ECLI:NL:RBDHA:2025:3227

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
C/09/665374 / HA ZA 24-366
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap na echtscheiding met betrekking tot woning en levensverzekering

In deze zaak, die voor de Rechtbank Den Haag is behandeld, gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap na de echtscheiding van partijen, die op 3 juli 1986 in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De echtscheiding is uitgesproken op 21 april 2004, maar de verdeling van de gemeenschappelijke goederen is tot op heden niet gerealiseerd. De vrouw vordert onder andere de verkoop van de echtelijke woning en een verdeling van de opbrengst, terwijl de man primair de woning aan zichzelf wil toedelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen nog steeds gezamenlijk eigenaar zijn van de woning en dat de huidige waarde van de woning bepalend is voor de verdeling. De rechtbank heeft een taxatie van de woning gelast en de man in de gelegenheid gesteld om de woning over te nemen, mits hij kan aantonen dat hij in staat is de vrouw te ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheek. Daarnaast is er een geschil over een levensverzekeringspolis die aan de hypothecaire lening is gekoppeld. De rechtbank heeft bepaald dat de man de helft van de waarde van de polis tot 1 oktober 2004 aan de vrouw moet voldoen. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat elke partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Team handel
Zaaknummer: C/09/665374 / HA ZA 24-366
Vonnis van 26 februari 2025
in de zaak van
[de vrouw]te [woonplaats 1],
eiseres in conventie, gedaagde in reconventie,
advocaat: mr. D. van den Bout-Kuhlmann te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg,
tegen
[de man]te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie, eiser in reconventie,
advocaat: mr. A. Ramsaroep te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk ‘de vrouw’ en ‘de man’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 23 april 2024, met producties 1 tot en met 14;
- de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie, met producties 1 tot en met 4;
- de conclusie van antwoord in reconventie, tevens houdende akte vermeerdering eis in conventie;
- de antwoordakte van de zijde van de man;
- een brief met producties 15 tot en met 17 van de zijde van de vrouw;
- productie 5 van de zijde van de man;
- het tussenvonnis van 9 oktober 2024, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 21 januari 2025 heeft de mondelinge behandeling van de zaak plaatsgevonden, waarvan de griffier aantekening heeft gehouden.
1.3.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 3 juli 1986 in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.2.
Tot de huwelijksgoederengemeenschap van partijen behoorde onder meer een woning te [plaats], [adres] (hierna: de woning). In verband met de aanschaf van de woning hebben partijen een hypothecaire lening afgesloten bij Fortis Bank (thans: ABN AMRO Bank). Aan deze hypothecaire geldlening is een levensverzekering gekoppeld.
2.3.
Bij beschikking van deze rechtbank van 21 april 2004 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. In het dictum van de echtscheidingsbeschikking is de verdeling ten overstaan van een notaris bevolen van de gemeenschap van goederen. De beschikking is op 12 oktober 2004 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.4.
Het verzoekschrift tot echtscheiding is ingediend vóór 1 januari 2012, zodat de huwelijksgemeenschap van partijen per 12 oktober 2004 is ontbonden.
2.5.
