ECLI:NL:RBDHA:2025:325

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
24_3085, 24_3091 en 24_3079
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boetes Huisvestingswet en de hoogte van de boetebedragen in het geval van recidive

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 januari 2025, behandeld onder de zaaknummers SGR 24/3085, 24/3091 en 24/3079, gaat het om de beroepen van eiser tegen drie opgelegde boetes wegens overtredingen van de Huisvestingswet. De boetes, die door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag zijn opgelegd, bedragen € 20.000,- per woning voor het in gebruik geven van woningen zonder de vereiste huisvestingsvergunning. Eiser, eigenaar van de woningen, betwist de boetes en stelt dat er geen eerdere overtredingen zijn geweest die de verdubbeling van de boetes rechtvaardigen. De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de boetes niet in stand kunnen blijven. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft aangetoond dat hij eerder is beboet voor dezelfde overtreding, wat de verdubbeling van de boetes zou rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de hoogte van de boetes onterecht is vastgesteld op € 20.000,- en herstelt dit naar € 9.500,- voor twee woningen en € 4.750,- voor de derde woning, wat in totaal € 23.750,- bedraagt. Daarnaast wordt verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten aan eiser. De rechtbank benadrukt dat de redelijke termijn is overschreden, wat ook leidt tot een vermindering van de boetes.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/3085, 24/3091 en 24/3079

