ECLI:NL:RBDHA:2025:3273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL25.7996
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring van een asielzoeker en toekenning van schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan over de opheffing van de maatregel van bewaring van eiser, een Tunesische asielzoeker. Eiser was op 19 februari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was, omdat verweerder niet had onderkend dat eiser een asielzoeker was en de maatregel niet voldoende was gemotiveerd. De rechtbank stelde vast dat de vragen en motivering van de maatregel zich richtten op een vertrekplicht en terugkeer naar het land van herkomst, terwijl dit niet relevant was voor de asielprocedure. De rechtbank concludeerde dat de maatregel niet voldeed aan de vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en evenredigheid, en dat de adjudant-onderofficier van de KMar niet had onderkend dat eiser een asielzoeker was. De rechtbank hefte de maatregel op en stelde eiser in vrijheid, en kende hem een schadevergoeding van € 1.500,- toe voor de onrechtmatige detentie van 15 dagen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die op € 1.814,00 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.7996

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser,

geboren op [geboortedatum] 1985, Tunesische nationaliteit,
(gemachtigde: mr. J.P. van Mulken),
en

de Minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Verweerder heeft eiser op 19 februari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de oplegging van de maatregel, welk beroep tevens wordt aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 4 maart 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen om in persoon te worden gehoord over zijn vrijheidsontnemende maatregel, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is op 19 februari 2025 om 10:00 uur “te A76 Heerlen/Aachen” overgenomen van de Duitse autoriteiten, naar de KMar Brigade Limburg-Zuid te Maastricht-Airport gebracht en vervolgens opgehouden. Eiser is gedurende de ophouding niet gehoord, waarbij de rechtbank opmerkt dat in de M105-A ten onrechte is vermeld dat eiser niet is
verhoord. Eiser was geen verdachte en dient dus ook niet als zodanig te worden aangemerkt en behandeld door de KMar. De M105-A is overigens niet ondertekend omdat “de smartcard van de behandelaar niet functioneerde”, maar de rechtbank zal daaraan geen gevolgen verbinden in de onderhavige procedure.
2. Eiser heeft op 19 februari 2025, terwijl hij in Maastricht-Airport was, een asielaanvraag ingediend. Eiser is vervolgens gehoord over een mogelijk op te leggen maatregel, waarbij de rechtbank er van uitgaat dat met de opmerking in de M105-A onder het kopje “verblijfsrechtelijke positie”, dat eiser “in IBS wordt gesteld” is bedoeld dat eiser wordt gehoord om te onderzoeken of de oplegging van een bewaringsmaatregel noodzakelijk, proportioneel en evenredig is. De rechtbank kan uit de verbalisering door de KMar niet afleiden wat de precieze volgordelijkheid is van de verschillende fases in het voortraject en de bijbehorende tijdstippen. Eiser is echter in bewaring gesteld op de zogenoemde asielgrondslag, zodat de rechtbank aanneemt dat eiser een asielaanvraag heeft ingediend vóórdat hij is gehoord over een mogelijk op te leggen bewaringsmaatregel.
3. Verweerder heeft eiser in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Vreemdelingenwet 2000 en 5 zware gronden en 3 lichte gronden opgevoerd om het onttrekkingsrisico te onderbouwen. Eiser heeft beroepsgronden aangevoerd tegen de onderbouwing van het onttrekkingsrisico en het niet volstaan met de oplegging van een lichter middel. De rechtbank komt niet toe aan de bespreking van deze beroepsgronden omdat de maatregel van bewaring dermate onzorgvuldig is voorbereid en gemotiveerd dat de maatregel reeds daarom van aanvang af onrechtmatig is en de rechtbank de maatregel dus zal opheffen en eiser in vrijheid zal stellen. De rechtbank motiveert dit als volgt.