De man woont sinds 2004 alleen in de echtelijke woning.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De vrouw vordert, kort samengevat, na vermeerdering van eis, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de man te veroordelen tot onvoorwaardelijke en onherroepelijke medewerking aan de verkoop en eigendomsoverdracht van de woning aan een derde-koper, op de wijze zoals uiteengezet in punt A1 tot en met A9 van de dagvaarding, waarna de netto-verkoopopbrengst van de woning bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld;
II. subsidiair: indien de rechtbank de vordering van de man toewijst in die zin dat de woning aan hem wordt toebedeeld: te bepalen dat die toedeling geschiedt op de wijze zoals omschreven onder punt B van de dagvaarding;
III. meer subsidiair: een beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
IV. primair te bepalen dat van de aan de hypothecaire lening gekoppelde en/of aan de hypothecair crediteur verpande polis genaamd VSB Profijtplan-Hypotheek onder polis no. 5161428, aan de vrouw toekomt het bedrag van € 28.080,32, door de man aan de vrouw te voldoen uiterlijk binnen 14 dagen na dit vonnis, althans subsidiair een beslissing te nemen zoals de rechtbank juist en redelijk acht;
V. primair toe te delen aan elk van partijen die inboedelzaken, die zij na de ontbinding van de gemeenschap elk voor zich hebben behouden zonder verrekening van de waarde, dan wel subsidiair een beslissing te nemen zoals de rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
VI. primair toe te delen aan de man de personenauto Audi tegen een waarde van € 10.000,-, met veroordeling van de man om uiterlijk binnen één maand na dit vonnis aan de vrouw te voldoen de helft van dit bedrag, te weten € 5.000,-, dan wel subsidiair op dit punt een beslissing te nemen als uw rechtbank in goede justitie juist en redelijk acht;
VII. toedeling van het ABC spaarplan aan de man op de door de vrouw voorgestelde wijze;
VIII. verdeling van de banksaldi op de door de vrouw voorgestelde wijze;
IX. te beslissen over de door de vrouw na de peildatum afbetaalde schulden bij Wehkamp ad € 1.334,38 en bij de Postbank ad € 1.889,64 op de door de vrouw voorgestelde wijze;
X. de man te veroordelen om binnen uiterlijk één (kalender)maand na de datum van het te wijzen vonnis alle vereiste medewerking te verlenen tot het verevenen over en weer van de wederzijds tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenrechten op de door de vrouw voorgestelde wijze;
XI. te bepalen dat de man aan de vrouw als gebruiksvergoeding voor het gebruik van het aan de vrouw toekomende aandeel in de overwaarde van de woning dient te voldoen het bedrag van € 52.800 over de periode van 12 oktober 2004 tot 1 oktober 2024, te voldoen uiterlijk binnen 14 dagen na dit vonnis en vanaf 1 oktober 2024 tot aan de datum van eigendomsoverdracht het bedrag van € 583,- per maand, steeds bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, dan wel een gebruiksvergoeding zoals de rechtbank juist en redelijk acht;
XII. de man te veroordelen in de proceskosten, waaronder de daadwerkelijk door de vrouw verschuldigde advocaatkosten.
3.2.
De man concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw in conventie, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.3.
De man vordert, samengevat, bij vonnis voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair de toedeling van de woning tegen de waarde van 2004 dan wel 2006 met betaling van de op die waarde gebaseerde helft van de overwaarde aan de vrouw zijnde een bedrag van € 5.821,50 dan wel door een door de rechtbank te bepalen bedrag, onder de voorwaarde van ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de vrouw voor de op die woning rustende hypotheek, alsook aan de toedeling aan de man van de volledige waarde van de aan de hypotheek gekoppelde polis onder betaling van de helft van de inlegwaarde per 12 oktober 2004 aan de vrouw zijnde een bedrag van € 3.757,20 en met veroordeling van de vrouw in de proceskosten;
II. subsidiair de veroordeling van de vrouw haar medewerking te verlenen aan de levering van de woning aan de man, onder de voorwaarde dat de man ter zake van die toedeling € 50.000 zal betalen aan de vrouw en de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op die woning rustende hypotheek, alsook aan de man toe te delen de volledige waarde van de aan de hypotheek gekoppelde polis, waarna partijen ter zake de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap niets meer van elkaar te vorderen zullen hebben, en de vrouw te veroordelen tot betaling de proceskosten met de werkelijke advocaatkosten van de man voor het bedrag zoals nader bij akte zal worden ingebracht;
III. meer subsidiair de toedeling van de woning aan de man tegen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen waarde, met betaling van de op die waarde gebaseerde helft van de overwaarde aan de vrouw onder aftrek van de vergoedingsrechten van de man op de vrouw van € 54.764,75, onder de voorwaarde van ontslag van hoofdelijke aansprakelijkheid voor de op die woning rustende hypotheek, voorts de toedeling aan de man van de volledige waarde van de aan de hypotheek gekoppelde polis onder betaling van de helft van de inlegwaarde per 12 oktober 2004 aan de vrouw zijnde een bedrag van € 3.757,20, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.4.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man in reconventie.
in conventie en in reconventie
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Inleiding
4.1.
Partijen twisten over de afwikkeling van hun vermogensrechtelijke verhoudingen na de echtscheiding. Tot hun ontbonden huwelijksgemeenschap behoren goederen die nog niet zijn verdeeld en tevens schulden waarvan de onderlinge draagplicht dient te worden vastgesteld. Nu de vorderingen in conventie en reconventie zien op hetzelfde feitencomplex ziet de rechtbank aanleiding om die vorderingen gezamenlijk te behandelen.
