ECLI:NL:RBDHA:2025:3300

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
09/189673-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplichtigheid aan medeplegen van gijzeling met vrijspraak van medeplegen van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving

Op 17 februari 2025 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplichtigheid aan medeplegen van gijzeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, namelijk het medeplegen van gijzeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar mededaders. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk medeplichtig was aan de gijzeling, omdat zij haar woning ter beschikking had gesteld aan de gijzelnemers en het slachtoffer naar binnen had gelokt. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 270 dagen, waarvan 230 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar verslavingsproblematiek. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op, waaronder een meldplicht bij de reclassering en meewerken aan controle van het gebruik van drugs. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan het slachtoffer, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/189673-24
Datum uitspraak: 17 februari 2025
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] , [postcode] te [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 3 februari 2025.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. F.A. Kuipers en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. G.V. van der Bom naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting – ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 10 juni 2024, te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [naam 1] te lokken naar een woning op de [straatnaam] te ’s-Gravenhage en/of
- die [naam 1] te duwen en die woning binnen te trekken en/of
- de handen/armen van die [naam 1] vast te binden met tape en/of
- die [naam 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een vuurwapen te tonen en/of hem daarmee te slaan en/of hem daarmee te bedreigen door dat voorwerp tegen de nek/hoofd van die [naam 1] te drukken en/of in de mond van die [naam 1] te stoppen en/of
- die [naam 1] te slaan en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- op het lichaam van die [naam 1] sigarettenpeuken uit te drukken en/of
- met een mes een snee in een teen van die [naam 1] te maken en/of
- steeds in dezelfde ruimte als, althans in de directe omgeving van die [naam 1] te verkeren,
met het oogmerk een ander, te weten die [naam 1] en/of bekende van die El
Ousrouti, te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van
68.000 euro, aan verdachte en/of haar medeverdachte(n) en/of aan (een) derde(n);
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij, op of omstreeks 10 juni 2024, te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [naam 1] te lokken naar een woning op de [straatnaam] te ’s-Gravenhage en/of
- die [naam 1] te duwen en die woning binnen te trekken en/of
- de handen/armen van die [naam 1] vast te binden met tape en/of
- die [naam 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een vuurwapen te tonen en/of hem daarmee te slaan en/of hem daarmee te bedreigen door dat voorwerp tegen de nek/hoofd van die [naam 1] te drukken en/of in de mond van die [naam 1] te stoppen en/of
- die [naam 1] te slaan en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- op het lichaam van die [naam 1] sigarettenpeuken uit te drukken en/of
- met een mes een snee in een teen van die [naam 1] te maken en/of
- steeds in dezelfde ruimte als, althans in de directe omgeving van die [naam 1] te verkeren;
Meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] op of omstreeks 10 juni 2024, te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft/hebben beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [naam 1] te lokken naar een woning op de [straatnaam] te ’s-Gravenhage en/of
- die [naam 1] te duwen en die woning binnen te trekken en/of
- de handen/armen van die [naam 1] vast te binden met tape en/of
- die [naam 1] een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en/of een vuurwapen te tonen en/of hem daarmee te slaan en/of hem daarmee te bedreigen door dat voorwerp tegen de nek/hoofd van die [naam 1] te drukken en/of in de mond van die [naam 1] te stoppen en/of
- die [naam 1] te slaan en/of te schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam en/of
- op het lichaam van die [naam 1] sigarettenpeuken uit te drukken en/of
- met een mes een snee in een teen van die [naam 1] te maken en/of
- steeds in dezelfde ruimte als, althans in de directe omgeving van die [naam 1] te verkeren,
(al dan niet) met het oogmerk een ander, te weten die [naam 1] en/of bekende van die [naam 1] , te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 68.000 euro, aan verdachte en/of haar medeverdachte(n) en/of aan (een) derde(n),
bij welk misdrijf zij op of omstreeks 10 juni 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en/of tot welk misdrijf zij opzettelijk gelegenheid en/of middelen heeft verschaft door:
- haar woning aan voornoemde [naam 2] en/of [naam 3] en/of [naam 4] ter beschikking te stellen voor het plegen van het feit en/of
- die [naam 1] te vragen of hij haar kon helpen met koffers en/of die [naam 1] te vragen of hij haar koffers in de woning kon halen/pakken.

3. De bewijsbeslissing

3.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair en subsidiair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft namens de verdachte vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit.
3.3.
