In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een afwijzing van haar asielaanvraag aanvecht. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag van verzoekster op 22 januari 2024 afgewezen, waarop verzoekster bezwaar heeft gemaakt. De minister heeft op 31 januari 2025 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verzoek kennelijk gegrond is en besluit zonder zitting uitspraak te doen, zoals toegestaan onder artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en gebiedt de minister om verzoekster niet uit te zetten totdat op het bezwaar is beslist. Tevens wordt de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht van € 187,- en de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 907,-. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.