ECLI:NL:RBDHA:2025:3366

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
09-128321-24, tul 09-042017-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pogingen tot doodslag in vereniging met bijzondere voorwaarden jeugddetentie

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2007, die op 7 maart 2024 in Rijswijk betrokken was bij twee pogingen tot doodslag. De verdachte heeft samen met een medeverdachte twee jongens, [naam 1] en [naam 2], gestoken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte op scooters naar de slachtoffers zijn gereden en hen vervolgens hebben aangevallen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot 180 dagen jeugddetentie, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en 50 uur leerstraf. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de jeugdreclassering en een contactverbod met de slachtoffers. De rechtbank heeft de vorderingen van de slachtoffers deels toegewezen, waarbij [naam 1] €3.000,- en [naam 2] €3.066,95 aan schadevergoeding is toegekend. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde werkstraf bevolen, omdat de verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden. De rechtbank heeft de strafmaat bepaald met inachtneming van de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij de pedagogische doelen van het jeugdstrafrecht voorop stonden.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-128321-24 en 09-042017-23 (tul)
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedatum 1] 2007 te [geboorteplaats]
ingeschreven bij de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 20 februari 2025.
De officier van justitie in deze zaak is mr. B. Verheesen en de advocaat van de verdachte is mr. N.M.H.M. den Dekker te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij, in vereniging, op 7 maart 2024 [naam 1] in zijn rug heeft gestoken en [naam 2] in zijn buik heeft gestoken. Dit is voor beide feiten tenlastegelegd als primair poging tot doodslag in vereniging, subsidiair zware mishandeling in vereniging en meer subsidiair poging tot zware mishandeling in vereniging.
Evenals de raadsvrouw en de officier van justitie zal de rechtbank hierna de feiten in samenhang behandelen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft algehele vrijspraak bepleit. Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsvrouw zal hierna - voor zover relevant - nader worden ingegaan.
3.4
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal van het onderzoek genaamd Amarillo met het nummer PL1500/2024073666, van de politie Districtsrecherche Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 216).
Voor feit 1 primair en feit 2 primair.
1. Het proces-verbaal van
aangifte van [naam 1], opgemaakt op 8 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 27-36):
Op 7 maart 2024 liep ik met [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] in Rijswijk het Kruisvaarderspark in. Ik zag dat twee scooters kwamen aanrijden. Ik zag dat op beide scooters twee personen zaten.
In mijn verdere verklaring benoem ik de personen op de scooter links van mij, bestuurder 1 en passagier 2 (
Opmerking: de rechtbank leest hiervoor: passagier 1, zie overweging in het vonnis onder 3.5.1).
In mijn verdere verklaring benoem ik de personen op de scooter rechts van mij, bestuurder 2 en passagier 2.
Ik zag dat beide scooters op een kleine afstand van ons stopten. Ik zag dat passagier 1 en passagier 2 afstapten en naar ons toeliepen. Ik zag dat passagier 2 zich omdraaide en naar bestuurder 1 keek. Ik zag en hoorde passagier 2 naar bestuurder 1 roepen: ''Is hij hem." Ik zag en hoorde bestuurder 1 naar passagier 2 roepen: "Ja, dat is [naam 2] ." Ik stapte voor [naam 2] en stond tussen hemen passagier 2. Ik zag dat passagier 1 op mijn gezicht met meerdere vuistslagen sloeg. Ik voelde dat ik schoppen kreeg van passagier 1. Ik keek opzij naar de achterzijde van [naam 2] . Ik zag dat passagier 2 voor [naam 2] stond en de nek van [naam 2] vasthield. Ik voelde dat ik werd vastgehouden door passagier 1. Ik zag dat [naam 2] een klap gaf op het achterhoofd van passagier 1. Hierdoor zag en voelde ik dat passagier 1 mij losliet. Plotseling voelde ik dat er iets tegen mijn rug werd gedrukt. Ongeveer dertig seconden later voelde ik hevige pijn midden in mijn rug. Ik hoorde [naam 3] en [naam 4] roepen dat ik aan het bloeden was. Ik merkte dat ik niet meer alleen verder kan lopen. Wij liepen richting het schoolgebouw. Ik zag dat in de ruimte [naam 2] zat. Ik kreeg van [naam 2] te horen dat passagier 2 hem gestoken had met een mes. Ik kreeg van [naam 3] en [naam 4] te horen dat zij gezien hadden dat ik in mijn rug was gestoken met een mes door passagier 2.
