en er wordt gezien dat zij behoefte heeft aan duidelijkheid. Bij [de minderjarige 1] bestaat nog steeds (onbewust) onzekerheid over de plaatsing in het gezinshuis, wat zich er in uit dat zij op zoek blijft naar bevestiging en ook onrust blijft ervaren. Daarnaast zijn de ouders volgens de Raad onvoldoende in staat om binnen een voor [de minderjarige 1] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid over haar verzorging en opvoeding te dragen. Een ondertoezichtstelling heeft als doel dat wordt teruggewerkt naar huis. [de minderjarige 1] woont al sinds mei 2020 in het gezinshuis en wil en mag hier ook blijven. Hoewel het positief is dat de moeder tijdens de laatste zitting heeft aangegeven geen verweer te voeren tegen deze plaatsing, is zij hierin in het verleden wel onvoorspelbaar geweest. Het is van groot belang voor [de minderjarige 1] dat zij over haar plaatsing in het gezinshuis geen onzekerheid meer gaat ervaren. De gezagsbeëindiging hoeft volgens de Raad ook niet te leiden tot een ontwrichting in de relatie tussen de moeder en [de minderjarige 1] . Er kan hulpverlening worden ingezet om ervoor te zorgen dat er sprake blijft van een gezonde opvoedrelatie. De vader heeft daarnaast al voor een lange periode geen contact meer met [de minderjarige 1] en de hulpverlening en de Raad heeft ook geen signalen dat dit nog zal veranderen. De ouders hebben onderling ook geen contact, waardoor zij niet samen beslissingen kunnen nemen. Volgens de Raad is een overdracht naar het vrijwillig kader van het gezin, gelet op de ingewikkelde verhoudingen tussen de moeder en de gezinshuisouders, de moeder en de (half)zus en de moeder en de kinderen niet mogelijk. Het is belangrijk dat er een tussenpersoon betrokken blijft die knopen kan doorhakken. De Raad voorziet dat als er niet langer een tussenpersoon zal zijn, de kinderen klem zullen komen te zitten. Volgens de Raad moet de voogdij van [de minderjarige 1] dan ook belegd worden bij de gecertificeerde instelling, omdat zij een neutrale partij zijn. Op deze manier kunnen de gezinshuisouders zich richten op hun primaire taak, het begeleiden en opvoeden van [de minderjarige 1] .
3.3.
Aan het verzoek tot beëindigen van het gezag van de vader van [de minderjarige 2] legt de Raad het volgende ten grondslag. Volgens de Raad wordt [de minderjarige 2] ernstig in haar ontwikkeling bedreigd. Net als bij [de minderjarige 1] , zijn er ook ten aanzien van [de minderjarige 2] grote zorgen over haar belaste voorgeschiedenis, de vele wisselingen die zij in haar verblijfsplaats heeft meegemaakt en de daaruit vloeiende hechtingsproblematiek. Ten tijde van het onderzoek van de Raad was er onrust over het perspectief van [de minderjarige 2] . Met de ontwikkelingen van de afgelopen maanden, door de terugplaatsing bij de moeder en de nieuwe uithuisplaatsing bij de (half)zus, is deze onrust over waar zij zal opgroeien nog steeds aanwezig. Volgens de Raad is de vader niet in staat om de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] binnen een aanvaardbare termijn te dragen. Er is lange tijd geen contact tussen [de minderjarige 2] en de vader en de vader laat ook niet zien dit contact te willen. Daarnaast heeft de hulpverlening ook geen contact met de vader, waardoor belangrijke beslissingen vertraging op kunnen lopen. De vader neemt geen verantwoordelijkheid meer voor [de minderjarige 2] . Momenteel wordt door de gecertificeerde instelling in verband met de ontwikkelingen van de afgelopen maanden nog onderzocht of de moeder – anders dan de vader – nog wél in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de opvoeding en verzorging voor [de minderjarige 2] te dragen. De Raad verzoekt daarom op dit moment geen gezagsbeëindiging voor het gezag van de moeder over [de minderjarige 2] .

