ECLI:NL:RBDHA:2025:3202

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 februari 2025
Publicatiedatum
4 maart 2025
Zaaknummer
C/09/677058 / KG ZA 24-1154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vordering tot vaststellen voorlopige zorgregeling in kort geding

In deze zaak heeft de vader een vordering ingediend tot vaststelling van een voorlopige zorgregeling voor zijn kind, [kind 1], in kort geding. De vader stelt dat hij recht heeft op omgang met [kind 1] en heeft een zorgregeling voorgesteld waarbij het kind om de week bij hem verblijft. De moeder verzet zich tegen deze vordering en stelt dat een zorgregeling niet in het belang van [kind 1] is, gezien de omstandigheden van huiselijk geweld en haar huidige verblijf in een vrouwenopvang. De mondelinge behandeling vond plaats op 10 februari 2025, waarbij beide partijen en hun advocaten aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat de vader de mogelijkheid heeft om een verzoek in te dienen bij de familierechter volgens de 1:253a-procedure, waar meer waarborgen voor de kinderen zijn. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de vader afgewezen en bepaald dat iedere partij zijn eigen proceskosten draagt. De uitspraak is gedaan op 24 februari 2025.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/677058 / KG ZA 24-1154
Vonnis in kort geding van 24 februari 2025
in de zaak van
[eiser]te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. I. van Baaren te Rotterrdam,
tegen:
[gedaagde]te ’ [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. C. Car te ’s-Gravenhage.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘de vader’ en ‘de moeder’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de vader met producties 1 en 2;
- de door de moeder overgelegde conclusie van antwoord en productie 1;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 10 februari 2025, waarbij zijn
verschenen: de vader, bijgestaan door zijn advocaat en de advocaat van de moeder. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde op de zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
De vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is begin december 2024 geëindigd.
2.2.
Uit hun relatie is op [geboortedatum 1] 2023 te [geboorteplaats] geboren: [kind 1] ( [kind 1] ). De vader heeft [kind 1] erkend. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [kind 1] .
2.3.
De moeder heeft uit eerdere relaties nog twee kinderen:
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2006;
  • [kind 3] ( [kind 3] ), geboren op [geboortedatum 3] 2017 te Oekraïne.
De vader heeft [kind 3] erkend.
2.4.
[kind 1] verblijft op dit moment samen met de moeder in een vrouwenopvang.
2.5.
De vader en [kind 1] hebben de Nederlandse nationaliteit en de moeder heeft de Oekraïense nationaliteit.

3.Het geschil

3.1.
De vader vordert, voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens:
- vaststelling van een voorlopige zorgregeling waarbij [kind 1] om de week van vrijdag 17.00 uur tot en met zondag 19.00 uur en de andere week van zaterdag 12.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij hem verblijft.
3.2.
Daartoe voert de vader – samengevat – het volgende aan. Partijen hebben elkaar in 2015 in Turkije leren kennen. In 2016 is er ook contact geweest. Vervolgens heeft de vader enige tijd niets meer van de moeder gehoord, tot begin 2022. De moeder heeft hem toen meegedeeld dat hij vermoedelijk de vader is van haar dochter [kind 3] . Hierop heeft de vader de moeder met de kinderen naar Nederland gehaald. Kort daarop was de moeder zwanger van hun zoon. Onlangs is de vader erachter gekomen dat [kind 3] toch een andere vader heeft. De vader stelt door de moeder gebruikt te zijn zodat zij met de kinderen naar Nederland kon komen. Op de zitting heeft de vader dit nader toegelicht. Zijn relatie met de oudste zoon van de moeder is niet goed. Deze zoon heeft de moeder tegen hem opgezet. Volgens de vader wilde de moeder met hem trouwen om zo spoedig over een Nederlandse verblijfsvergunning te beschikken. De relatie is in december 2024 verbroken. Sinds die tijd heeft de vader zijn zoon niet meer gezien.
3.3.
De moeder voert verweer. De moeder concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vader.
3.4.
Daartoe voert de moeder – samengevat – het volgende aan. De moeder vindt een zorgregeling op dit moment niet in het belang van [kind 1] . Zij stelt dat er tijdens de relatie sprake was van huiselijk geweld met ernstige fysieke mishandeling. Zij is regelmatig door de vader geslagen, ook in het bijzijn van de kinderen. Als gevolg hiervan is de moeder in december 2024 samen met de kinderen het huis uit gevlucht en verblijft zij nu met code rood bij de vrouwenopvang van Stichting Perspektief. De moeder vindt de verzochte zorgregeling in verband met de veiligheid niet in het belang van [kind 1] . Bovendien stelt de moeder dat de vader ook nog nooit alleen voor [kind 1] heeft gezorgd.