Het was een wond ter hoogte van mijn linker nier.
Ik kan de volgende signalementen opgeven:
Passagier 2:
- Vermoedelijk van Turkse afkomst;
- Leeftijd tussen 18-19 jaar;
- Licht getinte huidskleur;
- Breed postuur;
- Lengte 185 centimeter;
- Donkerbruin haar, baard, snor en sikje.
Ik weet zijn voornaam, namelijk [de verdachte] . [de verdachte] heeft mij en [naam 2] gestoken.
2. Het proces-verbaal van
aangifte van [naam 2], opgemaakt op 8 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 14-17):
Plaats delict: Kruisvaarderspark, Rijswijk.
Ik doe aangifte omdat ik op 7 maart 2024 ben gestoken in mijn buik. Tussen het Rijswijks Lyceum en de parkeerplaats van het Kruisvaderspark zit een bruggetje. Ik liep daar met [naam 1] , [naam 3] en [naam 4] . Toen ik bij het bruggetje kwam, zag ik daar vier jongens, waarvan eentje op een scooter zat en de andere drie er naast stonden. Ik zag dat de drie jongens onze kant op liepen. Ik hoorde één van de drie jongens vragen aan de jongen die op de scooter zat: "Ey, zijn dit die boys".
Een van de drie jongens kwam op mij aflopen. In dit verhaal zal ik hem man 1 noemen. Ik zag dat hij met zijn rechterarm mijn hoofd vast pakte en met zijn linkerarm een slaande beweging richting mijn buik maakte. Ik voelde direct een felle pijn in mijn buik.
Ik kan man 1 als volgt omschrijven;
- Fors postuur;
- Noord-Afrikaans uiterlijk;
- Donkerblond haar;
- Donkerblond sikje;
- tussen de 16 en 18;
Ik duwde man 1 van mij af en zag dat [naam 1] door de andere twee jongens. Ik ben naar hem toe gelopen en heb één van de twee jongens die [naam 1] belaagden een klap gegeven. Hierdoor kan [naam 1] wegkomen.
Ik keek naar mijn buik omdat ik nog pijn had. Ik zag een gat in mijn jas. Ik tilde mijn jas en shirt op en ik zag dat ik gestoken was. Ik moet gestoken zijn door man 1, omdat er niemand anders bij mij in de buurt was. Ik zag dat man 1 en de andere drie jongens het Kruisvaderspark in reden.
3. Het proces-verbaal van
verhoor van aangever [naam 2], opgemaakt op 11 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 18-22):
Wat ik al verklaarde, dat ik hoorde dat die jongens zeiden “Ey, zijn dit die boys?” Ze kwamen op ons afgelopen. Ik zag dat [naam 1] een vuistslag op zijn kaak kreeg. Ik zag dat dit werd gedaan door man 2. Daarna werd ik gelijk bij mijn hoofd gepakt door man 1. Ik voelde dat ik een klap kreeg in mijn buik. Het voelde alsof je een klap kreeg op je lever en dat dan even je ademhaling stopt.
V: Daarna had je gekeken bij je jas en je buik. Toen zag je dat je gestoken was. Was dit dezelfde plek als waar je die klap voelde?
A: Ja.
V: Je verklaart eerst over één scooter. Daarna zeg je “ik weet zeker dat één van de scooters een vespa was”. Hoeveel scooters waren er nu bij betrokken?
A: Twee.
4. Het geschrift, te weten
geneeskundige verklaring betreffende: [naam 1] ,opgemaakt op 20 maart 2024 door [deskundige], als traumachirurg werkzaam in het HMC, voor zover inhoudende (p. 46):
Medische informatie. Genoemde persoon werd onderzocht op 7 maart 2024. Uitwendig waargenomen letsel: snijwond rug, diverse kneuzingen. Wond gehecht. Geschatte duur van de genezing: enkele weken.