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 januari 2025 in de zaken tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. T.M.T Konings).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen drie boetes.
1.1.
Verweerder heeft deze boetes met afzonderlijke besluiten van 14 december 2022 opgelegd. Met de bestreden besluiten van 4 maart 2024 op de bezwaren van eiser heeft verweerder de boetes in stand gelaten.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 2 december 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaan de zaken over?
2. Toezichthouders van verweerders hebben op 8 november 2022 geconstateerd dat drie woningen, [adres 1] (SGR 24/3085), [adres 2] (SGR 24/3079) en [adres 2] a (SGR 24/3091), in gebruik zijn gegeven zonder dat een huisvestingsvergunning aan de huurders was verleend. Volgens verweerder was een huisvestingsvergunning vereist omdat de woningen geen waardering hebben van meer dan 185 punten. [1] Eiser is eigenaar van de woningen. Verweerder heeft daarom aan eiser boetes opgelegd van € 20.000,- per woning. Bij het bepalen van de hoogte van de boete heeft verweerder in aanmerking genomen dat sprake is van bedrijfsmatige verhuur en dat eiser eerder is beboet voor dezelfde overtreding.
Wat zijn de regels?
3. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte bestuurlijke boetes van €20.000,- aan hem heeft opgelegd. Er is geen zorgvuldige onderzoek gedaan naar de feiten. Verweerder heeft onder meer een onjuiste puntentelling gehanteerd. In het huurcontract is daarnaast aangegeven dat de huurders verantwoordelijk zijn voor een huisvestingsvergunning. Hij heeft de huurders ook in persoon aangespoord om een huisvestingsvergunning aan te vragen. Hij heeft voldaan aan zijn informatie- en mededelingsplicht. De boetes zijn gezien de overtredingen buitenproportioneel. De kosten voor de aanvraag van een vergunning van € 48,50 staan niet in verhouding tot het boetebedrag van € 20.000,-. Ten onrechte heeft verweerder niet in de besluitvorming betrokken dat hij met iemand van de Haagse pandbrigade heeft afgesproken dat hij de gelegenheid krijg om alle aanvragen te doen met betrekking tot Huisvestingsvergunning. Verder wijst eiser erop dat de huurperiode is ingegaan net na verlenging van een zeer ingrijpende lockdown tijdens de coronapandemie. Hij had geen verdere mogelijkheden om huurders ertoe kunnen bewegen een huisvestingsvergunning aan te vragen. Hij heeft in december 2020 zelf ernstige gezondheidsklachten ondervonden wegens een coronabesmetting. Vanwege de angst opnieuw besmet te worden en in verband met een lockdown kon hij zich niet meer inspannen voor de huurders dan reeds is gebeurd. Hij heeft het zwaar gehad na vier corona gerelateerde overlijdensgevallen van dierbare familieleden. De periode van rouw en de bijkomende stress die hierbij komt kijken, moeten worden meegenomen in de belangenafweging. De bestreden besluiten zijn in strijd met algemene beginselen van behoorlijk bestuur, vooral met het motivering- en zorgvuldigheidsbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Is sprake van een overtreding?
5. Ten aanzien van alle panden geldt dat deze volgens de toezichthouders minder dan 185 punten hebben. Eiser heeft niet onderbouwd dat de puntentelling onjuist is. Als een woning minder dan 185 punten heeft is voldaan aan de definitie van “middeldure woonruimte” en is een huisvestingsvergunning vereist. Niet in geschil is dat de huurders van de drie panden niet beschikten over een huisvestingsvergunning. Er was daarom sprake van drie overtredingen van artikel 8, tweede lid, van de Huisvestingswet. De stelling van eiser dat de huurder verantwoordelijk is voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning gaat eraan voorbij dat de overtreding is het in gebruik geven van een woning zonder dat de bewoners over de benodigde huisvestingsvergunning beschikken. Juist eiser als eigenaar had er voor moeten zorgen dat de woningen niet in gebruik werden genomen, vóórdat de huurders een huisvestingsvergunning hadden aangevraagd en gekregen. Verweerder was daarom bevoegd om een boete op te leggen aan eiser.
Toezegging
6. Eiser heeft niet aangetoond dat hem is toegezegd dat er geen boetes zouden worden opgelegd en dat hij de gelegenheid zou krijgen om alsnog alle aanvragen om een huisvestingsvergunning te doen. Er bestaat daarom geen grond voor het oordeel dat verweerder om deze reden had moeten afzien van het opleggen van boetes.
Hoogte van de boetes
7. Verweerder heeft de hoogte van de opgelegde boete gebaseerd op een wettelijk systeem. [2] Daarom moet de boete worden getoetst aan artikel 5:46, derde lid, van de Awb. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. Een verminderde verwijtbaarheid, een beperkte ernst van een overtreding en een te geringe financiële draagkracht kunnen worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden om de boete te matigen.
8. Verweerder is uitgegaan van een boetebedrag van € 20.000,- per overtreding. Niet in geschil is dat sprake is van bedrijfsmatige verhuur. Dat betekent dat het standaard boetebedrag van € 5.000,- wordt verdubbeld. [3] Verweerder heeft dit boetebedrag nogmaals verdubbeld omdat sprake zou zijn van een eerdere overtreding. [4] Hiervoor verwijst verweerder naar een eerdere overtreding door eiser in juni 2021 voor de woning aan de [adres 3]. Hiervan wordt melding gemaakt in de op ambtseed/-belofte opgemaakte boeterapporten. De rechtbank overweegt dat een overtreding zoals hier aan de orde wordt begaan op het moment dat de woning in gebruik wordt gegeven. Hiervan uitgaande zijn de drie overtredingen blijkens de boeterapporten eind 2020 en begin 2021 begaan, toen de huurovereenkomsten zijn aangegaan. De rechtbank acht het verdubbelen van het boetebedrag wegens recidive in beginsel niet onevenredig, maar dan moet er wel sprake zijn geweest van een waarschuwend effect. Dit volgt ook uit de toelichting bij artikel 7:2 van de Huisvestingsverordening 2019. Hierin staat dat na een eerste overtreding de overtreder geacht wordt te weten dat deze overtreding beboet kan worden
.Niet is gebleken dat eiser door bijvoorbeeld een boeterapport al was gewaarschuwd voor de mogelijkheid van een boete op het moment dat hij de drie onderhavige overtredingen beging. Met de enkele verwijzing naar de overtreding in juni 2021 voor de woning aan de [adres 3] heeft verweerder niet aangetoond dat sprake is van een eerdere overtreding die - vanwege het waarschuwend effect - een verdubbeling van het boetebedrag rechtvaardigt. Verweerder heeft daarom ten onrechte een boetebedrag van € 20.000,- als uitgangspunt genomen. Verweerder had moeten uitgaan van een boetebedrag van € 10.000,- per overtreding.
9. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 5 juni 2024 [5] stelt verweerder dat de boete voor [adres 2] [x] moet worden gematigd met 50%. Verweerder licht toe dat hij in lijn met de Afdeling boetes met 50% matigt als alsnog een huisvestingsvergunning is verleend aan een huishouden dat is aangetroffen ten tijde van de overtreding. Verweerder heeft (ambtshalve) vastgesteld dat voor [adres 2] [x] ten behoeve van het huishouden dat is aangetroffen ten tijde van de overtreding een huisvestingsvergunning is aangevraagd na de controle op 8 november 2022, namelijk op 20 december 2022, en dat deze op 23 januari 2023 is verleend. Dat betekent dat de opgelegde boete voor [adres 2] a verder moet worden gematigd naar € 5.000,-.
10. Voor verdere matiging van de boetes ziet de rechtbank geen aanleiding. Dat de aanvraagkosten van een huisvestingsvergunning (veel) lager zijn dan de hoogte van het boetebedrag, is niet relevant voor de ernst van de overtreding. Verder heeft eiser niet gesteld dat hij de boetes niet kan betalen.
Redelijke termijn
11. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn is overschreden. [6] In deze zaken zijn op 25 november 2022 en 30 november 2022 concept bestuurlijke boetes toegezonden aan eiser. De redelijke termijn is op dat moment gaan lopen en was ten tijde van de zitting dus overschreden. In gevallen waarin de redelijke termijn met niet meer dan zes maanden is overschreden, wordt de boete verminderd met 5% met een maximum van
€ 2.500,-. [7] Dat betekent dat de boetes met € 500,- ([adres 1] en [adres 2]) en en € 250,- ([adres 2] [x]) moeten worden verminderd.

