ECLI:NL:RBDHA:2025:3267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
5 maart 2025
Zaaknummer
NL25.4086 en NL25.4087
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 januari 2025 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, is het niet eens met dit besluit en voert aan dat hij bij terugkeer naar Duitsland vreest voor een schending van zijn rechten onder artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hij verwijst naar eerdere negatieve ervaringen in Duitsland en naar het AIDA-rapport over opvangproblemen in dat land.

De rechtbank overweegt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet worden afgeweken. De rechtbank stelt vast dat Duitsland partij is bij het EVRM en dat er geen structurele tekortkomingen zijn aangetoond die een reëel risico voor eiser zouden vormen. De rechtbank concludeert dat de beroepsgronden van eiser niet slagen en verklaart het beroep kennelijk ongegrond. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, in aanwezigheid van griffier V. Nooteboom.

Uitspraak

Nl25.RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.4086 (beroep) en NL25.4087 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M. Drenth),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 22 januari 2025 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en op [geboortedatum] 2003 geboren te zijn. Verweerder heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert – kort samengevat – het volgende aan. Eiser verwijst allereerst naar alle in de procedure tot stand gekomen stukken, waarvan de inhoud als overgenomen en toegevoegd dient te worden beschouwd. Eiser vreest bij terugkeer in Duitsland voor een schending van artikel 3 van het EVRM [2] en artikel 4 van het Handvest. [3] Daarnaast stelt eiser dat verweerder op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag aan zich had moeten trekken, gelet op eisers eerdere negatieve ervaringen in Duitsland en zijn mentale klachten. Eiser stelt dat er in Duitsland opvangproblemen zijn en verwijst daarbij naar het AIDA-rapport [4] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Overgenomen en toegevoegd
5. Uit het in algemene zin herhalen en verwijzen naar alle in de procedure tot stand gekomen stukken, kan de rechtbank niet zonder meer afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat lidstaten van de Europese Unie hun verdragsverplichtingen tegenover asielzoekers zullen nakomen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Duitsland een reëel risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest. Om onder de tekortkomingen van artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het Handvest te vallen, moeten deze een hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken. Of deze bereikt wordt, hangt af van de gegevens in de zaak.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat van dit uitgangspunt moet worden afgeweken. De Afdeling [5] heeft in haar uitspraak van 8 november 2023 [6] nog geoordeeld dat ten aanzien van Duitsland van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit kan worden gegaan. De rechtbank overweegt in dat kader dat Duitsland onder meer partij is bij het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. Voorts heeft eiser de stelling dat er sprake zou zijn van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Duitsland, niet voldoende onderbouwd. De situatie in Duitsland zoals die in het AIDA-rapport over 2023 naar voren komt, schetst geen ander beeld van de situatie in Duitsland dan in eerdere rapporten is weergegeven en die reeds zijn meegenomen in de beoordeling door de Afdeling.
6.2.
Verder blijkt uit het persoonlijke relaas van eiser niet dat er sprake is van systematische tekortkomingen in het Duitse asiel- en opvangsysteem en dat hij door overdracht aan Duitsland een reëel risico zal lopen op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eisers stelling dat hij in Duitsland geen ondersteuning kreeg en gediscrimineerd werd, evenals de stelling dat eiser vreest op straat te belanden in Duitsland zijn niet onderbouwd. Eiser vreest bij overdracht voor een verergering van zijn mentale klachten, maar deze stelling heeft hij niet geconcretiseerd. Er zijn geen aanwijzingen dat een overdracht aan Duitsland aanzienlijke en onontkoombare gevolgen voor de gezondheid van eiser zou hebben. Mocht eiser problemen ervaren met de Duitse asielprocedure, opvangvoorzieningen of anderszins, dan dient hij zich te wenden tot de Duitse (hogere) autoriteiten. Niet is gebleken dat klagen bij voorbaat geen zin heeft.
Artikel 17, eerste lid, Dublinverordening
7. De rechtbank overweegt dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat er geen aanleiding bestaat om de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen met toepassing van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. De verklaringen van eiser zijn onvoldoende om tot een ander oordeel te komen en reeds betrokken bij de vraag of er voor Duitsland nog van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
9. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [7] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
10. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van V. Nooteboom, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Update 2023.
5.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.