4. Eiser heeft een asielaanvraag ingediend nadat hij aan de grens is overgenomen van de Duitse autoriteiten. Indien verweerder eiser in bewaring wil stellen, zal verweerder éérst moeten onderzoeken of het noodzakelijk, proportioneel en evenredig is om eiser
in de hoedanigheid van asielzoeker in bewaring te stellen. Uit de jurisprudentie over de zogenoemde schottentheorie volgt (óók) dat elke grondslag van een maatregel specifieke rechtmatigheidsvoorwaarden vereist. Met in bewaring stellen van een asielzoeker wordt een ander doel beoogd dan het verzekeren van de overdracht aan een andere lidstaat of de uitzetting naar het land van herkomst. Het is dus ook de bedoeling dat het onderzoek of een maatregel moet worden opgelegd verband houdt met het doel van de maatregel. In de onderhavige procedure is, zoals de rechtbank veelvuldig constateert in bewaringsmaatregelen, de maatregel ten onrechte mede gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 omdat eiser geen asielaanvraag heeft gedaan
terwijlhij ter fine van uitzetting in bewaring werd gehouden. Verweerder heeft de maatregel voorts noodzakelijk geacht met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van een aanvraag van een verblijfsvergunning.
5. Het in bewaring stellen op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000, vereist dat het gehoor is gericht op het onderzoeken of de maatregel noodzakelijk is om de identiteit of nationaliteit vast te kunnen stellen en om de gegevens die nodig zijn om de asielaanvraag te kunnen beoordelen te vergaren. In de maatregel moet deze noodzaak worden gemotiveerd en moet ook blijken waarom oplegging van de maatregel proportioneel en evenredig is geacht. In de onderhavige procedure blijkt hier in het geheel niet van en kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat de adjudant-onderofficier van de KMar niet heeft onderkend dat eiser een asielzoeker is en terugkeer naar het land van herkomst dus (vooralsnog) niet aan de orde is. De rechtbank heeft dit ter zitting uitgebreid met partijen besproken en daarbij ook aangegeven dat de rechtbank vaker vaststelt dat de door deze Brigade opgelegde maatregelen, los van alle typfouten, slordig zijn, tijdstippen en volgordelijkheid van relevante handelingen niet zijn vast te stellen en dossiers meer aanvullende en corrigerende pv’s bevatten dan oorspronkelijke stukken en dit soort “herstel-pv’s” zeer kort voor de behandeling ter zitting worden toegevoegd aan het dossier. De rechtbank heeft hierbij ook aangegeven dat niet uitgesloten moet worden geacht dat de rechtbank dit gaat betrekken bij het al dan niet kunnen uitgaan van op ambtseed/ambtsbelofte opgemaakte pv’s als de inhoud daarvan gemotiveerd wordt betwist. Verweerder dient zich te realiseren dat het beperken en ontnemen van de bewegingsvrijheid de verplichting meebrengt om zorgvuldig te verbaliseren wie welke bevoegdheden heeft aangewend, met welke reden en wanneer. Indien dit niet goed of niet goed genoeg gebeurt, is de rechtbank niet in staat om de rechtmatigheid van de maatregel te kunnen controleren. Aangezien verweerder de bewijslast draagt voor het rechtmatige karakter van de vrijheidsontneming en dit rechtmatige karakter onder meer moet blijken uit de M110 en de maatregel, kan dit dus tot gevolg hebben dat de rechtbank de rechtmatigheid van de maatregel niet kan vaststellen en dus overgaat tot de opheffing van de maatregel en de invrijheidstelling van de vreemdeling. Ook in de onderhavige procedure is dit het geval. De rechtbank wijst daartoe op de navolgende passages in het gehoor en de maatregel:
(…)
M110
(…)
Ik ben Hulpofficier van justitie. Ik ben hier om te beoordelen of ik u in vreemdelingenbewaring zal stellen. Daartoe zal ik u een aantal vragen stellen. De maatregel van bewaring houdt in dat u van uw vrijheid ontnomen blijft tot het moment dat u wordt uitgezet. Dat is een belangrijke beslissing, waarbij uw zienswijze over uw persoonlijke individuele omstandigheden worden meegewogen. Begrijpt u dat?
(…)
V: Wenst u mee te werken aan uw vertrek naar Tunesië?