De door de man gestelde schikkingsovereenkomst
4.2.
De rechtbank ziet aanleiding om eerst in te gaan op de subsidiaire vordering van de man, inzake de vraag of met betrekking tot de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap een schikkingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen. De man stelt dat partijen op 29 mei 2024 mondeling zijn overeengekomen dat de voormalig echtelijke woning wordt geleverd aan de man tegen betaling van een bedrag van € 50.000 aan de vrouw (met ontslag van de vrouw uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek en toedeling van de levensverzekeringspolis aan de man), waarna partijen over en weer ten aanzien van de ontbonden huwelijksgemeenschap niets meer van elkaar te vorderen zouden hebben. De man heeft deze afspraken op papier gezet. Vervolgens hebben partijen de op schrift gestelde afspraken op 31 mei 2024 – in het bijzijn van hun kinderen – besproken en bevestigd, aldus de man. Alvorens de overeenkomst te tekenen, wilde de vrouw haar advocaat (enkel) naar de formulering hiervan laten kijken. Het bedrag waarvoor partijen hebben geschikt, stond volgens de man echter vast.
4.3.
De vrouw betwist dat tussen partijen een schikkingsovereenkomst tot stand is gekomen. Zij heeft steeds tegen de man gezegd dat zij de afspraken wilde voorleggen aan haar advocaat, alvorens hiermee akkoord te gaan. Volgens de vrouw hebben partijen bovendien op 31 mei 2024 besproken dat de man aan haar € 50.000 direct zou betalen en nogmaals € 50.000 na verkoop van de woning. Als er al overeenstemming is bereikt tussen partijen dan zag dit op betaling van twee keer € 50.000, aldus de vrouw.
4.4.
De rechtbank overweegt dat wanneer een partij het voorbehoud maakt dat een overeenkomst zal worden voorgelegd aan een advocaat, dit voorbehoud niet alleen ziet op de formulering van de afspraken, maar ook op de inhoud hiervan. De man had moeten begrijpen dat de vrouw niet alleen de bewoording, maar ook de inhoudelijke afspraken met haar advocaat wilde afstemmen alvorens daarmee al dan niet akkoord te gaan. Niet gebleken is dat de vrouw nadien, na overleg met haar advocaat, akkoord is gegaan met de op schrift gestelde “afspraken”. Partijen hebben deze “afspraken” niet ondertekend en zij hebben hieraan ook geen uitvoering gegeven. Voorgaande brengt met zich dat er geen schikkingsovereenkomst tot stand is gekomen tussen partijen.
De woning en de hypotheek
4.5.
De rechtbank stelt vast dat partijen nog altijd samen, ieder voor de onverdeelde helft, eigenaar van de woning zijn. De rechtbank volgt de man niet in zijn – door de vrouw betwiste – standpunt dat de woning reeds (stilzwijgend) is verdeeld in 2004 dan wel in 2006. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de vrouw bij e-mail van 2 februari 2006 aan de man heeft laten weten dat zij een verdelingsprocedure zal starten bij de rechtbank. Hieruit kan worden afgeleid dat de vrouw zich niet heeft neergelegd bij toedeling van de woning aan de man.
De waarde van de woning en de hiervoor te hanteren peildatum
4.6.
Partijen zijn het ook niet eens over de waarde waartegen de woning in de verdeling moet worden betrokken. Volgens de man moet de woning aan hem worden toegedeeld tegen de waarde hiervan in 2004 of 2006. Hij acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dat de vrouw na het verstrijken van een termijn van omstreeks twintig jaar aanspraak kan maken op enige waardevermeerdering terwijl zij niet heeft bijgedragen in de lasten van de woning. De vrouw meent dat met de huidige waarde moet worden gerekend.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat de woning nu wordt verdeeld, waarbij de huidige waarde moet worden aangehouden. De redelijkheid en billijkheid kunnen rechtvaardigen dat van een andere waardepeildatum wordt uitgegaan. De rechtbank ziet daarvoor in de omstandigheden van dit geval onvoldoende aanleiding. Dat partijen lange tijd geleden gescheiden zijn en de man sindsdien alleen in de woning woont en alle kosten daarvoor betaalt, is niet voldoende. De man wist dat de vrouw zich niet had neergelegd bij een toedeling aan hem. De vrouw was bovendien al die tijd eigenaar en ook draagplichtig voor de hypothecaire geldlening en ook dit was bekend aan de man. Een en ander betekent dat bij de verdeling van de woning van de actuele waarde moet worden uitgegaan.