5. Het geschrift, te weten
geneeskundige verklaring betreffende: [naam 2], opgemaakt op 20 maart 2024 door [deskundige], als traumachirurg werkzaam in het HMC, voor zover inhoudende (p. 25):
Medische informatie. Genoemde persoon werd onderzocht op 7 maart 2024. Uitwendig waargenomen letsel: snijwond van 2 cm op de borstkas (tot op de spier). Gehecht. Geschatte duur van de genezing: enkele weken.
6. Het proces-verbaal van
verhoor van getuige [getuige 1], opgemaakt op 16 maart 2024 , voor zover inhoudende (p. 59):
We liepen richting een bakkerij. Om daar te komen moesten we via het bos naast onze school. Ik was met Mo, [naam 2] en [naam 1] .
A: Er waren 4 jongens op twee scooters. Eén van hen riep "zijn dat die jongens".
Toen pakte één jongen, hij was groot en zeker 18+ en een wel een beetje dik, [naam 2] bij zijn hoofd. Ik zag dat die dikke jongen een zwaaiende beweging in de richting van de buik van [naam 2] maakte. Ik dacht dat die jongen [naam 2] in zijn buik sloeg maar later bleek dat hij [naam 2] had gestoken.
Ik zag dat [naam 1] ook opeens geslagen werd. Dit gebeurde door een andere jongen. Hij was dun.
Ik zag dat [naam 2] op een gegeven moment weg liep en [naam 1] was er nog. Ik zag dat [naam 1] klappen kreeg en dat hij op de grond lag.
[naam 2] kwam weer terug om [naam 1] te helpen. Ik zag dat [naam 2] één van de jongens een klap gaf om zo [naam 1] te bevrijden van zijn benauwde positie op de grond. Ik weet niet wie [naam 2] geraakt heeft met die klap maar ik denk dat dat die dunne jongen was.
Daarna ging [naam 2] weer weg en kon [naam 1] opstaan. Toen stond opeens die wat dikkere jongen
achter [naam 1] en zag ik dat [naam 1] in zijn rug gestoken werd. Daarna zijn we allemaal teruggegaan naar school. Daar zagen we allemaal bloed en zagen we dat [naam 2] en [naam 1] gestoken waren.
V: Waren die jongens al in het bos?
A: Nee ze kwamen aan op scooters.
Het zag er wel echt gepland uit.
7. Het proces-verbaal van
verhoor van de verdachteop 2 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 141):
Vraag: Als ik dan naar de verklaringen kijk dan lees ik een signalement van groot, een beetje dik, fors postuur en een sikje, wat vind je daar dan van als je dat hoort?
Antwoord: Ja, dat ben ik. Denk ik.
Dat signalement past beter bij mij dan bij [naam 5] .
8. Het proces-verbaal van
verhoor van getuige [getuige 2], opgemaakt op 9 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 49-53):
Ik merkte dat de jongens wat wilden gaan doen bij [naam 2] en zijn vriend [naam 8] of [naam 9] . Toen zag ik vuisten rondvliegen en een mes.
3.5
Bewijsoverwegingen
3.5.1
Tikfout
Bij de weergave van de voor het bewijs gebruikte inhoud van de aangifte door [naam 1] staat genoemd ‘passagier
2’. Gezien de context en de overige inhoud van de verklaring van aangever [naam 1] , kan het niet anders zijn dan dat daarmee een kennelijke schrijffout is gemaakt en dat bedoeld is te relateren: passagier
1.
3.5.2
Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsvrouw heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangevers en verschillende getuigen betwist, onder meer omdat in verschillende verklaringen sprake zou zijn van invullen achteraf in plaats van eigen waarneming.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende. De voor het bewijs gebruikte verklaringen komen op belangrijke punten met elkaar overeen en zijn kort na het feit afgelegd. Zij bevatten aspecten die eerlijk en authentiek overkomen, zoals de verklaring dat een slaande beweging werd gemaakt en dat geen mes was gezien. Deze punten zijn niet door de kort daarop gedane waarneming van de steekwonden ingevuld. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de voor het bewijs gebruikte verklaringen te twijfelen.
