ECLI:NL:RBDHA:2025:3340

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
09-089235-24 en 09-319570-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voorbereidingshandelingen brandstichting en veroordeling voorhanden hebben molotovcocktail

Op 6 maart 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van voorbereidingshandelingen voor brandstichting en het voorhanden hebben van een molotovcocktail. De verdachte, geboren in 1994 in Congo, werd op 13 maart 2024 in 's-Gravenhage aangehouden nadat hij in de woning van een getuige, [naam 1], twee glazen flessen had gevuld met benzine en een sok in één van de flessen had gestopt. De officier van justitie vorderde een veroordeling voor het voorhanden hebben van een molotovcocktail, terwijl de verdediging pleitte voor integrale vrijspraak.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de primair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor brandstichting, maar dat de verdachte wel schuldig was aan het voorhanden hebben van een molotovcocktail. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 90 dagen, waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 100 uren. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf werd afgewezen. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de adviezen van de reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummers: 09-089235-24 en 09-319570-20 (tul)
Datum uitspraak: 6 maart 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] , Congo,
BRP-adres: [adres 1] [postcode] [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 20 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Limburg en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.W. Syrier naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 maart 2024 te 's-Gravenhage
ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving
een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (als bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht),
opzettelijk
voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten en/of vervoermiddelen, te weten een of meer molotov-cocktails en/of een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof, (een) (wijn)fles(sen), een sok(ken) en/of een aansteker,
kennelijk bestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad,
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 maart 2024 te 's-Gravenhage
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een molotov-cocktail en/of een of meer glazen flessen gevuld met een hoeveelheid benzine, althans een brandbare vloeistof,
zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door
vuur of door middel van ontploffing
voorhanden heeft gehad;

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken dient te worden van het primair ten laste gelegde feit, maar dat het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte integrale vrijspraak bepleit.
3.3.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15002024080604, van de politie eenheid Den Haag, bestaande uit het proces-verbaal voorgeleiding (doorgenummerd pagina 1 t/m 45) en het proces-verbaal raadkamer (doorgenummerd pagina 1 t/m 13).
1. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 20 februari 2025, voor zover inhoudende:
Ik heb op 13 maart 2024 benzine gehaald bij een tankstation in een Bar le Duc pak. Terug thuis bij [naam 1] heb ik twee lege wijnflessen gevuld met die benzine en in één van de wijnflessen heb ik een sok gestopt. De flessen te zien op de getoonde foto’s heb ik gevuld met benzine en de sok die in één van de flessen zit, heb ik daar in gestopt.
2. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 1] , opgemaakt op 14 maart 2024, voor zover inhoudende (p. 19-21 van het proces-verbaal voorgeleiding):
Ik woon op de [adres 2] in Den Haag. Ik heb [de verdachte] ongeveer drie dagen geleden in huis genomen. Op 13 maart 2024 zag ik dat [de verdachte] naar buiten liep met een Barle Duc pak. Ik zag dat hij later terug de woning in kwam. Ik zag dat hij Molotov cocktails ging maken. Ik rook een sterke benzine lucht.
3. De eigen waarneming van de rechtbank, gedaan op de terechtzitting van 20 februari 2025, voor zover inhoudende:
Op de foto’s die als bijlage zijn gevoegd bij het proces verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , opgenomen op p. 11-13 van het proces-verbaal raadkamer, is te zien dat er één gevulde glazen fles staat in het raamkozijn en één gevulde glazen fles in de kast onder het aanrecht. In de fles onder het aanrecht zit een lang stuk stof. Blijkens de foto’s bestaat die stof uit twee stukken gescheurde sok die aan elkaar zijn geknoopt.
Op de foto’s is verder te zien dat er naast en in de buurt van de fles in het raamkozijn ook flessen staan waar een dop op zit.
3.4.
Bewijsoverwegingen
Feiten en omstandigheden.
Op 13 maart 2024 was de verdachte in de woning van aangever [naam 1] (verder: [naam 1] ) samen met [naam 2] (verder: [naam 2] ) en die [naam 1] . De verdachte is op enig moment naar buiten gelopen en kwam kort daarna terug met een Bar Le Duc pak gevuld met benzine. De verdachte heeft die benzine in de woning overgegoten in twee lege wijnflessen die al in de woning aanwezig waren, en hij heeft één van die lege wijnflessen dichtgestopt met een stuk stof bestaande uit één of meer kapot gescheurde en aan elkaar geknoopte sokken. [naam 1] en [naam 2] werden bang dat de verdachte de woning in brand wilde steken. [naam 2] heeft een melding gemaakt bij de politie en de verdachte is kort daarna aangehouden.
Vrijspraak voorbereidingshandelingen
Primair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het treffen van voorbereidingshandelingen voor brandstichting. Om vast te kunnen stellen dat sprake is van voorbereidingshandelingen voor een misdrijf moet sprake zijn van opzet op het treffen van de voorbereidingshandelingen zelf, maar ook opzet op de verwezenlijking van het uiteindelijke misdadige doel. Dat sprake is van opzet op het misdadige doel (i.c. de brandstichting) kan niet worden geconcludeerd uitsluitend op basis van het treffen van de voorbereidingshandelingen zelf, hier moet van blijken op basis van andere bijkomende omstandigheden.
Hoewel naar het oordeel van de rechtbank vaststaat dat de verdachte opzet had op het maken van een object waarmee brand zou kunnen worden gesticht (een molotovcocktail), ziet de rechtbank in de bewijsmiddelen onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de verdachte daarnaast ook opzet had op brandstichting. De verdachte zal derhalve worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde voorbereidingshandelingen voor brandstichting.
Voorhanden hebben van een wapen
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van een molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing.
De verdachte heeft twee glazen flessen gevuld met benzine en in de hals van één van die flessen een lang stuk stof geduwd waarvan een gedeelte in de benzine in de fles zat en een gedeelte buiten de fles hing.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte aldus één molotovcocktail gemaakt, zijnde een voorwerp dat is bestemd voor het treffen van zaken of personen door vuur of ontploffing. Met het uitsluitend vullen van de tweede glazen fles met benzine, zonder dat deze van een lont is voorzien, is naar het oordeel van de rechtbank (nog) geen sprake van een molotovcocktail. Van een duidelijk en aannemelijk alternatief doel voor de door de verdachte gemaakte molotovcocktail is niet gebleken. De verklaring die de verdachte heeft gegeven dat hij benzine heeft gehaald voor de auto van zijn vriendin die in Rotterdam bij het Bastion Hotel stond met een lege tank, wordt niet onderbouwd met enig bewijs en is daarmee niet aannemelijk. Daarnaast acht de rechtbank de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig nu niet valt in te zien waarom de verdachte in Den Haag twee liter benzine zou tanken en in glazen flessen, waarvan één min of meer afgedicht met een deels buiten de fles hangende sok, zou vervoeren naar Rotterdam terwijl in de woning ook andere (plastic) flessen voorhanden waren mét een dop en in Rotterdam ook tankstations zijn.
Daarmee is feit 1 zoals subsidiair ten laste gelegd wettig en overtuigend bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 13 maart 2024 te 's-Gravenhage
een wapen van categorie II, onder 7 van de Wet wapens en munitie,
te weten een molotovcocktail, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen of zaken door vuur of door middel van ontploffing, voorhanden heeft gehad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering met uitzondering van de geadviseerde opname in een zorginstelling en het geadviseerde contactverbod. Daarnaast heeft de officier een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, geëist.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat een eventueel onvoorwaardelijk deel van een gevangenisstraf de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd niet dient te overschrijden. Verder heeft de verdediging bepleit dat geen taakstraf dient te worden opgelegd mede gelet op de klinische opname die een groot aantal maanden heeft geduurd.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een molotovcocktail; een wapen waarmee aan mensen of zaken grote schade toegebracht kan worden. Het voorhanden hebben van een dergelijk wapen is beangstigend en gevaarlijk voor de directe omgeving en zorgt ook in het algemeen voor gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 10 januari 2025. In het nadeel van de verdachte weegt de rechtbank mee dat het bewezen verklaarde feit is gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf die is opgelegd voor het plegen van onder meer een soortgelijk strafbaar feit (wapenbezit).