Verdeling woning
4.8.
De vrouw wil primair dat de woning wordt verkocht terwijl de man primair wil dat de woning aan hem wordt toegedeeld.
4.9.
Nu de man na de echtscheiding in de woning is blijven wonen en daar ook wil blijven wonen, zal de rechtbank hem in de gelegenheid stellen om te onderzoeken of hij de benodigde financiering kan krijgen om de woning over te nemen onder de voorwaarde dat de vrouw wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Nu partijen geen overeenstemming hebben over de huidige waarde van de woning, moet de woning eerst worden getaxeerd. Voor het geval de man van de rechtbank de kans krijgt de woning over te nemen, heeft de vrouw gevorderd dat een door haar aan te wijzen makelaar de woning zal taxeren. De man heeft zich niet verzet tegen een taxatie door een makelaar, maar heeft gezegd dat dit een onafhankelijke makelaar moet zijn. De rechtbank zal dan ook bepalen dat een door partijen gezamenlijk aan te wijzen makelaar de woning voor partijen bindend zal taxeren. De vrouw dient in dit verband binnen een week na de datum van het onderhavige vonnis drie makelaars voor te stellen aan de man, waaruit de man vervolgens binnen een week één makelaar zal kiezen die de taxatie zal uitvoeren (hierna de makelaar). Partijen dienen vervolgens gezamenlijk de makelaar de opdracht tot taxatie te geven. De taxatie zal plaatsvinden buiten aanwezigheid van partijen. De rechtbank zal bepalen dat partijen ieder de helft van de aan de taxatie verbonden kosten dragen.
4.10.
De rechtbank overweegt verder dat de makelaar niet eenzijdig met één van partijen kan overleggen. Indien de makelaar vragen heeft, dienen deze schriftelijk via e-mail te worden gesteld en te worden verstuurd aan de man, met de vrouw in de CC. Ook partijen moeten hun correspondentie richting de makelaar via e-mail versturen en elkaar in de CC meenemen. Partijen kunnen ook via een groeps-Whatsapp of vergelijkbaar communicatiemiddel met elkaar en de makelaar communiceren.
4.11.
De rechtbank zal in het dictum bepalen dat de woning aan de man wordt toegedeeld onder de opschortende voorwaarde dat hij binnen een termijn van drie maanden na taxatiedatum aan de vrouw aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen tegen betaling van de helft van de overwaarde (getaxeerde waarde -/- hypotheekschuld) aan de vrouw en (ii) de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. Als het hem niet lukt om de benodigde financiering te krijgen, moet de woning worden verkocht aan een derde. De rechtbank zal in het dictum bepalen op welke wijze dit alsdan moet geschieden.
De levensverzekeringspolis (VSB Profijtplan)
4.12.
Aan de hypothecaire geldlening was een bij (de toenmalige) VSB-Bank afgesloten levensverzekering gekoppeld. Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw tot aan de echtscheiding in oktober 2004 heeft bijgedragen aan betaling van de premies en dat nadien alleen de man de betaling van de premies op zich heeft genomen. Gelet hierop acht de rechtbank het redelijk dat de waardestijging van de levensverzekering vanaf oktober 2004 alleen voor de man is. De vrouw heeft recht op de helft van het bedrag dat was opgebouwd tot de datum waarop alleen de man de premie voor de levensverzekering is gaan betalen, te weten 1 oktober 2004. Het restant komt toe aan de man. Er zijn geen stukken ingebracht waaruit blijkt wat de waarde van de polis was op 1 oktober 2004
.Partijen dienen daarom bij ABN AMRO Bank (die VSB-Bank heeft overgenomen) op te vragen wat de waarde was van de polis per deze datum.
Eigenaarslasten woning en gebruiksvergoeding
4.13.
De man vordert betaling van de helft van de door hem sinds 2005 betaalde hypotheekrente en overige eigenaarslasten. De vrouw vordert op haar beurt een gebruiksvergoeding van de man voor de periode dat hij alleen in de woning verbleef (vanaf 12 oktober 2004 tot heden).
4.14.
