ECLI:NL:RBDHA:2025:3276

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL24.43301
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.A. Bouter - Rijksen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Pakistaanse eiser op economisch motief zonder reëel risico op ernstige schade

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Pakistaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op een onbekende datum, heeft op 26 december 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke door de minister van Asiel en Migratie op 5 november 2024 is afgewezen. De rechtbank heeft de zaak op 20 februari 2025 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een waarnemer. Eiser stelt dat hij in Pakistan in armoede leefde en bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade, waaronder zelfmoord. De rechtbank oordeelt dat de minister voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet als vluchteling kan worden aangemerkt en dat er geen relevante elementen zijn die wijzen op een reëel risico op ernstige schade. De rechtbank concludeert dat de asielaanvraag ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet, aangezien eiser geen medische stukken heeft overgelegd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het bestreden besluit blijft in stand.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.43301

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. K. Kana).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 26 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 5 november 2024 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door mr. E.V. Appeldoorn, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Sareen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. K. Kana.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
2. Eiser legt – samengevat – aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is uit Pakistan vertrokken omdat hij daar in armoede leefde. In de zienswijze voert eiser daarnaast aan dat hij bij terugkeer een reëel risico loopt op ernstige schade omdat hij in Pakistan niks meer heeft. Bij terugkeer is de kans zeer aanwezig dat hij zelfmoord pleegt.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens verweerder de volgende asielmotieven:
- identiteit, nationaliteit en herkomst.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar acht dit onvoldoende om alleen al hierom de aanvraag in te willigen. De reden voor eisers vertrek en gestelde vrees voor terugkeer is verder economisch van aard. Van vrees voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag of voor een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM is niet gebleken. Verweerder heeft de asielaanvraag afgewezen als ongegrond. Aan eiser is geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet (Vw) verleend.
De beroepsgronden
4. Eiser voert – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte de problemen die eiser stelt te hebben gehad in Pakistan niet beoordeeld op de geloofwaardigheid. Bij terugkeer loopt eiser namelijk wel degelijk gevaar. Eiser bevindt zich al ongeveer 10 jaar buiten zijn land van herkomst. Hij zal bij terugkeer worden verstoten door zijn dorpsgenoten. Dit tezamen met zijn depressie maakt dat aan eiser subsidiaire bescherming dient te worden verleend. Tot slot stelt eiser dat aan hem uitstel van vertrek op grond van artikel 64 dient te worden verleend vanwege zijn medische klachten.
Beoordeling van de beroepsgronden
De asielaanvraag
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat eiser niet is aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag en dat hij geen reëel risico loopt op ernstige schade. Zo heeft verweerder in de besluitvorming uitgelegd dat er geen relevante elementen zijn die te herleiden zijn tot een van de gronden van het Vluchtelingenverdrag of die maken dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade.
5.1.
Eiser heeft in het nader gehoor op 24 oktober 2024 over de aanleiding om Pakistan te verlaten verklaard dat dit enkel te maken had met de financiële situatie waarin hij verkeerde. Ook na nadere vragen van verweerder heeft eiser geen andere reden genoemd voor zijn vertrek uit Pakistan. Hij heeft verder verklaard dat hij bij terugkeer weer in armoede terecht zal komen en – mede gezien zijn depressie – zichzelf dan iets zal aandoen. In de zienswijze heeft eiser nog gewezen op de lange periode dat hij in Europa verblijft. Ook met die omstandigheden heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij bij terugkeer naar Pakistan een reëel risico loopt op ernstige schade. Nu de door eiser aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegde omstandigheden geen verband houden met de vervolgingsgronden of een mogelijke schending van artikel 3 van het EVRM, bestond er voor verweerder geen aanleiding om deze omstandigheden (expliciet) op de geloofwaardigheid te beoordelen. Verweerder heeft namelijk terecht geconcludeerd dat ook indien het door eiser gestelde in het geheel wordt gevolgd, dit niet tot verlening van de gevraagde verblijfsvergunning kan leiden.
5.2.
De enkele stelling van eiser dat hij wel behoefte heeft aan internationale bescherming omdat hij zal worden verstoten door zijn dorpsgenoten, leidt niet tot een ander oordeel. Eiser lijkt dit enkel te baseren op de (gestelde) ervaring van één persoon die zou zijn teruggekeerd naar Pakistan. Verweerder heeft in het bestreden besluit deugdelijk uitgelegd dat niet duidelijk is waarom eiser meent dat deze situatie ook op hem van toepassing zal zijn. Eiser heeft immers niet toegelicht waarom hem hetzelfde zal overkomen. Ook in beroep heeft eiser enkel gesteld “zo gaat dat in Pakistan”, zonder dit te onderbouwen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Artikel 64
6. Wat betreft eisers beroepsgrond in het kader van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw, overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
Verweerder heeft in het bestreden besluit terecht overwogen dat eiser gedurende de gehele procedure geen medische stukken heeft overgelegd. Dit mocht wel van eiser worden verwacht. Verder blijkt uit het bestreden besluit dat verweerder – ondanks het ontbreken van medische stukken – bij het COA heeft geïnformeerd of er zich bijzonderheden voordoen aangaande de medische gesteldheid van eiser. Dit was niet het geval. Eisers enkele stelling ter zitting dat hij wel bij het COA naar de huisarts is geweest maar vervolgens is overgeplaatst naar een andere locatie, is onvoldoende om tot een ander oordeel te leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft er ter zitting terecht op gewezen dat eiser, als daar aanleiding toe is, alsnog een (met medische stukken onderbouwde) aanvraag om uitstel van vertrek kan indienen.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.D. Osborne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.