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het verslag van het NIFP psychiatrisch consult van 24 april 2024. De verdachte heeft aan het consult meegewerkt. Hieruit komt naar voren dat bij de verdachte sprake was van verslavingsproblematiek en dat de verdachte bekend is in de forensische geestelijke gezondheidszorg in verband met problematisch (poly)middelengebruik. Er zijn volgens het verslag van het consult aanwijzingen voor paranoïdie en ook zijn er aanwijzingen voor psychotische ontregelingen ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Een psychotisch beeld was ten tijde van het consult niet (meer) aanwezig. Geadviseerd wordt onderzoek te laten doen door een psychiater naar de aan- of afwezigheid van een psychotische stoornis.
De verdachte heeft zijn medewerking aan een nader psychiatrisch onderzoek geweigerd, zo blijkt uit het Pro Justitia rapport van psychiater dr. B.A. Blansjaar van 2 juli 2024.
De rechtbank heeft met bovengenoemde rapporten geen aanknopingspunt voor het in verminderde mate toerekenen van het feit aan de verdachte.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 6 september 2024, waaruit volgt dat sprake is van verslavingsproblematiek en van een matig tot hoog recidiverisico. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en daar een aantal bijzondere voorwaarden aan te verbinden.
Deze voorwaarden houden in: een meldplicht bij de reclassering, opname bij een zorginstelling, ambulante behandeling met de mogelijkheid van kortdurende klinische opname, begeleid wonen of maatschappelijke opvang, een contactverbod met aangever en meewerken aan middelencontrole. Deze voorwaarden zijn ter zitting met de verdachte besproken en hij heeft aangegeven zich hieraan te houden en hieraan mee te zullen werken in het geval dat deze door de rechtbank worden opgelegd.
Op 18 en 19 februari 2025 heeft de reclasseringswerker zich per e-mail uitgelaten over het verloop van het schorsingstoezicht. Daaruit volgt onder meer dat de verdachte welwillend is om zich in te zetten en er iets van te maken en dat een detentie voor zijn traject momenteel niet handig zou zijn, ook met het oog op zijn woonplek.
Straf
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmodaliteit en strafmaat aansluiting gezocht bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Daarin is als uitgangspunt vermeld voor het voorhanden hebben van een molotovcocktail een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden.
Gezien de huidige stand van de behandeling van de verdachte, acht de rechtbank het niet gewenst dat de verdachte terug de gevangenis in moet. Gelet hierop zal de rechtbank geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de reeds doorgebrachte tijd in voorlopige hechtenis. De rechtbank zal de verdachte, met name gelet op de ernst van het feit, daarnaast een taakstraf opleggen.
De rechtbank acht, alles afwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en waarvan 69 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, alsmede een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
De rechtbank zal aan het voorwaardelijk deel van de straf een proeftijd verbinden van twee jaren en tevens de bijzondere voorwaarden zoals door officier van justitie gevorderd.
Het doel hiervan is de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De vordering tot tenuitvoerlegging

7.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie maakt melding van de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf met parketnummer 09-319570-20.
De officier van justitie concludeert tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft zich binnen de proeftijd van een hem voorwaardelijk opgelegde straf schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en daarmee een van de algemene voorwaarden bij die voorwaardelijk opgelegde straf geschonden. Overwegende dat het grootste deel van de proeftijd zonder overtreding daarvan is verstreken en gelet op de eerdere vaststelling van de rechtbank, dat zij het op dit moment gelet op de stand van de behandeling van de verdachte niet gewenst acht dat hij terug de gevangenis in zou moeten, zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14 a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II, onderdeel 7º
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
69 (NEGENENZESTIG) DAGEN, niet zal worden ten uitvoer gelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
Meldplicht
- binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd een afspraak maakt bij Fivoor Reclassering, op het adres Marconistraat 2, 3029 AK Rotterdam, telefoonnummer 088 358 3810, en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht;
Ambulante behandeling
- zich laat behandelen door een zorgverlener te bepalen door de reclassering. De behandeling start op een moment te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt.
Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal de veroordeelde zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
Opname in instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang
- verblijft in [geestelijk gezondheidszorg] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start zodra mogelijk. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
Meewerken aan middelencontrole
- meewerkt aan controle van het gebruik van harddrugs en alcohol om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
geeft opdracht aan SVG Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf voor de tijd van
100 (HONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
50 (VIJFTIG) DAGEN;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van deze rechtbank, gewezen onder parketnummer 09-319570-20.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.O. Hamelink, voorzitter,
mr. drs. H.M. Braam, rechter,
mr. W.J. Nomen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Heijkoop-Drosten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2025.