De rechtbank stelt voorop dat partijen op grond van het bepaalde in artikel 3:172 van het Burgerlijk Wetboek (BW) na hun echtscheiding en tot aan de datum van verkoop en levering van de woning aan een derde in beginsel naar evenredigheid van hun aandeel, in dit geval ieder voor de helft, moeten bijdragen in de eigenaarslasten van de woning. Voor zover de ene partij bepaalde bedragen volledig heeft voldaan, ontstaat in beginsel een regresvordering op de andere partij.
4.15.
Voorts bepaalt artikel 3:169 BW dat iedere deelgenoot bevoegd is een gemeenschappelijk goed te gebruiken. De Hoge Raad heeft bepaald dat dit artikel ook meebrengt dat de deelgenoot die het goed met uitsluiting van de ander gebruikt, verplicht is de ander schadeloos te stellen voor het feit dat hij geen gebruik kan maken van zijn eigendom, bijvoorbeeld door het betalen van een gebruiksvergoeding (HR 22 december 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA9143). Deze vergoeding wordt toegekend als de rechter dat redelijk en billijk vindt.
4.16.
Vaststaat dat de man na de echtscheiding in de woning is blijven wonen en dat hij sindsdien de maandelijkse hypotheekrente en de overige eigenaarslasten voldoet. Voorts staat vast dat de man nooit een gebruiksvergoeding aan de vrouw heeft betaald. De rechtbank acht het redelijk en billijk om de gebruiksvergoeding die de man aan de vrouw verschuldigd is weg te strepen tegen de bijdrage in de eigenaarslasten van de woning die in beginsel voor rekening komt van de vrouw. Gelet op het voorgaande hebben partijen niets meer van elkaar te vorderen op dit punt. Hun vorderingen zullen op dit punt dan ook over en weer worden afgewezen.
De Audi personenauto
4.17.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de Audi na de echtscheiding is toegedeeld aan de man. De vrouw had destijds geen rijbewijs en partijen hadden volgens haar afgesproken dat de auto bij de man zou blijven. Volgens de vrouw was de Audi destijds
€ 10.000 waard. Zij stelt dat zij nog recht heeft op de helft van dit bedrag. Volgens de man is de Audi nooit verdeeld. Hij stelt dat partijen hierover geen afspraken hebben gemaakt en dat de Audi bovendien door beide partijen werd gebruikt. De vrouw had weliswaar geen rijbewijs, maar de dochter van partijen gebruikte de auto in de weekenden om samen met de vrouw boodschappen te doen. In 2010 is de Audi naar de sloop gebracht. Er valt volgens de man derhalve niets meer te verdelen met betrekking tot de Audi.
4.18.
De rechtbank oordeelt dat de Audi nooit is verdeeld. Niet is komen vast te staan dat partijen na de echtscheiding afspraken hebben gemaakt over toedeling van de auto aan één van partijen. De vrouw heeft niet betwist dat de dochter van partijen haar in de Audi heeft rondgereden. De auto is inmiddels naar de sloop gebracht en heeft thans geen waarde meer. Nu niets meer te verdelen valt met betrekking tot de Audi, zal de vordering van de vrouw worden afgewezen. De rechtbank merkt in dit verband op dat de vrouw in een door haar overgelegde brief van 3 oktober 2023 heeft benoemd dat als de Audi nu wordt verdeeld, moet worden uitgegaan van waarde nihil.
Het ABC-spaarplan
4.19.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat er veel onduidelijkheid bestaat over het ABC-spaarplan, dat er geen stukken van beschikbaar zijn en dat partijen het erover eens zijn dat er tijdens het huwelijk niets is opgebouwd. Voorts heeft de vrouw ter zitting gezegd dat het door haar in de conclusie van antwoord in reconventie ingenomen standpunt dat zij € 3.000 heeft ontvangen uit een spaarplan, berust op een misverstand. Nu geen stukken zijn overgelegd ten aanzien van het ABC-spaarplan en partijen het erover eens zijn dat tijdens het huwelijk niets is opgebouwd, zal de vordering tot verdeling hiervan als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
Inboedel en persoonlijke spullen
4.20.
Gebleken is dat beide partijen een deel van de inboedel en hun persoonlijke spullen onder zich hebben en dat zij geen aanspraak maken over en weer op goederen dan wel op vergoeding ter zake de waarde daarvan. De rechtbank beschouwt de inboedel en de persoonlijke spullen daarom als verdeeld en zal de vordering van de vrouw tot verdeling hiervan afwijzen.
Saldi bankrekeningen partijen
4.21.