3.5.3
Poging tot doodslag
Door de raadsvrouw is aangevoerd dat de feiten niet bewezen kunnen worden. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte degene is geweest die de aangevers heeft gestoken. Ook indien dat wel zou kunnen worden bewezen bestond er bij hem geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van de aangevers. Verdachte schetst voorts een alternatief scenario dat hem vrijpleit, stellend dat hij naar de jongens toe ging toen hij zag dat de hem bekende medeverdachte met een mes zwaaide en hij deze wilde tegenhouden.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte beide aangevers heeft gestoken. Uit de bewijsmiddelen volgt dat op 7 maart 2024 een groepje van 4 jongens op 2 scooters naar de aangevers toegaat. De twee passagiers, dat blijken de verdachte en de medeverdachte te zijn, lopen naar de slachtoffers toe. Een van de bestuurders blijft op een scooter zitten en de verdachten vergewissen zich ervan dat “dit die boys zijn” door dat aan deze bestuurder te vragen. Daarop vindt de aanval plaats en worden beide aangevers gestoken. [naam 1] heeft een snijwond in zijn rug en [naam 2] heeft een snijwond op de borstkas van 2 centimeter tot op de spier. De verdachte past in het signalement van de jongen die beschreven wordt als een jongen met een fors postuur en een sikje en bevestigt zelf in zijn verhoor bij de politie, als het signalement hem wordt voorgehouden, dat hij dat is. Dat is degene van de vier jongens, die passagier 2 genoemd wordt in de aangifte van [naam 1] en man 1 genoemd wordt in de aangifte van [naam 2] . In beide aangiften is dit de jongen die heeft gestoken.
Voorwaardelijk opzet
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag moet volgens vaste rechtspraak sprake zijn van opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het overlijden van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen niet volgt dat de verdachte het volle opzet had op het overlijden van de slachtoffers. Er kan echter ook sprake zijn van opzet in voorwaardelijke zin. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg, zoals hier de dood van de slachtoffers, is aanwezig als de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voorts kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het betreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de aangehaalde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
De verdachte heeft de slachtoffers gestoken in een situatie waarin de slachtoffers en de verdachte in beweging waren, hetgeen de kans op een fatale verwonding vergroot. De steekwonden bevinden zich in het bovenlichaam bij de rug, borstkas en buik. Dat de steekbewegingen met kracht zijn uitgevoerd blijkt uit het feit dat sprake is van een slaande, dan wel zwaaiende beweging richting de buik van [naam 2] , dat [naam 2] een klap voelde op zijn lever die hem even de adem benam en hij direct een felle pijn in zijn buik voelde, dat [naam 1] iets tegen zijn rug gedrukt voelde en direct daarna zichtbaar aan het bloeden was uit een wond ter hoogte van zijn linkernier, en dat het mes door de kleding en de huid van de slachtoffers is gegaan, bij slachtoffer [naam 2] tot op een spier. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het bovenlichaam vitale organen van het lichaam bevinden.
Gezien deze feiten en omstandigheden had het steken door verdachte tot fatale gevolgen voor de slachtoffers kunnen leiden. Naar het oordeel van de rechtbank is de kans dat die gevolgen zouden intreden, naar ervaringsregels ook aanmerkelijk geweest. De gedragingen van de verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht geweest op het doden van de slachtoffers, dat het niet anders kan zijn dan dat hij bewust die aanmerkelijke kans heeft aanvaard. Aldus had de verdachte in voorwaardelijke zin het opzet op de dood van de slachtoffers.
Nauwe en bewuste samenwerking
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de aangiften volgt dat 4 jongens op 2 scooters naar de aangevers toegingen, dat de verdachte en de medeverdachte afstapten en naar de slachtoffers toe liepen. De verdachte riep naar de bestuurder van de scooter “Ey, zijn dit die boys” of “Is hij hem” waarop de bestuurder antwoordde: “Ja, dat is [naam 2] ”. De medeverdachte sloeg slachtoffer [naam 1] en hield hem vast. De verdachte pakte [naam 2] bij zijn nek en stak hem in zijn buik. [naam 1] werd losgelaten toen [naam 2] de medeverdachte een klap gaf. [naam 1] werd toen door de verdachte in zijn rug gestoken. Na het geweld vertrok de groep jongens weer.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat sprake is geweest van een samenspel tussen de verdachten, waarbij zij een voldoende nauwe en bewuste samenwerking hadden die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen van de feiten wettig en overtuigend bewezen.
Alternatief scenario
De raadsvrouw heeft een alternatief scenario geschetst dat niet in strijd zou zijn met de bewijsmiddelen en waarin de verdachte onschuldig is. Dat houdt in dat de verdachte niet bij de groep was maar alleen aan het hardlopen was in het park, van een afstand van ongeveer twintig meter een groep jongens “in elkaar” zag, de medeverdachte bij het groepje jongens herkende en naar hem toe rende toen hij zag dat deze een mes uit zijn tas pakte en daarmee naar de jongens zwaaide. Hij heeft de medeverdachte weggetrokken om erger te voorkomen.
De door de verdachte aangewezen getuigen die hem naar zijn zeggen konden ontlasten en die zijn gehoord, hebben zijn verklaring, zoals hij weet, niet kunnen bevestigen.
De rechtbank overweegt dat deze toedracht niet aannemelijk is geworden, nu het door de verdediging geschetste scenario geen enkele steun vindt in de bewijsmiddelen in het dossier.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze feiten wettig en overtuigend zijn bewezen.
3. 6 De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1. primair:
hij op 7 maart 2024 te Rijswijk, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 1] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal heeft gestoken met een mes in de rug van die [naam 1] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2.primair:hij op 7 maart 2024 te Rijswijk, tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [naam 6] opzettelijk van het leven te beroven, eenmaal heeft gestoken met een mes in de buik, althans het lichaam van die [naam 6] ,terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straffen

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, rekening houdend met verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 3 maanden voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde bijzondere voorwaarden.
De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf gevorderd bestaande uit de leerstraf So Cool van 50 uren, subsidiair 25 dagen jeugddetentie.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van één jaar en bij de bijzondere voorwaarden geen elektronisch toezicht op te nemen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit de rapportages en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feitenDe verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan twee pogingen tot doodslag. Zij hebben overdag in een park twee jongens belaagd en gestoken. Andere jongens zijn getuige geweest van deze gewelddadige confrontatie. Dergelijke feiten hebben grote gevolgen voor de slachtoffers, die mogelijk nog lang gevoelens van angst en onveiligheid ervaren. Ook in de samenleving in het algemeen wordt het gevoel van onveiligheid hierdoor vergroot. Dat het slachtoffer [naam 1] ernstige nadelige gevolgen ervaart, is duidelijk geworden door zijn schriftelijke slachtofferverklaring, die namens hem op de zitting is voorgelezen door zijn advocaat mr. N.M. Fakiri.
Het baart de rechtbank zorgen dat de verdachte geen openheid van zaken heeft gegeven en zich op de zitting is blijven richten op het door hem geschetste scenario.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 januari 2025.
Daaruit blijkt dat hij op 12 mei 2023 is veroordeeld voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, tot een werkstraf van 60 uren, waarvan 30 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte heeft het onvoorwaardelijk deel van de werkstraf voldaan door het uitzitten van 15 dagen jeugddetentie. Van het voorwaardelijk deel van deze straf wordt nu de tenuitvoerlegging gevorderd.
Verder is verdachte op 3 november 2023 voor een leerplichtzaak veroordeeld tot een leerstraf van 35 uren subsidiair 7 dagen jeugddetentie, en een werkstraf van 20 uren subsidiair 4 dagen jeugddetentie. Ook in dit geval heeft de verdachte ervoor gekozen om jeugddetentie uit te zitten in plaats van het volgen van de leerstraf en het uitvoeren van de taakstraf.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de Raad) en van de Pro Justitia-rapportage van 14 oktober 2024, opgesteld door drs. R.B. Adriaensen, klinisch psycholoog. Uit het rapport van het psychologisch onderzoek volgt - kort samengevat - dat bij de verdachte geen psychische stoornis wordt gezien, maar antisociaal gedrag bij een adolescent en zwakbegaafdheid. De verdachte blijft vooralsnog achter in zijn sociaal-emotionele, morele en cognitieve ontwikkeling. Dit alles vormt een belemmering en potentiële bedreiging voor zijn verdere persoonlijkheidsontwikkeling en hindert hem in zijn gedragskeuzemogelijkheden wat betreft zijn dagelijkse functioneren.