4.De beoordeling van het geschil

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Aangezien de zaak internationale aspecten heeft (de moeder heeft de Oekraïense nationaliteit), moet worden beoordeeld of de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt om de voorliggende vordering te beoordelen.
4.2.
Op grond van artikel 15 van de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 (de Verordening Brussel II-ter) komt de voorzieningenrechter rechtsmacht toe. [kind 1] verblijft namelijk in Nederland en de Nederlandse rechter kan dan in spoedeisende gevallen voorlopige en bewarende maatregelen nemen. Op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 moet Nederlands recht op de vordering worden toegepast.
Spoedeisendheid
4.3.
Tussen partijen is in geschil of een voorlopige zorgregeling tussen de vader en [kind 1] moet worden vastgesteld. Op grond van artikel 1:253a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kunnen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hierover op verzoek van beide ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Deze geschillen kunnen bij verzoekschrift aan de familierechter worden voorgelegd (de zogenaamde 1:253a-procedure). Deze verzoeken worden binnen zes weken na indiening van het verzoek mondeling behandeld (zie hiervoor het Procesreglement Gezag en Omgang artikel 5.2). De voorzieningenrechter is gebleken dat een verzoek op dit punt nog niet is ingesteld, maar de vader kan dat desgewenst alsnog doen.
4.4.
Vooruitlopend op een procedure bij de familierechter, kan op grond van artikel 254 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de voorzieningenrechter in kort geding in alle spoedeisende zaken een onmiddellijke voorziening bij voorraad geven als dit, gelet op de belangen van partijen, wordt vereist. De voorzieningenrechter kan in kort geding dan ook een voorlopige zorgregeling vaststellen. Vereist is dan wel dat sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de uitkomst van de procedure bij de familierechter niet kan worden afgewacht. De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een spoedeisend belang zoals hiervoor bedoeld geen sprake is. De 1:253a-procedure bij de familierechter is een procedure waarin op een aanvaardbare termijn een beslissing kan worden verkregen. Bovendien is deze procedure met veel waarborgen, onder meer ten aanzien van het belang van de kinderen, omgeven. Anders dan in een kort geding procedure, kan in deze procedures nader onderzoek plaatsvinden en is ook de Raad voor de Kinderbescherming als informant betrokken. In kort geding procedure kan alleen een ordemaatregel worden getroffen die zal gelden totdat in de bodemprocedure zal worden beslist. De vader heeft onvoldoende gesteld waarom hij de procedure bij de familierechter niet kan benutten en afwachten. Verder is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de uitkomst van een dergelijke procedure in dit geval niet kan worden afgewacht.
4.5.
Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde zorgregeling zal worden afgewezen.
4.6.
De rechtbank geeft partijen mee dat in het kader van de 1:253a-procedure bij de familierechter zij hun verzoeken zoveel als mogelijk met stukken zullen moeten onderbouwen. Dit in het bijzonder gelet op de complexiteit van de situatie, nu partijen een geheel andere visie hebben en waarbij vooralsnog enkel vaststaat dat de moeder en [kind 1] zijn ondergebracht in een opvang.
Proceskosten
4.7.
De voorzieningenrechter zal beslissen dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen, omdat deze zaak een familierechtelijke kwestie betreft.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.M. Boone en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2025.
MC