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzoek tot beëindigen van haar gezag ten aanzien van [de minderjarige 1] . Volgens de moeder wordt niet voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging omdat er geen sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. De Raad komt ook tot deze conclusie in haar rapport en de moeder kan zich daarbij aansluiten. Het gaat goed met [de minderjarige 1] , zij zit op haar plek in het gezinshuis en ontwikkelt zich goed. Dat er op dit moment een ondertoezichtstelling loopt, doet daar volgens de moeder niet aan af. Het toetsmoment ten aanzien van de ontwikkelingsbedreiging is al van langere tijd geleden. Op dit moment is er geen onduidelijkheid meer over waar zij zal opgroeien, het gaat goed met haar op school en zij heeft gewerkt aan haar belaste verleden. Er is dan ook niet langer sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Nu niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een gezagsbeëindiging en de Raad dit immers ook zelf concludeert, dient het verzoek tot gezagsbeëindiging alleen al om die reden te worden afgewezen. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel wordt voldaan aan de vereisten van artikel 1:266 BW – en er dus sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging - dan dient het verzoek van de Raad alsnog te worden afgewezen, doordat de gezagsbeëindiging in strijd is met artikel 8 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM). Een gezagsbeëindigende maatregel is een inbreuk op het familie- en gezinsleven en bij een dergelijke inmenging dient onderzocht te worden of deze inmenging gerechtvaardigd is. Volgens de moeder is dit niet het geval en kan het beëindigen van haar gezag de toets van proportionaliteit en subsidiariteit in het licht van artikel 8 EVRM niet doorstaan. De moeder onderbouwt daartoe dat zij kan instemmen met het verblijf van [de minderjarige 1] in het gezinshuis en zij haar medewerking verleent aan gezagsbeslissingen. De moeder heeft tijdens de laatste zitting geen verweer gevoerd tegen de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en de moeder accepteert de wens van [de minderjarige 1] om in het gezinshuis te willen opgroeien. De moeder draagt dit ook uit aan [de minderjarige 1] . Dat de moeder in het verleden verweer heeft gevoerd, maakt dat niet anders. Zodra [de minderjarige 1] aan de moeder de wens heeft uitgesproken om in het gezinshuis te blijven, kan de moeder hierachter staan en de moeder is ook niet meer in dit standpunt gewijzigd. De moeder beseft dat [de minderjarige 1] duidelijkheid nodig heeft en de moeder geeft die ook aan [de minderjarige 1] . [de minderjarige 1] heeft daarentegen zelf tegen de moeder aangegeven dat zij misschien over een jaar anders denkt over wat zij wil ten aanzien van haar verblijfsplek. De moeder zal altijd achter de wens van haar dochter staan, of dit betekent dat zij in het gezinshuis blijft of dat zij weer bij de moeder komt. Naast dat de moeder de plaatsing van [de minderjarige 1] accepteert, heeft de moeder ook altijd haar toestemming verleend voor belangrijke beslissingen voor de kinderen en is een gezagsbeëindiging dus ook niet nodig om beslissingen te kunnen nemen. De moeder staat open voor hulpverlening en is betrokken bij de behandelingen van de kinderen. Zij onderschrijft de zorg van Jeugdformaat dat [de minderjarige 1] nog verder van de moeder af komt te staan, als het gezag voor haar wel beëindigd wordt en voor [de minderjarige 2] niet. Het is dan ook van belang dat zij zowel over [de minderjarige 2] als [de minderjarige 1] het gezag blijft uitoefenen. Het contact tussen de moeder en [de minderjarige 1] is op dit moment goed en de moeder heeft ook niet het idee dat [de minderjarige 1] angstig is in het contact richting de moeder als de moeder ergens toestemming voor moet geven. De moeder heeft gezien dat [de minderjarige 1] stappen heeft gezet in haar behandeling en zich ook echt open durft te stellen naar de moeder. Door het steeds wisselen van de gezinsvoogden, is juist de moeder een vast persoon die [de minderjarige 1] kan vertrouwen. De plaatsing van [de minderjarige 1] in het gezinshuis kan volgens de moeder in het vrijwillig kader gaan plaatsvinden. Mocht een overdracht naar het vrijwillig kader nog prematuur worden geacht, dan kunnen wat moeder betreft de maatregelen ook zonder zitting verlengd worden. Van de onrust die [de minderjarige 1] zou ervaren omtrent de verlengingszittingen zal dan ook niet langer sprake zijn. De moeder werkt verder mee aan alle hulpverlening en is daarnaast ook bereid om in samenspraak met de hulpverlening en de gezinshuisouders van [de minderjarige 1] beslissingen te nemen. De moeder wil graag een normaal contact met de gezinshuisouders, maar zij benadrukt dat het juist de gezinshuisouders zijn die het contact met de moeder afhouden, waardoor zij ook weinig informatie ontvangt over [de minderjarige 1] . Verder heeft de moeder ter zitting te kennen gegeven er niet achter te kunnen staan als de voogdij naar de (half)zus van [de minderjarige 1] zou gaan. De moeder en de (half)zus hebben zelf ook een heel verleden en er is op dit moment geen contact tussen hen. De moeder heeft er onvoldoende vertrouwen in dat zij door de (half)zus voldoende betrokken wordt en dat de (half)zus met moeder bepaalde zaken zal bespreken.