De rechtbank stelt vast dat de gemeenschappelijke bankrekeningen zijn opgeheven en dat partijen ieder beschikken over een saldo op hun eigen privérekening. Partijen maken over en weer geen aanspraak op verdeling van banksaldi. Gezien het voorgaande beschouwt de rechtbank de bankrekeningen als verdeeld. De rechtbank zal daarom de vordering van de vrouw op dit punt afwijzen.
Schuld aan de Ribank
4.22.
De man stelt dat hij na het huwelijk van partijen een huwelijkse schuld ten bedrage van (omgerekend) € 12.500 heeft afgelost uit hoofde van een lening bij de Ribank, alsmede de hierover verschuldigde rente. Tot en met november 2018 is in dit verband maandelijks een bedrag van zijn rekening afgeschreven. De man stelt zich op het standpunt dat de vrouw de helft van de door hem afgeloste schuld en rente aan hem moet voldoen.
4.23.
De vrouw betwist dat zij draagplichtig is voor de lening. Zij voert aan dat zij niet op de hoogte was van het bestaan van de lening en dat de handtekening op de overeenkomst niet van haar afkomstig is.
4.24.
De rechtbank overweegt als volgt. De vrouw heeft een leningsovereenkomst ingebracht, waaruit volgt dat de lening bij de Ribank tijdens het huwelijk (in 1999) is afgesloten op naam van beide partijen. De rechtbank stelt vast dat de vrouw zich pas in onderhavige procedure op het standpunt heeft gesteld dat haar handtekening op de overeenkomst is vervalst. Tijdens eerdere communicatie waarin over de lening werd gesproken, heeft de vrouw dit niet aan de orde gesteld. De rechtbank verwijst in dit verband naar de door de vrouw ingebrachte brief van 3 oktober 2023 waarin (de advocaat van) de vrouw de lening benoemt, maar niets zegt over de handtekening. Daardoor is niet komen vast te staan dat de vrouw stellig heeft ontkend dat het haar handtekening onder de leningsovereenkomst is. De rechtbank gaat daarom voorbij aan het standpunt van de vrouw dat de handtekening niet van haar afkomstig is. Gelet op dit een en ander oordeelt de rechtbank dat de schuld destijds tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoorde.
4.25.
Vaststaat dat zowel tijdens als na het huwelijk op deze schuld is afgelost. De man heeft alleen een regresvordering ten aanzien van de bedragen die hij na de echtscheiding heeft betaald. De rechtbank heeft aan de hand van het door de vrouw als bijlage drie bij productie vijf overgelegde aflossingsschema berekend dat gedurende het huwelijk (tot en met 1 oktober 2004) een bedrag van € 6.669,59 is betaald aan aflossing en rente. Uiteindelijk is in totaal een bedrag van € 24.821,62 betaald. Dit betekent dat de man na het huwelijk (vanaf november 2004 tot 30 november 2018) nog een bedrag van (€ 24.821,62 - € 6.669,59 =) € 18.152,03 heeft afbetaald. De man heeft daarmee een regresvordering op de vrouw ter hoogte van (€ 18.152,03 ÷ 2 =) afgerond € 9.076,02.
4.26.
Ten aanzien van het tijdens de mondelinge behandeling ingenomen standpunt van de vrouw dat de vordering is verjaard, overweegt de rechtbank dat de man zich op grond van artikel 6:131 lid 1 BW ten aanzien van het eventueel verjaarde deel van zijn regresvordering in beginsel op verrekening mag beroepen met de door hem aan de vrouw verschuldigde helft van de overwaarde van de woning (en de aan haar verschuldigde helft van de waarde van de levensverzekeringspolis per 1 oktober 2004). Omdat de man alleen verrekening van zijn vordering heeft gevorderd hoeft de rechtbank zich niet nader uit te laten over de (eventuele) verjaring, nog daargelaten de vraag of de vrouw voor de beoordeling van een beroep hierop voldoende heeft gesteld.
Schuld aan Wehkamp en Postbank
4.27.
De vrouw stelt dat zij na het huwelijk van partijen huwelijkse schulden bij Wehkamp en Postbank heeft afgelost, zodat zij uit hoofde daarvan een regresvordering heeft op de man. De man betwist het bestaan van deze schulden. Bovendien is de vordering volgens hem verjaard.
4.28.