Vrijspraak
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank met betrekking tot het primair en subsidiair ten laste gelegde van oordeel dat dit niet wettig en overtuigend kan worden bewezenverklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier onvoldoende aanwijzingen voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en haar mededaders en zij wordt daarom vrijgesproken van het medeplegen van gijzeling en het medeplegen van wederrechtelijke vrijheidsberoving.
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-202418304, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 439).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 38 t/m 41 en 43):
Ik doe af en toe ritjes. Ik werd geappt of ik iemand zijn tante kon brengen. Toen schreeuwde ze uit het raam of ik haar kon helpen met de koffers. Dit was al geappt dat ik haar hierbij kon helpen want ze was wat ouder. De portiekdeur stond open en de voordeur ook. Ik keek door de voordeur waar de koffers stonden. Ik leunde voorover om te kijken en toen kreeg ik een duw en werd ik naar binnen getrokken. Ik weet dat dit drie jongens waren. Dit was waar zij ook zijn aangehouden. Dit was vannacht 10 juni 2024. De jongens hebben mij geslagen met een wapen tegen mijn hoofd en ook het wapen in mijn mond gedaan. Er werd van alles geschreeuwd, iets van “betalen”. Het zou gaan om 60/70 duizend euro. Vervolgens gingen ze met mijn telefoon mijn zus, zwager, broers en een vriend van mij bellen voor dit geld.
Als ik dan bewoog begon het weer opnieuw dus dan kreeg ik weer opnieuw klappen. Mijn handen zaten met ducttape op mijn rug vastgemaakt. Op een gegeven moment hebben ze mijn armen voor mijn lichaam vastgemaakt.
Op een gegeven moment belden ze mijn broer en die nam toen heel lang niet op. Toen heb ik de meeste klappen gekregen.
Waar ik moest zijn werd ook geappt; [straatnaam] [huisnummer] . Dit is waar ik ook ben aangetroffen. Ik hoorde een vrouw uit het raam roepen. Ik keek naar binnen en leunde een beetje naar voren. De vrouw zei kun je de koffers pakken die staan hier rechts. Toen kreeg ik een duw en werd ik naar binnen getrokken. Ze kwamen op mij afgerend. Ik zag iemand met een wapen. Er waren meerdere wapens. Ik zag er namelijk één en toen voelde ik er ook één in mijn nek.
Jongen 1:
Hij heeft heel veel geslagen. Ik weet niet hoe vaak maar elke keer was hij degene die mij overal sloeg en schopte voornamelijk tegen mijn hoofd en gezicht. Hij was degene die mij gelijk met het wapen sloeg toen ik de slaapkamer binnen kwam. Ook heeft hij het wapen tegen mij hoofd gehouden en in mijn mond gestopt. Ik heb verder wat trappen van hem gehad tegen mijn lichaam. Toen mijn broer zei dat hij maar 10.000 euro kon betalen, zei jongen 1 dat hij daar één teen van mij voor zou krijgen. Hij heeft toen een mes op mijn teen gezet en hier een klein sneetje in gemaakt.
Jongen 2:
Hij heeft mij getrapt, geslagen op mijn hoofd, getrapt op mijn hoofd en een sigaret uitgedrukt op mijn been. Hij heeft hetzelfde gedaan als persoon 1 maar dan in mindere mate.
Jongen 3:
Hij heeft 90% van de tijd met het wapen in mijn nek gezeten. Hij moest een soort van de wacht houden als de anderen weg waren. Hij heeft mij ook geslagen en geschopt. Ook tegen mijn hoofd en met het wapen geslagen.
Ik heb een blauw oog en een snee in mijn gezicht. Mijn kaak en oog zijn gezwollen.
Ik heb een snee in mijn vinger en in mijn teen. En ik heb veel last van mijn hoofd en nek. In het ziekenhuis hebben ze een CT-scan en röntgenfoto's gemaakt. Ik heb een lichte hersenschudding.
2. Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring, opgemaakt op 18 juni 2024 door H.A. Leijdesdorff (traumachirurg), voor zover inhoudende (p. 306 en 307):
Medische informatie betreffende: [naam 1]
- Er is sprake van gering uitwendig bloedverlies.
- Er is vermoeden van niet inwendig waarneembaar letsel.
- Datum waarop persoon werd onderzocht: 10 juni 2024
- Na analyse op de SEH bleek sprake te zijn van meerdere kneuzingen.
- Geschatte duur van de genezing is 6-8 weken.
3. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] , opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 28 en 29):
Die vriend belde mij. Hij zei: “Het gaat om jouw broertje. Hij is ontvoerd.”
[naam 2] vertelde dat hij gebeld werd en dat ze belden met [naam 1] zijn nummer. Ik heb Ilias toen gebeld en ik kreeg Ilias aan de lijn. Hij zei dat dit serieus was en dat ik naar deze mensen moest luisteren. Dat het gaat om geld en dat er betaald moest worden. Ik vroeg: “Geef mij de mensen even.” Toen kreeg ik te horen dat het gaat om een bedrag van € 68.000,00. Dat moesten wij betalen.
Ik drukte per ongeluk op de camera. Toen zag ik mijn broertje. Hij zat op een stoel, handen op de rug en er werd een pistool bij zijn mond gehouden. Ik zag ook dat hij toegetakeld was aan de linkerkant.
Ze belden mij heel vaak. Een stuk of vijf of zes keer.
4. Het proces-verbaal van aanhouding, opgemaakt op 10 juni 2024, voor zover inhoudende (p. 137):
Ik bevond mij in de woning van de [straatnaam] [huisnummer] te Den Haag. Alhier was ik vanwege de gijzeling/ontvoering van [naam 1] . Ik verplaatste mij in de richting van de slaapkamer. Ik opende de deur. Ik zag de later aangehouden verdachte, [naam 4] . Ik zag dat voor het bed op de grond [naam 1] lag. Ik zag dat de handen en benen van [naam 1] waren vastgemaakt met ducttape. Ik zag dat achter [naam 1] op de grond een zwartkleurig handvuurwapen lag.
5. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 juni 2024, voor zover
inhoudende (p. 66):
Op 10 juni 2024 werd door mij een wapen veiliggesteld. Het wapen werd aangetroffen tijdens de doorzoeking van perceel [straatnaam] [huisnummer] te ’s-Gravenhage.
Soort wapen: Alarmpistool
Merk: BBM
Model: GAP
Kaliber: 8 mm knal
Definitie: Een wapen bestemd tot het verschieten van losse patronen, met het doel een knal teweeg te brengen.
Categorie wapen: Dit alarm- c.q. startpistool is een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie III sub 4 van de Wet wapens en munitie.
6. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 12 juni 2024, voor zover
inhoudende (p. 114):
Op 10 juni 2024 bevonden we ons in de woning [straatnaam] [huisnummer] te Den Haag in verband met een ontvoering. Ik hield verdachte [naam 3] aan. Ik trof verdachte [naam 3] , verstopt in een inbouwkast, aan.
7. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 2] , opgemaakt op 9
juli 2024, voor zover inhoudende (p. 430):
Ik werd benaderd. Op 10 juni 2024 was ik wel in die woning. Die jongen had nog een schuld open staan.
8. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [naam 4] , opgemaakt op 8
juli 2024, voor zover inhoudende (p. 415 t/ 417 en 419):
Het voorval wat is gebeurd op 10 juni 2024, is gebeurd omdat het slachtoffer spullen had gestolen. Die jongen van wie die spullen waren, had verspreid dat zijn spullen waren gestolen en dat hij op zoek was naar de jongen die dit gedaan had. Het is uit de hand gelopen. Hij is geslagen enzo. Ik was daarbij. Hij heeft mijn schoenen herkend. Hij had een snorder-lijn. Dit is een taxi-lijntje, dus het was best wel makkelijk om met hem in contact te komen. Dat eerste contact met het slachtoffer was in groepsverband. Het bericht komt van mijn telefoon. Hij werd redelijk hardhandig aangepakt. Ik heb hem meer naar de grond gewerkt enzo. Ik heb het slachtoffer ook geschopt. Ik weet toen het bericht verspreid werd dat er werd gezegd dat het slachtoffer € 68.000,00 moest betalen. We hebben van alles gedaan om aan dit geld te komen. We hebben vrienden gebeld, zijn broer. Ik weet niet eens wie allemaal, maar kijken wie er geld kon brengen. We waren met z’n vieren of drieën in de woning. Dan bedoel ik met de vrouw erbij en niet met het slachtoffer. Ze hadden een koffer. Het idee was dat hij zogenaamd een tante naar Schiphol zou brengen.
9. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 3 februari 2025, voor zover inhoudende:
Een paar weken voor 10 juni 2024 was een van die jongens bij mij thuis langs geweest. Hij is een dealer. Hij kwam op 10 juni 2024 tussen 15.00 uur en 16.00 uur ook bij mij langs, samen met een vriend. Hij vroeg of ze die avond een uurtje een kamer in mijn woning mochten gebruiken. Die hadden ze nodig voor een meeting. Ik kreeg daarvoor een bolletje wit. Toen ze er ’s avonds waren kreeg ik nog € 50,-. Voor mij was het makkelijk om zo even geld te verdienen. Ik vond het tijdstip niet gek, het zijn dealertjes. Ze kwamen rond 23.00 uur bij mij aan. Op een bepaald moment hebben ze gezegd dat ze geld van het slachtoffer kregen. Ze hadden koffers meegenomen om het echt te laten lijken. Voordat het slachtoffer kwam zag ik ook een pistool. Toen het slachtoffer er was moest ik van die jongens naar beneden om hem te gaan halen. Ik zei: dat doe ik niet. Ik wilde niet dat het slachtoffer mij zou zien. Het voelde niet meer goed. Ik heb uiteindelijk vanuit het raam geroepen of het slachtoffer wilde helpen met de koffers. Daarna heb ik ook nog tegen hem gezegd waar de koffers staan. Ik ben de hele nacht in de huiskamer gebleven. Die jongens waren met hem in de slaapkamer. Ik hoorde allemaal gestommel. Ik heb harde muziek gedraaid om het niet te hoeven horen. Later kwam er ook nog een derde man binnen. Ik ben één keer in de slaapkamer geweest om iets te pakken. Het slachtoffer zat daar toen met een handdoek over zijn hoofd.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De raadsman heeft – kort gezegd – aangevoerd dat de verdachte ook vrijgesproken moet worden van de tenlastegelegde medeplichtigheid aan de gijzeling omdat haar opzet niet gericht was op de door de mededaders gepleegde gijzeling.
De rechtbank overweegt daarover het volgende.
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat de verdachte op 10 juni 2024 haar woning ter beschikking heeft gesteld aan de gijzelnemers en dat zij aan het slachtoffer [naam 1] heeft gevraagd of hij haar wilde helpen met het naar beneden brengen van haar koffers en hem, toen hij bij de deur was, heeft gezegd waar de koffers stonden. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of deze gedragingen kunnen worden aangemerkt als medeplichtigheid aan de gijzeling van het slachtoffer.
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op haar handelingen als medeplichtige zoals bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat haar opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de daders gepleegde misdrijf (het gronddelict). Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van de medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de daders verrichte handelingen, ook indien het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Niet ter discussie staat verdachtes opzet op de tenlastegelegde handelingen van medeplichtigheid, te weten het ter beschikking stellen van haar huis en het – kort gezegd – naar binnen lokken van het slachtoffer. De vraag is of de verdachte ook opzet heeft gehad op het gronddelict, te weten de gijzeling van het slachtoffer.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat het geval. Anders dan door de verdediging is betoogd, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte wel degelijk had moeten weten dat de gijzelnemers het slachtoffer mogelijk iets zouden aandoen, wat ook daadwerkelijk is gebeurd. Daarbij is van belang dat het opzet van de medeplichtige verband moet houden met het gronddelict, maar niet gericht behoeft te zijn op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. De rechtbank stelt in dat kader vast dat de verdachte heeft verklaard dat de gijzelnemers “dealertjes” waren en dat zij haar onder meer met drugs hebben betaald. Zij wist dus dat de gijzelnemers zich in het criminele milieu bevonden. Bovendien wilden de gijzelnemers op een ongebruikelijk tijdstip gebruik maken van een kamer in de woning van de verdachte en wist de verdachte dat de gijzelnemers geld van het slachtoffer wilden. Ook zag de verdachte – nog voordat het slachtoffer bij haar thuis aankwam – dat de gijzelnemers een wapen bij zich hadden. De verdachte had alleen al vanwege die omstandigheden moeten weten dat de gijzelnemers slechte bedoelingen hadden met het slachtoffer. Tijdens de urenlang durende gijzeling is de verdachte verder bekend geworden met de aard van de handelingen die de gijzelnemers hebben verricht. Zij verklaart daarover dat ze gestommel heeft gehoord en dat zij de muziek in de woonkamer harder heeft gezet zodat zij de geluiden uit de slaapkamer (waar de gijzelnemers en het slachtoffer zich bevonden) niet zou horen. Toen zij de slaapkamer binnenkwam, heeft zij het slachtoffer zien zitten met een handdoek over zijn hoofd.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer werd gegijzeld en dat zij, door bovengenoemde medeplichtigheidshandelingen te verrichten, zowel opzettelijk behulpzaam was bij dat feit, als daartoe de gelegenheid en de middelen heeft verschaft.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het meer subsidiair ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[naam 2] en [naam 3] en [naam 4] op 10 juni 2024, te ‘s-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [naam 1] wederrechtelijk van de vrijheid hebben beroofd en beroofd gehouden, door