4.2.
De advocaat van de vader heeft geen contact kunnen krijgen met de vader. Daarom is zij niet in staat om een inhoudelijk standpunt in te nemen namens de vader.
4.3.
Door de gecertificeerde instelling is ter zitting het volgende naar voren gebracht. De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad. [de minderjarige 1] heeft een duidelijke mening dat zij in het gezinshuis wil blijven. De wens van [de minderjarige 2] voor een verblijf bij de moeder, maakt dit niet anders. Gezien wordt dat zij de keuze van haar zusje respecteert, maar dat zij zelf een andere toekomst voor zich ziet. De gecertificeerde instelling gunt het [de minderjarige 1] vooral dat zij rustig verder mag gaan opgroeien en contact heeft met de moeder hoe zij dat zelf fijn vindt. De gecertificeerde instelling ziet dat [de minderjarige 1] en de moeder een goede band hebben, maar ziet ook dat [de minderjarige 1] in deze relatie nog wel steun nodig heeft van de jeugdbeschermer. Volgens de gecertificeerde instelling bevindt [de minderjarige 1] zich nog steeds in een loyaliteitsconflict, waarbij het gezag nog bij de moeder ligt, maar zij bij de gezinsouders woont en zich hier thuis voelt. Daarnaast heeft [de minderjarige 1] ook nog de relatie met haar zusje en (half)zus, die ook eigen visies hebben op de gezinssituatie, wat het extra complex maakt. In dat licht ziet de gecertificeerde instelling bijvoorbeeld dat [de minderjarige 1] het structureel niet naleven van de veiligheidsafspraken door de moeder voor een lange tijd voor zich houdt, totdat zij het (ook letterlijk fysiek) niet meer trekt. De moeder doet daarbij nog steeds uitspraken richting de gecertificeerde instelling dat zij [de minderjarige 1] ‘mogelijk ook nog haar kant op ziet komen’ en dat zij [de minderjarige 1] mogelijk ziet switchen in haar keuze over waar zij wil wonen. Volgens de gecertificeerde instelling is de enige manier voor [de minderjarige 1] om uit dit loyaliteitsconflict te komen, door het gezag bij een neutrale partij neer te leggen. Volgens de gecertificeerde instelling is het daarom ook geen goed idee als de (half)zus – zoals de wens is van [de minderjarige 1] – wordt belast met de voogdij. Er is op dit moment geen contact tussen de (half)zus en de moeder en het contact loopt door de opgelopen spanningen via de jeugdbeschermer. Voorkomen moet worden dat [de minderjarige 1] nog meer spanningen gaat ervaren en daarnaast heeft de moeder ook het recht om betrokken te blijven en geïnformeerd te worden. Gezien de spanningen tussen de moeder en de (half)zus zal dit lastig zijn. Als er geen gezagsbeëindiging zal worden uitgesproken, dan ziet de gecertificeerde instelling geen mogelijkheden – onder meer door de ingewikkelde verstandhouding tussen de moeder en de gezinshuisouders – dat de plaatsing in het gezinshuis in het vrijwillig kader vormgegeven kan worden. Mocht de gecertificeerde instelling belast worden met de voogdij, dan zal de jeugdbeschermer voor [de minderjarige 2] en de voogd voor [de minderjarige 1] dezelfde persoon zijn. De huidige jeugdbeschermer zal, door andere werkzaamheden, uit dit gezin stappen, maar de nieuwe jeugdbeschermer en beoogd voogd is al betrokken in het gezin, zodat de zaak goed kan worden overgedragen. De kinderen hebben al kennis met haar gemaakt.