Nu de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit het bestaan dan wel de aflossing van voornoemde schulden blijkt en de man deze betwist, heeft de vrouw haar stelling onvoldoende onderbouwd. De vordering van de vrouw zal daarom worden afgewezen.
Schuld aan de werkgever van de man
4.29.
De man stelt dat hij tijdens het huwelijk van partijen een lening heeft afgesloten bij zijn werkgever van € 5.110. Deze lening heeft hij na de echtscheiding afgelost, zodat hij uit dien hoofde een regresvordering heeft op de vrouw. De vrouw betwist dit.
4.30.
De rechtbank overweegt dat de man zijn stelling – in het licht van de betwisting van de vrouw – onvoldoende heeft onderbouwd, omdat hij geen onderliggende stukken van de lening heeft overgelegd. De vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
Slotsom verdeling
4.31.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de man, indien hij de woning overneemt, aan de vrouw verschuldigd is de helft van de overwaarde van de woning (de taxatiewaarde minus de hypothecaire lening), vermeerderd met de helft van de waarde van de levensverzekeringspolis per 1 oktober 2004. De vrouw is aan de man verschuldigd een bedrag van € 9.076,02 (de helft van de door de man afgeloste schuld en rente uit hoofde van de lening bij de Ribank sinds november 2004). Nu de waarde van de levensverzekeringspolis per 1 oktober 2004 en de taxatiewaarde van de woning nog niet bekend zijn, kan de rechtbank nog geen concreet bedrag vaststellen dat de man – na verrekening van de vorderingen over en weer – aan de vrouw dient te voldoen.
4.32.
Indien de woning wordt verkocht aan een derde, dient de overwaarde tussen partijen bij helfte te worden verdeeld, onder verrekening van de aan de vrouw toekomende helft van de waarde van de levensverzekeringspolis per 1 oktober 2004 en de aan de man toekomende regresvordering ten bedrage van € 9.076,02. Ook in deze situatie geldt dat de rechtbank nog niet concreet kan vaststellen wat partijen elkaar over en weer verschuldigd zijn.
Pensioenverevening
4.33.
De vrouw heeft gevorderd de man te veroordelen om de vereiste medewerking te verlenen aan het verevenen over en weer van de wederzijds tijdens het huwelijk opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen(en) en/of bijzonder partnerpensioenen. De man heeft geen bezwaar tegen de verevening van de pensioenen.
4.34.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de man gezegd dat de man de papieren waarin de pensioenuitvoerder van de echtscheiding op de hoogte wordt gesteld, heeft opgestuurd. De man heeft zelf gezegd dat dit nog niet is gebeurd en hij heeft hiervoor geen reden gegeven. Uit deze gang van zaken mag de vrouw een toezegging van de man afleiden dat hij de betreffende papieren aan de pensioenuitvoerder zal sturen. De advocaat van de vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling gezegd dat de vordering van de vrouw inzake de pensioenen erop ziet dat de man wordt veroordeeld deze papieren op te sturen. De rechtbank zal de man dan ook veroordelen dit te doen, binnen een termijn van twee weken na betekening van dit vonnis. De rechtbank ziet aanleiding om de man te veroordelen om aan de vrouw een dwangsom te betalen van € 250 voor iedere dag dat hij de papieren niet tijdig aan de pensioenuitvoerder heeft opgestuurd, met een maximum van
€ 10.000.
Proceskosten
4.35.
De rechtbank ziet in de onderhavige zaak onvoldoende aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat in zaken tussen ex-echtgenoten de proceskosten worden gecompenseerd. De rechtbank wijst de vorderingen van partijen over en weer om de andere partij te veroordelen in de proceskosten daarom af.

5.De beslissing

De rechtbank:
in conventie en in reconventie
5.1.
stelt de verdeling van de huwelijksgemeenschap van partijen als volgt vast:
Ten aanzien van de woning
5.1.1.
de woning te [plaats], [adres], zal worden toegedeeld aan de man tegen de door de makelaar bindend te taxeren waarde. Daarbij geldt voor partijen de opschortende voorwaarde dat de man binnen drie maanden na de datum van het taxatierapport aan de vrouw aantoont dat hij in staat is (i) de volledige eigendom van de woning te verkrijgen
en(ii) de vrouw te doen ontslaan uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake de hypotheek. De opdracht aan de makelaar die de woning bindend zal taxeren en de taxatie zelf zullen plaatsvinden op de in 4.9 bepaalde wijze. De meest gerede partij dient de makelaar te wijzen op hetgeen is overwogen in 4.10. Partijen dragen ieder de helft van de kosten van de taxatie;
5.1.2.
indien aan de in 5.1.1. onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan, zal de vrouw (haar aandeel in) de woning op de door de man bij de notaris geboekte datum bij de notaris leveren aan de man. De vrouw verkrijgt hierdoor een vordering uit hoofde van overbedeling op de man. Deze vordering is gelijk aan de helft van de som van de taxatiewaarde verminderd met de actuele hypotheekschuld. De kosten van levering van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man dienen door de man te worden gedragen;
5.1.3.
indien niet aan de in 5.1.1. onder (i) en (ii) genoemde voorwaarden wordt voldaan, zullen partijen de woning verkopen en leveren aan een derde. Om dat te realiseren zullen partijen gezamenlijk binnen een week na het verlopen van de onder 5.1.1. genoemde termijn van drie maanden dan wel binnen een week nadat is gebleken dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, indien dit eerder is, een verkoopopdracht verstrekken aan de makelaar. Deze opdracht zal inhouden dat de makelaar, tegen het in de branche gebruikelijke tarief, de vraagprijs en de laatprijs van de woning bindend zal vaststellen en alle overige werkzaamheden in het kader van de verkoop van de woning zal verrichten;
5.1.4.
de man moet de makelaar alle medewerking verlenen die nodig is voor de verkoop van de woning, waaronder maar niet beperkt tot het opruimen van de woning voor het maken van foto’s en het bezichtigen van de woning door potentiële kopers;
5.1.5.
partijen stemmen zo snel als mogelijk in met een op de woning uitgebracht bod als dit ten minste gelijk is aan de door de makelaar bindend vastgestelde laatprijs. Zij ondertekenen binnen vijf dagen na het verzoek hiertoe van de makelaar de koopovereenkomst waarin dit wordt vastgelegd. En zij tekenen op de in de koopovereenkomst vastgestelde leveringsdatum bij de notaris de leveringsakte of al eerder een volmacht voor de levering. De levering zal minimaal drie maanden na het verstrekken van de verkoopopdracht aan de makelaar plaatsvinden, tenzij partijen anders overeenkomen;
5.1.6.
partijen dragen ieder de helft van de kosten van de makelaar, de notaris en de overige kosten voor de verkoop en levering;
5.1.7.
de man dient uiterlijk twee dagen voor de notariële levering van de woning aan een derde de woning te hebben verlaten en de woning in een goede staat, leeg en bezemschoon op te leveren;
5.1.8.
wanneer de man niet binnen de in 5.1.3. en 5.1.5. genoemde termijnen zijn medewerking verleent aan de verkoop van de woning aan een derde, treedt dit vonnis in de plaats van het deel van de opdracht aan de makelaar, de schriftelijke koopovereenkomst of de notariële akte van levering, waaruit blijkt dat de man opdracht geeft tot bemiddeling, de woning (mede) verkoopt dan wel (mede) levert aan de koper;
5.1.9.
partijen zullen de hypothecaire geldlening aflossen uit de verkoopopbrengst van de woning op het moment dat de woning aan een derde wordt geleverd. Ieder van partijen krijgt de helft van de overwaarde;
Ten aanzien van de levensverzekering
5.1.10.
de aan de hypothecaire lening gekoppelde levensverzekering wordt toegedeeld aan de man, onder gehoudenheid van de man om aan de vrouw te voldoen de helft van het bedrag dat was opgebouwd tot de datum waarop alleen de man de premie voor de levensverzekering is gaan betalen (1 oktober 2004);
Ten aanzien van de regresvordering van de man
5.1.11.
bepaalt dat de man ter zake de schuld bij de Ribank een regresvordering op de vrouw heeft van € 9.076,02 en dat hij deze vordering mag verrekenen met hetgeen hij aan de vrouw verschuldigd is ter zake de toedeling van de woning en de aan de hypothecaire lening gekoppelde levensverzekering;
Ten aanzien van het pensioen
5.1.12.
veroordeelt de man om binnen twee weken na betekening van dit vonnis opgave te doen van de echtscheiding aan de pensioenuitvoerders waar hij pensioen heeft opgebouwd, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250 per dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten tussen partijen, zodanig dat elke partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2025.
3474