- die [naam 1] te lokken naar een woning op de [straatnaam] te ’s-Gravenhage en
- die [naam 1] te duwen en die woning binnen te trekken en
- de handen van die [naam 1] vast te binden met tape en
- die [naam 1] een vuurwapen te tonen en hem daarmee te slaan en hem daarmee te bedreigen door dat voorwerp tegen de nek/
hethoofd van die [naam 1] te drukken en in de mond van die [naam 1] te stoppen en
- die [naam 1] te slaan en te schoppen tegen het hoofd en het lichaam en
- op het lichaam van die [naam 1]
eensigarettenpeuk uit te drukken en
- met een mes een snee in een teen van die [naam 1] te maken en
- steeds in dezelfde ruimte als, althans in de directe omgeving van die [naam 1] te verkeren,
met het oogmerk een ander, te weten
eenbekende van die [naam 1] , te dwingen iets te doen, te weten het betalen van een geldbedrag van 68.000 euro, aan haar medeverdachten en/of aan (een) derde(n),
bij welk misdrijf zij op of omstreeks 10 juni 2024 te ’s-Gravenhage opzettelijk behulpzaam is geweest en tot welk misdrijf zij opzettelijk gelegenheid en
eenmiddel heeft verschaft foor:
- haar woning aan voornoemde [naam 2] en [naam 3] en [naam 4] ter beschikking te stellen voor het plegen van het feit en
- die [naam 1] te vragen of hij haar kon helpen met koffers en die [naam 1] te vragen of hij haar koffers in de woning kon halen/pakken.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 270 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 231 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering in het rapport van 17 juli 2024 zijn geadviseerd, en de bijzondere voorwaarden dat de verdachte dient mee te werken aan het vinden van passende huisvesting en dagbesteding.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat hij geen meerwaarde ziet in een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De eventueel op te leggen straf moet gericht zijn op begeleiding en hulp aan de verdachte. De bijzondere voorwaarden zoals door de officier van justitie genoemd sluiten daar goed op aan.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
Het slachtoffer is op 10 juni 2024 voor de duur van 12 uren gegijzeld geweest. Hij heeft daarbij angstaanjagende momenten beleefd. Hij is bedreigd met een vuurwapen, zijn handen zijn vastgebonden met ducttape en hij is mishandeld. Tijdens de gijzeling zijn de familie en vrienden van het slachtoffer onder druk gezet om een bedrag van € 68.000,- te betalen omdat het slachtoffer verantwoordelijk zou zijn voor het verdwijnen van twee en een halve kilo cocaïne. De gijzelnemers hebben gedreigd om een teen van het slachtoffer af te snijden, waartoe zij een begin hebben gemaakt door daadwerkelijk een snee in zijn teen te maken. Het voorgaande is mogelijk gemaakt door de verdachte, die haar woning daarvoor beschikbaar heeft gesteld en het slachtoffer naar binnen heeft gelokt. De verdachte had enkel haar eigen (financiële) gewin voor ogen. Door de gijzeling is er een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Ook zijn familie en vrienden hebben angstige uren doorgemaakt. Uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer op de terechtzitting is voorgelezen blijkt dat hij tot op de dag van vandaag psychische gevolgen ondervindt van wat hem is overkomen. Ook heeft hij fysieke gevolgen ondervonden van de gijzeling.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 22 januari 2025. De verdachte is niet eerder veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 17 juli 2024, waaruit volgt dat de verdachte een belast verleden heeft en dat sprake is van verslavingsproblematiek. Indien de verdachte haar verslavingsproblematiek niet onder controle krijgt, wordt het risico op recidive als gemiddeld-hoog ingeschat. De reclassering adviseert bij veroordeling van de verdachte haar een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname) en meewerken aan middelencontrole. Uit het e-mailbericht van de reclasseringswerker van de verdachte van 31 januari 2025 volgt dat de verdachte openstaat voor hulpverlening en redelijk afsprakentrouw is. De reclassering wil zich focussen op het vinden van passende huisvesting en dagbesteding voor de verdachte en het verder behandelen van de verslavingsproblematiek van de verdachte.
Op de terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat zij wil stoppen met drugs en met hulp van de reclassering haar leven op de rit wil krijgen zodat zij haar jongste kind – die op dit moment op een pleeggroep woont – weer thuis kan krijgen.
Strafmodaliteit en strafmaat
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt. De rechtbank neemt hierbij de LOVS-oriëntatiepunten in acht, en wat in gelijksoortige zaken wordt opgelegd en weegt ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte mee.
Alles afwegende acht de rechtbank, conform wat de officier van justitie heeft gevorderd, een gevangenisstraf van 270 dagen passend en geboden, met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht (40 dagen volgens de berekening van de rechtbank). De rechtbank ziet aanleiding om een deel van die gevangenisstraf, namelijk 230 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Om te bevorderen dat de verdachte zich in het vervolg weerhoudt van het plegen van strafbare feiten, zal de rechtbank daaraan de bijzondere voorwaarden verbinden die de reclassering heeft geadviseerd, met een proeftijd van twee jaren.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 11.459,38, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 5.459,39 aan materiële schade en € 6.000,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de benadeelde partij kan volgens de officier van justitie ten aanzien van de gevorderde immateriële schade worden toegewezen tot een bedrag van € 500,-. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat de schadevergoeding aanzienlijk dient te worden gematigd, nu de rol van de verdachte aanzienlijk verschilde van die van de gijzelnemers.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering ten aanzien van de materiële schade afwijzen. Deze schade is veroorzaakt door de gijzelnemers en niet door de verdachte.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank dat van een onder artikel 6:106 lid 1, onder b van het Burgerlijk Wetboek bedoelde ‘aantasting in de persoon op andere wijze’ sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroep zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit volgt dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. De rechtbank overweegt dat de benadeelde partij voor de duur van 12 uren opgesloten heeft gezeten in een vreemde woning, wat zowel psychisch als fysiek veel met hem heeft gedaan. Uit de namens de benadeelde partij overgelegde brief van de GZ-psycholoog volgt dat het de benadeelde partij angstklachten, slaapproblemen en hypervigilantie heeft die hoogstwaarschijnlijk het gevolg zijn van de bewezenverklaarde gijzeling. Deze klachten beperken hem in sociale situaties en in zijn werk. Hij wordt gediagnosticeerd met een ongespecificeerde angststoornis en er wordt een GGZ-behandeling geadviseerd. Gelet hierop en indachtig de (kleinere) rol van de verdachte bij de gijzeling acht de rechtbank het net als de officier van justitie billijk om de gevorderde immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 500,-. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 10 juni 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de proceskosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 48, 49 en 282a van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplichtigheid aan medeplegen van gijzeling;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
270 (TWEEHONDERDZEVENTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
230 (TWEEHONDERDDERTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Stichting Verslavingsreclassering (SVG) dan wel Reclassering Fivoor, op het adres Johanna Westerdijkplein 40 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan controle van het gebruik van drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd;
- zich laat behandelen door Brijder verslavingszorg en het FACT van Parnassia of een
soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De veroordeelde houdt
zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de
behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Indien daartoe aanleiding is, zoals bij een terugval in middelengebruik, bij
overmatig middelengebruik of in geval van ernstige zorgen over het psychiatrische
toestandsbeeld, kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een
kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie,
observatie of diagnostiek. Indien de voor indicatie verantwoordelijke instantie een
kortdurende klinische opname indiceert zal, nadat dit door de rechter is bevolen, de
veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling te bepalen door de justitiële
instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname
duurt 7 weken of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde
houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de
behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van
medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
- haar medewerking verleent aan het vinden van passende huisvesting;
- gedurende de proeftijd zich zal inspannen voor het vinden en behouden van betaald werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur;
geeft opdracht aan SVG of Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen;
voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van de materiële schade af;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade toe tot een bedrag van € 500,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2024 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige ten aanzien van de immateriële schade niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 10 juni 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
bepaalt dat als het verschuldigde bedrag niet volledig wordt betaald of kan worden verhaald, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van 10 (tien) dagen; de toepassing van gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van het verschuldigde bedrag aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.R.F. van Engelen, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. P.C. Goilo-Kam, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. L.C. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 februari 2025.