ECLI:NL:RBDHA:2025:3201
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 27 februari 2025 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening van een verzoeker die een verblijfsvergunning EU/EER had aangevraagd. Het bestreden besluit, genomen door de minister van Asiel en Migratie, was dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen. Verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten zitting uitspraak gedaan. De rechter overwoog dat er griffierecht geheven dient te worden volgens artikel 8:82, eerste lid van de Awb. Het griffierecht was echter niet betaald, en verzoeker had niet tijdig gereageerd op een aanmaning van de griffier om het griffierecht te voldoen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was, omdat verzoeker in verzuim was en er geen verschoonbare redenen waren voor het niet betalen van het griffierecht.
De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. Deze uitspraak is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.