Geadviseerd wordt om verdachte de feiten in verminderde mate toe te rekenen. Verdachte kan door de zwakbegaafdheid minder goed de gevolgen van zijn handelen overzien en heeft moeite om zich in een ander te verplaatsen. Hij is vatbaar om zich door anderen tot ongewenst gedrag te laten aanzetten, om vijandige bedoelingen bij een ander te zien en om geweld in te zetten als oplossingsstrategie voor conflicten.
Het recidiverisico wordt ingeschat als middelmatig. Als het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, wordt geadviseerd om de verdachte een deels voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen met de nu geldende schorsingsvoorwaarden en de leerstraf So-Cool.
Uit het meest recente rapport van de Raad van 24 januari 2025 komt naar voren dat de verdachte zich goed houdt aan de voorwaarden, afstand heeft genomen van bepaalde vrienden en zich meer bezig houdt met zijn schoolgang. De Raad vindt het zorgelijk als blijkt dat de verdachte een groter aandeel in de feiten heeft dan hij wil toegeven. Het advies van de Raad sluit in hoofdzaak aan bij het door de psycholoog gegeven advies. De Raad voegt elektronisch toezicht toe als voorwaarde. De Raad adviseert de leerstraf So-Cool verlengd van 50 uren op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de jeugdreclassering, volgen van onderwijs of een passende dagbesteding hebben, zich beschikbaar houden voor en meewerken aan coaching, als de jeugdreclassering dat nodig vindt, en een contactverbod met de aangevers en de medeverdachte. De Raad heeft ter terechtzitting het advies aangevuld, gezien recente ontwikkelingen waarbij verdachte zich niet aan de (verruimde) avondklok heeft gehouden. Een strakker kader in de eerste maanden wordt nuttig geacht waarbij verdachte baat heeft bij elektronisch toezicht ter controle, voor de duur van 6 maanden of zoveel korter als de jeugdreclassering nodig vindt.
Toerekeningsvatbaarheid
De rechtbank volgt de conclusies van de deskundigen voor wat betreft de toerekeningsvatbaarheid en vindt de verdachte daarom verminderd toerekeningsvatbaar.
Strafmodaliteit en strafmaatDe rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen zonder meer een jeugddetentie, al dan niet in voorwaardelijke vorm. De rechtbank is echter van oordeel dat de persoonlijke omstandigheden van de verdachte aanleiding geven af te wijken van de straf zoals die door de officier van justitie is gevorderd en die erop zou neerkomen dat de verdachte nog twee maanden terug naar de jeugdgevangenis zou moeten.
Het opleggen van een jeugddetentie langer dan het voorarrest zou mogelijk vanuit het oogpunt van vergelding aan de orde kunnen zijn, maar gaat naar het oordeel van de rechtbank in dit geval ten koste van de resocialisatie van de verdachte. Vergelding is niet het primaire strafdoel in het jeugdstrafrecht, dat gekenmerkt wordt door zijn pedagogische karakter, waarbij het primaire doel (her)opvoeding en resocialisatie is.
Hierbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat uit artikel 37, eerste lid aanhef en onder b, en artikel 40, vierde lid, van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: IVRK) de verplichting volgt om vrijheidsbeneming van minderjarigen slechts als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke passende duur te hanteren en ervoor zorg te dragen dat de strafrechtelijke aanpak het welzijn van minderjarigen niet schaadt en in de juiste verhouding staat tot zowel hun omstandigheden als het strafbare feit. Op grond van artikel 40 lid 1 van het IVRK moeten minderjarigen die worden veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, zo worden behandeld dat dit hun herintegratie en opbouwende rol in de maatschappij bevordert.