5.De beoordeling

Ten aanzien van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]
5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Het beëindigen van het ouderlijk gezag is een maatregel die diep ingrijpt in het gezinsleven van zowel de ouder van wie het gezag wordt beëindigd als de minderjarige over wie het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer eist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit het bepaalde in de artikelen 3 en 20 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat de belangen van het kind voorop dienen te staan bij het nemen van een beslissing tot het beëindigen van ouderlijk gezag. Op grond van artikel 8 EVRM geldt ten slotte dat, indien het doel van een gezagsbeëindiging met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan het criterium van artikel 1:266, eerste lid, onder a, BW is voldaan en dat beëindiging van het gezag van de moeder en de vader ten aanzien van [de minderjarige 1] en de beëindiging van het gezag van de vader ten aanzien van [de minderjarige 2] een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat zowel [de minderjarige 2] als [de minderjarige 1] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Beide kinderen hebben in hun leven veel instabiliteit en onvoorspelbaarheid gekend. Van jongs af aan zijn er grote zorgen over de opvoedomgeving van de kinderen en de mate van veiligheid en structuur die de ouders aan de kinderen kunnen bieden. De kinderen hebben meerdere ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en zijn veelvuldig van verblijfsplek gewisseld, waardoor allebei de kinderen hechtingsproblematiek hebben ontwikkeld. Daarnaast is het zorgelijk dat het de moeder de afgelopen jaren niet lukt om zich structureel aan de veiligheidsafspraken te houden, waardoor de kinderen onder meer meermaals zijn blootgesteld aan de spanningen en het geweld tussen de moeder en haar (ex)partner. Daarnaast hebben de kinderen sinds eind 2023 geen contact meer met de vader, nadat zij hebben aangegeven alleen nog onder begeleiding in contact te willen met de vader en de vader hier niet voor openstaat. Hoewel in 2022 de opvoedvisie is bepaald en daarin is vastgelegd dat de kinderen zullen opgroeien in het gezinshuis, blijkt uit de stukken dat de kinderen nog steeds onduidelijkheid en onzekerheid lijken te ervaren over dit perspectief. Uiteindelijk bleek de plaatsing van [de minderjarige 2] in het gezinshuis niet meer houdbaar en verblijft zij op dit moment – na een plaatsing van een aantal maanden bij de moeder, gevolgd door een hernieuwde uithuisplaatsing – bij (half)zus [de (half)zus] . Ten aanzien van [de minderjarige 1] blijkt uit de stukken dat zij steeds bevestiging blijft zoeken bij de hulpverlening en de gezinshuisouders over de plaatsing in het gezinshuis en onzekerheid blijft ervaren over deze plaatsing. De rechtbank is met de gecertificeerde instelling van oordeel dat [de minderjarige 1] zich in een loyaliteitsconflict bevindt tussen haar moeder en de gezinshuisouders, waarin haar zusje en (half)zus ook nog een rol spelen. Het is begrijpelijk dat dit (bewust dan wel onbewust) voor veel spanning zorgt.
Ten aanzien van [de minderjarige 1]
5.5.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de vader en de moeder ten aanzien van [de minderjarige 1] onvoldoende in staat zijn om binnen een aanvaardbare termijn de opvoeding en verzorging van de kinderen te dragen. [de minderjarige 1] verblijft sinds 2020 in het huidige perspectief biedende gezinshuis. Uit de stukken en het besprokene ter zitting blijkt dat [de minderjarige 1] hier op haar plek zit en zich positief ontwikkelt. [de minderjarige 1] heeft ook zelf meermaals aangegeven – zowel bij de rechtbank als aan de hulpverlening – dat zij in het gezinshuis wil opgroeien. De rechtbank constateert dat het zowel de moeder als de vader van [de minderjarige 1] de afgelopen jaren niet is gelukt om een voldoende stabiele en veilige opvoedsituatie te creëren en [de minderjarige 1] te bieden wat zij nodig heeft. Gelet op de stukken en het besprokene ter zitting ziet de rechtbank niet in dat de ouders binnen afzienbare tijd wel in staat zullen zijn om een opvoedsituatie te bieden die voldoet aan wat [de minderjarige 1] nodig heeft en de rechtbank stelt vast dat de aanvaardbare termijn is verstreken. Het perspectief van [de minderjarige 1] ligt in het gezinshuis en de rechtbank acht het in het belang van [de minderjarige 1] – gezien de onzekerheid die zij lijkt te ervaren over de plaatsing in het gezinshuis en de invloed die dit heeft op haar ontwikkeling – dat over deze plaatsing ook formeel duidelijkheid komt. Om deze duidelijkheid daadwerkelijk aan [de minderjarige 1] te geven is de rechtbank van oordeel dat er geen minder ingrijpende maatregel dan een gezagsbeëindiging mogelijk is. Naast het feit dat de ondertoezichtstelling en een machtiging tot uithuisplaatsing in de huidige situatie naar het oordeel van de rechtbank niet meer de geëigende maatregelen zijn, gelet op de tijdelijkheid van deze maatregelen waarbij actief dient te worden toegewerkt naar het opnieuw dragen van de verzorging en opvoeding door de ouders, zorgen de noodzakelijke verlengingszittingen en de daarbij behorende toetsing van de noodzaak tot uithuisplaatsing ook voor onrust en onzekerheid bij [de minderjarige 1] over het voortduren van haar woonplek. Het gebrek aan definitieve duidelijkheid hierover is naar het oordeel van de rechtbank voor [de minderjarige 1] extra zorgelijk gezien de zorgen die er zijn omtrent haar hechting.
5.6.
Naast het feit dat de huidige kinderbeschermingsmaatregelen niet meer passend zijn, is de rechtbank tevens van oordeel dat een overdracht naar het vrijwillig kader in de huidige situatie ook niet passend en in het belang van [de minderjarige 1] is. De rechtbank heeft er onvoldoende vertrouwen in dat de moeder blijvend achter de plaatsing van [de minderjarige 1] in het gezinshuis zal blijven staan. In de afgelopen jaren heeft de moeder laten zien over beperkt inzicht en vaardigheden te beschikken en onvoorspelbaar te kunnen zijn in haar gedrag en de keuzes die zij maakt, onder meer doordat het haar niet lukt om zich structureel te houden aan de veiligheidsafspraken. Dat is eind december opnieuw gebleken, wat heeft geleid tot de spoed uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] . Daarbij neemt de rechtbank ook in overweging dat de verhouding tussen de gezinshuisouders en de moeder op dit moment – los van de vraag aan wie dit te wijten is - ook niet goed is. Bij een eventuele overdracht naar het vrijwillig kader zal de tussenpersoon, in de vorm van de jeugdbeschermer, niet langer aanwezig zijn en de rechtbank heeft de vrees dat dit het reeds bestaande loyaliteitsconflict zal versterken en dat [de minderjarige 1] mogelijk verder klem zal komen te zitten. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van [de minderjarige 1] om duidelijkheid te krijgen over haar perspectief, waardoor zij zich verder positief kan gaan ontwikkelen, zwaarder weegt dan het belang van de moeder om haar gezag te behouden. Het feit dat de moeder geen gezagsbeslissingen frustreert is voor de rechtbank dan ook geen reden om niet over te gaan tot beëindigen van het gezag van de moeder.
5.7.