(…)
Ik heb uw zienswijze gehoord en meegewogen. U bent niet in het bezit van een geldig reisdocument of voldoende middelen van bestaan. U bent niet in de gelegenheid om de Europese Unie op een legale manier te verlaten. U ontwijkt en belemmert de voorbereiding van het vertrek en/of de uitzettingsprocedure, waardoor er een risico bestaat dat u zich aan het toezicht zal onttrekken. Daarom heb ik besloten om u in vreemdelingenbewaring te stellen.
V: Wenst u in contact te treden met de diplomatieke vertegenwoordiging van Tunesië?
(…)
(…)
M109b
(…)
Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen dan wel een poging daartoe heeft gedaan.
(…)
Zich in strijd met de VW gedurende enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken.
(…)
Alleen al gelet op deze feiten en omstandigheden kunnen de gronden de maatregel daadwerkelijk dragen hoeft in zoverre bezien niet te worden volstaan met het toepassen van een lichter middel dan de inbewaringstelling.
(…)
Betrokkene heeft desgevraagd, in het gehoor, te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer naar Tunesië maar verblijf in Italië wenst. Betrokkene toont hiermede aan dat hij er eerder voor kiest om illegaal in de Europese Unie te verblijven dan dat hij zich houdt aan de verplichtingen uit de Vreemdelingenwet en Nederland en de Europese Unie verlaat en terugkeert naar het land van herkomst.
(…)
Betrokkene is niet in staat enig document ter staving van zijn gestelde identiteit en nationaliteit te overleggen. Gedurende zijn illegaal verblijf heeft hij nimmer aantoonbare activiteiten ondernomen om zich alsnog in het bezit te stellen van een identiteitsdocument. Door het ontbreken van identiteitsdocumenten en geen activiteiten te ondernemen om alsnog in het bezit te komen van een dergelijk document, blijkt dat betrokkene niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit. Met het in stand houden van deze situatie kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat betrokkene het oogmerk heeft zichzelf hiermee in een gunstigere positie te brengen. Het lijdzaam in standhouden van deze situatie maakt aannemelijk dat dit geen ander doel dient dan het tegenwerken van zijn vertrek, dan wel onttrekken aan toezicht te vergemakkelijken.
(…)
Betrokkene heeft hierdoor laten zien dat hij niet uit eigen beweging zal vertrekken en zich eerder aan het toezicht onttrekt en daarmee elke vorm van voorbereiding op vertrek en/of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
(…)
Door geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben is het meer dan aannemelijk dat hij zich daarmee aan het toezicht en ontwijkt/belemmert betrokkene de voorbereidingen van zijn vertrek dan wel de verwijderingsprocedure.
(…)
Door het ontbreken van middelen van bestaan kan betrokkene niet aannemelijk maken dat hij zelfstandig uit Nederland en/of de Europese Unie kan en/of zal vertrekken. Mede hierdoor ontwijkt/belemmert hij vertrek en/of verwijderingsprocedure. Het feit dat de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, maakt het onwaarschijnlijk dat hij zijn uitreis zal kunnen bekostigen, zodat hij niet uit eigen beweging zal vertrekken.
(…)
Met zijn verblijf zonder bestaansmiddelen heeft de vreemdeling een onwettige situatie laten
ontstaan, waardoor onttrekking aan het toezicht meer aannemelijk is dan het vertrek van de
vreemdeling.
(…)
Betrokkene geeft te kennen dat hij niet terug wenst te keren naar zijn land van herkomst maar wel naar Italië. Betrokkene dient de Europese Unie te verlaten, echter geeft hij aan dat hij hier niet vrijwillig gehoor aan zal geven. Betrokkene heeft reeds een terugkeerbesluit van 0 dagen en een inreisverbod voor 2 jaar gehad en heeft hier tot op heden niet aan voldaan. Betrokkene geeft nu wederom aan dat hij de Europese Unie niet wenst te verlaten. Een lichter middel dan een inbewaringstelling is derhalve niet van toepassing.