De rechtbank overweegt dat de verdachte 72 dagen in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en hij zich sinds de schorsing daarvan op 4 september 2024 in het algemeen goed aan de schorsingsvoorwaarden inclusief een avondklok heeft gehouden. Ook heeft hij de eerste twee weken van de schorsing huisarrest ondergaan. De verdachte wordt sindsdien middels de hulp door de jeugdreclassering en binnen strakke kaders in zijn ontwikkeling geleid naar het opdoen en versterken van vaardigheden die hij nodig heeft om het gevaar voor recidive te verkleinen. De geadviseerde leerstraf So-Cool kan hier verder aan bijdragen. De rechtbank acht het van belang dit geadviseerde traject niet te doorkruisen door de verdachte terug te sturen naar de jeugdgevangenis.
Al het voorgaande overziend, is de rechtbank van oordeel dat in deze specifieke situatie een jeugddetentie voor de duur van 180 dagen, met aftrek, waarvan 108 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, met daarnaast de geadviseerde leerstraf So-Cool van 50 uren subsidiair 25 dagen jeugddetentie, de pedagogisch juiste interventie is waarbij ook voldoende recht wordt gedaan aan andere doelen van het jeugdstrafrecht. De verdachte hoeft dan ook niet terug naar de jeugdgevangenis.
De voorwaardelijke jeugddetentie dient als stevige waarschuwing en als kader waarin de verdachte zich met behulp van toezicht en begeleiding zo gunstig mogelijk verder kan ontwikkelen. De rechtbank zal daarbij de bijzondere voorwaarden opleggen die de Raad in zijn rapport en ter terechtzitting heeft geadviseerd. De rechtbank acht met de Raad en de jeugdreclassering, ook noodzakelijk dat in de eerste periode elektronisch toezicht plaatsvindt.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1], ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N.M. Fakiri, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 6.000,- voor immateriële schade, onderverdeeld in € 3.000,- voor letsel aan zijn rug en € 3.000,- voor aantasting in zijn persoon op andere wijze, toe te kennen bij wijze van voorschot en te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
[naam 2], ter terechtzitting vertegenwoordigd door [naam 7] van Slachtofferhulp Nederland, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces ter zake van de vordering tot schadevergoeding groot € 3.511,95, bestaande uit € 2.500,- voor immateriële schade en € 1.011,95 voor materiële schade zijnde € 695,00 voor een jas en € 316,95 voor reiskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vorderingen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen moeten worden afgewezen gezien de verzochte vrijspraak, subsidiair niet-ontvankelijk moeten worden verklaard dan wel dat een lager bedrag, hoofdelijk, moet worden toegewezen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de vordering van [naam 1]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat geen gronden bestaan om voor lichamelijk en psychisch letsel aparte bedragen aan immateriële schadevergoeding toe te kennen en acht alle omstandigheden in aanmerking genomen een bedrag van € 3.000,- als vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid toewijsbaar.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.000,- voor immateriële schade en de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 7 maart 2024 is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] .
Geen gijzeling
De rechtbank zal hierbij bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast als het bedrag niet of niet volledig betaald wordt of de verdachte geen volledig verhaal biedt.
Ten aanzien van de vordering van [naam 2]
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan naar het oordeel van de rechtbank worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de gevorderde vergoeding van € 2.500,- voor immateriële schade toewijsbaar.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering voor materiële schade voor zover deze betrekking heeft op € 316,95 voor reiskosten, toewijsbaar is. Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor een jas is de rechtbank van oordeel dat een geschat bedrag van € 250,- kan worden toegewezen en de vordering voor het overige als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen.
De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering hoofdelijk toewijzen tot een bedrag van € 3.066,95, bestaande uit € 2.500,- voor immateriële schade en € 566,95 voor materiële
schade, en de vordering voor de overige gevorderde materiële schade afwijzen.
Wettelijke rente
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 7 maart 2024 is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.066,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 2] .
Geen gijzeling
De rechtbank zal hierbij bepalen dat geen gijzeling kan worden toegepast als het bedrag niet of niet volledig betaald wordt of de verdachte geen volledig verhaal biedt.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de bij parketnummer 09-042017-23 door de kinderrechter van de rechtbank Den Haag op 12 mei 2023 voorwaardelijke opgelegde werkstraf van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, ten uitvoer wordt gelegd wegens niet naleven van de algemene voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit de vordering af te wijzen subsidiair de proeftijd te verlengen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 3 januari 2025 tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk deel van de opgelegde werkstraf, waartoe de verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 mei 2023, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat hij zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan soortgelijke feiten.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
36f, 45, 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 287 van het wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlage maakt deel uit van dit vonnis.

