ECLI:NL:RBDHA:2025:3379

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.1916
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak betreffende afwijzing asielaanvraag

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 6 maart 2025, beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker, die een asielaanvraag heeft ingediend. De aanvraag van de verzoeker is door de Minister van Asiel en Migratie afgewezen op 10 januari 2024. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarop de minister op 21 januari 2025 heeft beslist. Echter, verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen deze beslissing op het bezwaarschrift. Hierdoor is het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk, zoals bepaald in artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter legt uit dat zonder een lopende beroepsprocedure tegen het besluit op het bezwaar, er geen grond is voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft het verzoek daarom niet inhoudelijk beoordeeld en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, in aanwezigheid van griffier B.A. van der Wiel, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.1916

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], V-nummer: [vnummer], verzoeker

(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Minister van Asiel en Migratie, de minister

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de afwijzing van de aanvraag van verzoeker. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.
1.2.
De minister heeft deze aanvraag met het besluit van 10 januari 2024 afgewezen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.3.
De minister heeft op 21 januari 2025 beslist op het bezwaarschrift.
1.4.
Verzoeker heeft geen beroep ingesteld tegen de beslissing op het bezwaarschrift.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het verzoek om voorlopige voorziening gaat over het primaire besluit en het besluit op het bezwaar tegen dat besluit. Tegen dat laatste besluit loopt geen beroepsprocedure. Alleen als dat wel het geval is, kan iemand een verzoek om voorlopige voorziening doen.

Conclusie en gevolgen

3. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van B.A. van der Wiel, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.