(…)
Voorts is geoordeeld dat ten tijde van de oplegging van de maatregel zicht op uitzetting bestaat omdat:
(X) niet is gebleken dat betrokkene de nationaliteit heeft van een staat die geen medewerking verleent aan gedwongen terugkeer of waarvoor een vertrekmoratorium of een andere beleidsmatige belemmering voor de uitzetting geldt;
(X) uit informatie van de Dienst Terugkeer en Vertrek is gebleken dat door de staat waarvan
betrokkene de nationaliteit heeft medewerking aan gedwongen vertrek wordt verleend;
(…)
(X) niet is gebleken dat het (mogelijke) land van herkomst geen (vervangende) reisdocumenten zal verstrekken voor gedwongen terugkeer;
(…)
6. Uit deze passages blijkt, bij de afwezigheid van passages die wel zien op de hoedanigheid van eiser als asielzoeker en de noodzaak om eiser in bewaring te stellen om de identiteit of nationaliteit vast te kunnen stellen en om de gegevens die nodig zijn om de asielaanvraag te kunnen beoordelen te vergaren, dat er van uit is gegaan dat eiser een terugkeerplicht heeft, hij niet zelfstandig aan zijn vertrekplicht zal voldoen en in bewaring moet worden gesteld omdat er een onttrekkingsrisico is. Verweerder dient weliswaar te onderbouwen dat sprake is van een onttrekkingsrisico, maar heeft in de maatregel geen blijk gegeven van het doel dat wordt beoogd met oplegging van de maatregel op de asielgrondslag omdat elke referentie aan de asielaanvraag en asielprocedure van eiser ontbreekt in het gehoor en in de maatregel. Anders dan verweerder ter zitting heeft betoogd, is het niet aan eiser om tijdens het gehoor te wijzen zijn asielaanvraag omdat van eiser, in tegenstelling tot van verweerder, niet verwacht kan worden dat hij overziet wat de rechtmatigheidsvereisten van een maatregel op de asielgrondslag zijn en waar het gehoor dus op moet zien. Aan de verklaringen van eiser dat hij indien hij wordt vrijgelaten zich naar Italië zal begeven komt dan ook weinig waarde toe omdat deze verklaring is afgelegd nadat eiser -bij herhaling- is voorgehouden dat hij de Unie moet verlaten en moet terugkeren naar zijn land van herkomst.
7. De rechtbank stelt vast dat in het geheel niet is onderkend dat eiser een asielaanvraag heeft gediend en op die asielgrondslag in bewaring is gesteld. Verweerder heeft door zijn gehoor en de motivering van de maatregel toe te spitsen op de terugkeer naar het land van herkomst, de maatregel zodanig onzorgvuldig voorbereid en de maatregel zodanig onvoldoende deugdelijk gemotiveerd, dat dit de oplegging en tenuitvoerlegging van de maatregel van aanvang af onrechtmatig maakt. De rechtbank acht het daarom ook niet nodig om de overige rechtmatigheidsaspecten en de beroepsgronden te bespreken en zal overgaan tot de opheffing van de maatregel en de invrijheidstelling van eiser. De rechtbank merkt slechts in aanvulling hierop op dat de strekking van overweging in de maatregel dat aan zware gronden a en b is voldaan, en deze de maatregel kunnen dragen en daarom niet hoeft te worden bezien of kan worden volstaan met een lichter middel, blijkt geeft van onvoldoende basale kennis over wanneer kan en moet worden volstaan met de oplegging van een lichter middel.
8. De rechtbank zal eiser voorts in aanmerking brengen voor schadevergoeding ten laste van de Staat. De rechtbank zal hierbij de standaardmatig toegekende bedragen hanteren en dus bepalen dat aan eiser een bedrag van € 1.500,- wordt vergoed omdat hij 15 dagen onrechtmatig in bewaring is gehouden, waarbij de rechtbank opmerkt dat eiser op de dag van de inbewaringstelling in het DTC is geplaatst.
9. De rechtbank zal omdat het beroep gegrond is ook een proceskostenveroordeling uitspreken en stelt de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de onmiddellijke opheffing van de maatregel;
  • gelast de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.500,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.814,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 5 maart 2025
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.