11.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.7 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van feit 1 primair:
medeplegen van poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2 primair:
medeplegen van poging tot doodslag;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straffen
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
180 (honderdtachtig) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht (de rechtbank gaat uit van 72 dagen), bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
108 (honderdacht) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
twee jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering Jeugdbescherming West te Den Haag op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
2. gedurende de proeftijd onderwijs volgt of een andere zinvolle door de jeugdreclassering goedgekeurde passende dagbesteding heeft;
3
.zich beschikbaar houdt voor en meewerkt aan coaching, als de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. gedurende de proeftijd en zo lang de jeugdreclassering dat nodig vindt, op geen enkele wijze - direct of indirect en ook niet via sociale media - contact zal opnemen, zoeken of hebben met:
- aangevers [naam 6] , geboren op [geboortedatum 2] 2008 en
[naam 1] , geboren op [geboortedatum 3] 2008;
- medeverdachte [medeverdachte] , geboren op [geboortedatum 4] 2007;
5. zich houdt aan een avondklok: tussen 19:00 uur en 07:00 uur zal hij zich bevinden op het adres [adres] , [postcode] [plaats] , zolang de jeugdreclassering dit nodig vindt en met een maximale duur van zes maanden,
en meewerkt aan controle op deze voorwaarde door middel van elektronisch toezicht, zo lang de jeugdreclassering dit nodig vindt;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming West, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
leerstraf, zijnde het volgen van een leerproject, te weten So-Cool verlengd, voor de duur van
50 (vijftig) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
25 (vijfentwintig) DAGEN;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam 1] een bedrag van € 3.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de vordering voor het overige niet-ontvankelijk. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
kostenveroordeling verdachte
veroordeelt de verdachte in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.000,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat betaling door de medeverdachte de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting bevrijdt;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
de vordering van [naam 2]
wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam 2] een bedrag van
€ 3.066,95, bestaande uit € 2.500,- voor immateriële schade en € 566,95 voor materiële
schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
wijst de vordering voor wat betreft de gevorderde materiële schade voor het overige af;
kostenveroordeling verdachte
veroordeelt de verdachte in de kosten die door de benadeelde partij zijn gemaakt, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan verdachte op de hoofdelijke verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 3.066,95, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 7 maart 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 2] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 0 dagen;
bepaalt dat betaling door de medeverdachte de verdachte in zoverre van zijn betalingsverplichting bevrijdt;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
de vordering tenuitvoerlegging
gelast de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde werkstraf van
30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende jeugddetentie, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 12 mei 2023 in de zaak met parketnummer 09-042017-23;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. N.I.S. Boers, kinderrechter, voorzitter,
mr. R. van Zeijst – Repelaer van Driel, kinderrechter,
en mr. Y.N. van den Brink, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.A.W. Hoefnagels, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2025.
Mr. Van den Brink is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
Bijlage I
Tekst tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat
1
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 1] opzettelijk van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal,
- heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug,
althans het lichaam van die [naam 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [naam 1] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
één of meer steek- en/of snijwonden in de rug, althans het lichaam,
heeft toegebracht door die [naam 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de rug, althans het lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de rug,
althans het lichaam van die [naam 1] en/of
- heeft geslagen op/tegen het lichaam van die [naam 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
[naam 6]
opzettelijk
van het leven te beroven,
meermalen, althans eenmaal,
- heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik,
althans het lichaam van die [naam 6] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
aan [naam 6]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten één of meer steek en/of snijwonden in de buik,
althans het lichaam,
heeft toegebracht door die [naam 6] met een mes, althans een scherp en/of puntig
voorwerp, in de buik, althans het lichaam te steken;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 maart 2024 te Rijswijk, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam 6]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- heeft gestoken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de buik,
althans het lichaam van die [naam 6] en/of
- heeft geslagen op/tegen het lichaam van die [naam 6] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.