Conclusie en gevolgen

12. De bestreden besluiten kunnen geen stand houden en zullen worden vernietigd. De rechtbank zal in het kader van de finale geschilbeslechting zelf in de zaak voorzien door de boetebesluiten te herroepen, voor zover daarbij de hoogte van de boete is vastgesteld op
€ 20.000,-. De rechtbank zal de boetes voor [adres 1] en [adres 2] vaststellen op € 9.500,- en de boete voor [adres 2] [x] vaststellen op € 4.750,- (dus in totaal: € 23.750,-). Ook zal de rechtbank bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit.
13. Omdat de beroepen gegrond zijn moet verweerder het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. Namens eiser is in elke zaak een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangend. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 4 maart 2024 wat de hoogte van de boetes betreft;
- herroept de besluiten van 14 december 2022 wat de hoogte van de boetes betreft;
- bepaalt dat het bedrag van de opgelegde boetes wordt vastgesteld op € 9.500,- (SGR 24/3085 en 24/3079) en € 4.750,- (SGR 24/3091);
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de vernietigde gedeeltes van de besluiten;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 561,- ( 3x € 187,-) aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.I.H. Kerstens-Fockens, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 januari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Huisvestingswet 2014
Artikel 7
1. In de huisvestingsverordening kan de gemeenteraad categorieën woonruimte aanwijzen die niet voor bewoning in gebruik mogen worden genomen of gegeven indien daarvoor geen huisvestingsvergunning is verleend.
[…].
Artikel 8
[…]
2. Het is verboden om woonruimte die is aangewezen krachtens artikel 7 voor bewoning in gebruik te geven aan een persoon die niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 35
1. De gemeenteraad kan in de huisvestingsverordening bepalen dat een bestuurlijke boete kan worden opgelegd ter zake van de overtreding van de verboden bedoeld in artikel 8, eerste en tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23a, eerste of derde lid, artikel 23b, eerste en tweede lid, artikel 23c, eerste lid, artikel 23d of artikel 23e, van het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd tot het opleggen van een bestuurlijke boete.
2. De op te leggen bestuurlijke boete bedraagt ten hoogste:
[…]
c. het bedrag dat is vastgesteld voor de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van de verboden, bedoeld in artikel 8, tweede lid, artikel 21, artikel 22, eerste lid, artikel 23b, eerste lid, of artikel 23c, eerste lid, voor het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26, of de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b, en
d. het bedrag dat is vastgesteld voor de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, voor overtreding van een verbod als bedoeld in artikel 8, tweede lid, artikel 21, artikel 23b, eerste lid, artikel 23c, eerste lid, of voor het handelen in strijd met de aanwijzing, bedoeld in artikel 33a, onderdeel b, indien binnen een tijdvak van vier jaar voorafgaand aan de constatering door een ambtenaar als bedoeld in artikel 33, eerste lid, van die overtreding een bestuurlijke boete is opgelegd voor overtreding van hetzelfde verbod.
3. De gemeenteraad stelt in de huisvestingsverordening het bedrag vast van de bestuurlijke boete die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd.
Huisvestingsverordening Den Haag 2019
Artikel 2:1
1. De artikelen in dit hoofdstuk zijn van toepassing op woonruimten met een huurprijs beneden de huurprijsgrens én op middeldure woonruimten.
[…].
Artikel 2:2
1. Het is verboden zonder een huisvestingsvergunning een woonruimte als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, in gebruik te nemen voor bewoning.
2. Het is verboden de in artikel 2:1, eerste lid, bedoelde woonruimte voor bewoning in gebruik te geven aan een huishouden, dat niet beschikt over een huisvestingsvergunning.
Artikel 7:2
1. Voor overtreding van de artikelen 8, 21 of 22 van de Huisvestingswet 2014, of het handelen in strijd met de voorwaarden of voorschriften, bedoeld in artikel 26 van de Huisvestingswet 2014, kunnen burgemeester en wethouders een bestuurlijke boete opleggen.
2. De bestuurlijke boete wordt verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in bijlage II bij deze verordening is bepaald, indien de overtreding is begaan bij een bedrijfsmatige exploitatie van woonruimte.
3. Onverminderd het bepaalde in het vorige lid kan de bestuurlijke boete, met uitzondering van de bestuurlijke boete voor overtreding van artikel 8, eerste lid wederom worden verhoogd met 100 procent van het boetebedrag dat in bijlage II bij deze verordening is bepaald, indien binnen een tijdvak van vijf jaar voorafgaand aan de constatering van de overtreding een andere overtreding van eenzelfde voorschrift is geconstateerd en de bestuurlijke boete wegens de eerdere overtreding onherroepelijk is geworden.
4. Bij toepassing van het gestelde in voorgaande leden hanteren burgemeester en wethouders de boetes als vermeld in bijlage II van deze verordening.
Tabel op Bijlage II
Overtreding
1e keer
Recidive
Art. 8, tweede lid, van de Huisvestingswet 2014:
- niet-bedrijfsmatige exploitatie·
- bedrijfsmatige exploitatie
€ 5.000
€ 10.000
€ 10.000
€ 20.000

Voetnoten

1.Op grond van artikel 5 van het Besluit huurprijzen woonruimte en artikel 10 van de Uitvoeringwet huurprijzen woonruimte.
2.Tabel op Bijlage II bij de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
3.Artikel 7:2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
4.Artikel 7:2, derde lid, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2019.
6.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), 20 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4761.
7.Afdeling, 6 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2394.