ECLI:NL:RBDHA:2025:3326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2025
Publicatiedatum
6 maart 2025
Zaaknummer
NL24.47973 en NL24.47977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op asielaanvragen met proceskostenveroordeling

In deze zaak hebben eisers, een echtpaar, op 3 december 2024 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen. De rechtbank Den Haag heeft op 28 februari 2025 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat de wettelijke beslistermijn voor beide asielaanvragen is verstreken zonder dat er een beslissing is genomen. Eisers hebben verweerder op 15 november 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld, maar hebben pas na meer dan twee weken beroep ingesteld. De rechtbank concludeert dat de beroepen gegrond zijn. Op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank draagt verweerder op om binnen twee weken na de uitspraak te beslissen op de asielaanvragen van eisers. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat hij in gebreke blijft, met een maximum van € 15.000. Het verzoek van eisers om schadevergoeding wordt afgewezen, omdat dit niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eisers, aangezien de kosten zijn gemaakt voor rechtsbijstand in samenhangende zaken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL24.47973 en NL24.47977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer 1]
[eiseres], eiseres
V-nummer: [V-nummer 2]
hierna gezamenlijk aan te duiden als: eisers
(gemachtigde: mr. Ö. Saraç),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eisers hebben op 3 december 2024 afzonderlijk beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op hun asielaanvragen.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak buiten zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijk gesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiser heeft op 3 april 2023 een asielaanvraag ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van eiser op 3 oktober 2023 eindigen. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 [2] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze op 3 juli 2024 is geëindigd.
3. Eiseres heeft op 18 april 2023 een asielaanvraag ingediend. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in geval van eiseres op 18 oktober 2023 eindigen. Met in achtneming van de verlengde beslistermijn is de beslistermijn verstreken op 18 juli 2024.
4. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 19 april 2024 [3] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. [4] De rechtbank ziet geen reden om in deze zaken van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig.
5. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er op dit moment een beslissing op eisers aanvragen is genomen. Eisers hebben verweerder op 15 november 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eisers beroep hebben ingesteld. De beroepen zijn kennelijk gegrond.
6. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit.
7. De rechtbank stelt vast dat de uiterste termijn van 21 maanden zoals genoemd in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn is overschreden. Zij ziet daarom aanleiding om verweerder op te dragen zo snel mogelijk op de asielaanvragen van eisers te beslissen, maar uiterlijk twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak.
8. De rechtbank zal op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepalen dat verweerder een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijft deze uitspraak na te leven ter hoogte van € 100 per dag met een maximum van € 15.000
9. Eisers hebben de rechtbank ook verzocht om verweerder te veroordelen tot het voldoen van een schadevergoeding. De rechtbank stelt echter vast dat het verzoek om schadevergoeding niet nader is onderbouwd en ziet dan ook geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen.
10. De rechtbank ziet wel aanleiding om te verweerder te veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 453,50. Dit bedrag bestaat uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837, en vermenigvuldigd met een wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
Daarbij beschouwt de rechtbank deze zaken als samenhangende zaken. [5] eisers zijn echtgenoten en hebben de beroepen gelijktijdig ingediend. Ook hebben eisers rechtsbijstand van dezelfde gemachtigde ontvangen, waarbij de verrichte werkzaamheden ook in overwegende mate identiek zijn. gelet op deze omstandigheden blijft de hoogte van de vergoeding beperkt tot het bedrag dat in één zaak zou worden toegekend.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak besluiten bekend te maken met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder aan eisers een dwangsom van € 100 moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eisers;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. Chakur, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.
2.Besluit van 26 januari 2023, nummer WBV 2023/3, houdende wijziging van de
4.Vreemdelingenwet 2000.
5.Artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht.