Op 12 juli 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie besloten dat de verzoeker niet in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Beschermingen. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en op 22 juli 2024 verzocht om een voorlopige voorziening. Op 11 november 2024 heeft de minister het bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verzoeker heeft op 4 december 2024 beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, dat bekend staat onder zaaknummer NL24.48166. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft op 17 februari 2025 de beroepszaak verwezen naar een meervoudige kamer voor verdere behandeling.
In het bestreden besluit staat dat verzoeker volgens de wet nog steeds in Nederland mag verblijven zolang hij de asielprocedure doorloopt. De gemachtigde van verzoeker heeft echter op 19 februari 2025 telefonisch aangegeven dat verzoeker de asielprocedure niet doorloopt. Gezien deze informatie en de argumenten van verzoeker, heeft de voorzieningenrechter besloten het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat verzoeker niet uit Nederland mag worden verwijderd totdat er een beslissing is genomen op het beroep tegen het bestreden besluit.
De voorzieningenrechter heeft de minister ook veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 907,-. De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, voorzieningenrechter, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.