Ten aanzien van de vader overweegt de rechtbank dat hij – los van het reeds hiervoor genoemde – zich volledig lijkt te hebben onttrokken aan het leven van [de minderjarige 1] . Sinds ruim een jaar is er geen contact tussen de vader en [de minderjarige 1] . Ook tussen de ouders bestaat geen enkel contact, zodat zij geen gezagsbeslissingen samen kunnen nemen. Daarnaast is de vader niet in contact met de hulpverlening en is de vader ook niet ter zitting verschenen of heeft hij op een andere manier kenbaar gemaakt zich te willen uitlaten over het verzoek. De rechtbank stelt vast dat de vader zijn gezag feitelijk gezien niet meer uitoefent. Het is niet in het belang van [de minderjarige 1] dat belangrijke beslissingen niet genomen kunnen worden of vertraging opleveren doordat de vader niet beschikbaar is. De rechtbank is daarom van oordeel dat het gezag van de vader ten aanzien van [de minderjarige 1] beëindigd dient te worden.
5.8.
Aangezien de beëindiging van het gezag van de ouders ertoe zal leiden dat een gezagsvoorziening over [de minderjarige 1] komt te ontbreken, dient de rechtbank op grond van artikel 1:275, eerste lid, BW een voogd over haar te benoemen. De gecertificeerde instelling heeft zich bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige 1] te aanvaarden. [de minderjarige 1] heeft in haar brief aan de rechtbank te kennen gegeven het liefste te zien dat haar (half)zus [de (half)zus] met de voogdij wordt belast. De rechtbank is van oordeel dat het gelet op de complexe familieverhoudingen en de ingewikkelde relatie tussen de moeder en de gezinshuisouders van belang is dat de voogdij bij een neutrale instantie wordt belegd. Ter zitting is duidelijk geworden dat de relatie tussen moeder en de (half)zus onder druk staat en dat er op dit moment geen direct contact tussen hen is. Daarnaast verloopt ook het contact tussen de moeder en gezinshuisouders moeizaam. Naar het oordeel van de rechtbank is het daarom van belang dat de voogdij wordt belegd bij een persoon die volledig de belangen van [de minderjarige 1] voorop kan stellen, zonder dat nog andere belangen een rol spelen of spanningen de onderlinge relaties beïnvloeden. De rechtbank vindt het daarbij belangrijk dat de (half)zus haar huidige rol als vertrouwenspersoon voor [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] kan voortzetten en er op de onderliggende relatie tussen [de minderjarige 1] en de (half)zus geen druk komt te staan door de voogdij en de beslissingen die in dat licht genomen moeten worden.
5.9.
De rechtbank benadrukt dat het beëindigen van het gezag niet wegneemt dat de vader en de moeder altijd de ouders blijven van [de minderjarige 1] . Het is belangrijk dat de huidige ouder-kind band en het contact tussen de moeder en [de minderjarige 1] goed blijft en de rechtbank vertrouwt erop dat de gecertificeerde instelling zich actief gaat inzetten om deze band en het contact zo goed mogelijk te houden.
Ten aanzien van [de minderjarige 2]
5.10.
De rechtbank zal – gelet op dat wat hiervoor is overwogen – ook het gezag van de vader over [de minderjarige 2] beëindigen. Zoals hierboven benoemd is er ook bij [de minderjarige 2] sprake van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de vader – net als bij [de minderjarige 1] – niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige 2] te dragen. Hetgeen de rechtbank heeft overwogen onder 5.7 over de noodzaak het gezag van de vader over [de minderjarige 1] te beëindigen geldt in dezelfde mate voor [de minderjarige 2] . De rechtbank zal daarom het gezag van de vader beëindigen en dit zal betekenen dat het gezag over [de minderjarige 2] voortaan alleen toe zal komen aan de moeder.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder:
-
[de moeder], geboren op [geboortedatum 3] 1978 te [geboorteplaats 2] ,
over de minderjarige:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ,
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader:
-
[de vader], geboren op [geboortedatum 4] 1988 te [geboorteplaats 3] ,
over de minderjarigen:
-
[de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ,
-
[de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] ;
6.2.
benoemt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden tot voogd over de minderjarige [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2009 te [geboorteplaats 1] ;
6.3.
stelt vast dat het ouderlijk gezag ten aanzien van [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2010 te [geboorteplaats 1] , voortaan alleen toekomt aan de moeder;
6.4.
gelast de griffier deze beslissing te laten aantekenen in het gezagsregister;
6.5.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. A.M. van der Vliet en mr. M.M.C. Limbeek, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2025, in aanwezigheid van mr. S.L.G. van Otterlo als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.