ECLI:NL:RBDHA:2025:316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 januari 2025
Publicatiedatum
13 januari 2025
Zaaknummer
09/183850-24
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van uitlokking van brandstichting met explosieven in Den Haag

Op 13 januari 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met anderen betrokken was bij het uitlokken van brandstichting met explosieven in Den Haag. De verdachte, geboren in 2004 en op dat moment gedetineerd, werd beschuldigd van het medeplegen van uitlokking van brandstichting in woningen aan de Wolmaransstraat en de Kempstraat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was te duchten door de explosies die op 31 december 2023 plaatsvonden. De verdachte had anderen aangezet tot het plegen van deze strafbare feiten door middel van giften en beloften, en door essentiële informatie te verstrekken over de doelwitten. Tijdens de zittingen op 9 oktober en 30 december 2024 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een aanzienlijke bijdrage had geleverd aan de uitlokking van de brandstichtingen en dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en legde hem bijzondere voorwaarden op in het kader van reclassering.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/183850-24
Datum uitspraak: 13 januari 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 9 oktober 2024 (pro forma) en 30 december 2024 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. G.R. Stolk naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 30 december 2024 - ten laste gelegd dat:
[naam 1] en/of een onbekend gebleven medeverdachte, op of omstreeks 31 december 2023 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/nabij een of meer panden (gelegen aan het adres de [adres 1] en/of de [adres 2] ) en/of een of meer voertuig(en), immers heeft die [naam 1] en/of diens mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- in/bij voornoemde woningen vuurwerk, in elk geval een zeer explosieve stof, geplaatst en/of ontstoken en/of ontsloten, althans open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof,
-waarbij/waardoor meermalen explosies zijn ontstaan en/of waardoor meermalen een ontploffing teweeg is gebracht en/of waardoor meermalen brand is ontstaan terwijl daarvan/daarbij/waarbij
- gemeen gevaar voor die panden en/of voor zich in die panden bevindende goederen en/of voor (de inboedel van) belendende panden en/of woningen en/of voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde panden aanwezige personen en/of voor de in die belendende panden en/of woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
welke strafbare feiten hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 11 december 2023 tot en met 31 december 2023 te Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermaals opzettelijk, heeft uitgelokt door giften en/of beloften en/of middelen en/of inlichtingen, door het verschaffen van de locatie van die panden, door het aan [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of andere mededaders geven of in het vooruitzicht stellen van een geldbedrag.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
Op 31 december 2023 omstreeks 03:20 uur vond een explosie plaats aan de [adres 1] te Den Haag. Diezelfde dag omstreeks 19:30 uur vond wederom een explosie plaats, dit keer aan de [adres 2] te Den Haag. Bij beide explosies werd (was)benzine/terpentine geroken.
Een week na de incidenten kwam een anonieme melding binnen bij de politie dat de explosies te maken zouden hebben met een ruzie tussen [naam 2] (hierna: [naam 2] ) en [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Uit onderzoek aan de telefoon van [medeverdachte 1] kwamen de namen van [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ), [verdachte] (hierna: [verdachte] ), [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3] ) en [naam 1] (hierna: [naam 1] ) naar voren die eveneens mogelijk betrokken zouden zijn geweest bij de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank zal hieronder de vraag beantwoorden of het tenlastegelegde kan worden bewezen op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, omdat geen sprake is van uitlokking van brandstichting dan wel het medeplegen van uitlokking van brandstichting. De rechtbank zal hierna, voor zover relevant, nader ingaan op specifieke standpunten van de raadsman. [1]
3.4.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft in bijlage I opgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.5.
Bewijsoverwegingen
De bewijsbeslissing in deze zaak draait in de kern om de volgende vragen:
a. Is sprake van uitlokking van brandstichting?
b. Is sprake van het medeplegen van uitlokking?
c. Was door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten?
Uitlokking
Van strafbare uitlokking is sprake als iemand een ander heeft aangezet tot het begaan van een strafbaar feit waarvoor die ander zelf kan worden gestraft en waarbij de uitlokker in beginsel zelf niet meewerkt aan de uitvoering van het delict. Hierbij moet het opzet van de uitlokker gericht zijn op zowel het aanzetten van een ander om een delict te begaan als op de bestanddelen van dat delict. Bovendien moet de uitlokker de ander hebben aangezet het delict te begaan, door gebruikmaking van een of meer van de in art. 47 van het Wetboek van Strafrecht genoemde uitlokkingsmiddelen. Tot slot moet het uitgelokte delict hebben plaatsgevonden.
Uit het onderzoek ter terechtzitting en de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van de verdachten bij het tenlastegelegde het volgende af. De rechtbank stelt voorop dat het dossier voldoende aanknopingspunten bevat voor de conclusie dat de uitlokking van brandstichting primair vanuit het initiatief van [medeverdachte 1] kwam, die op dat moment gedetineerd zat. Uit tapgesprekken valt af te leiden dat [medeverdachte 1] in de dagen na 19 december 2023 diverse malen contact heeft gehad met [medeverdachte 2] voor het uitvoeren van een explosie, gericht tegen [naam 2] . Dat [medeverdachte 1] de initiatiefnemer was, leidt de rechtbank onder andere af uit de volgende woorden van [medeverdachte 1] : “ik had die hoerenzoon echt beloofd, ik zeg hem op mijn moeder je gaat kerst en oud en nieuw niet redden”. Op de telefoon van [medeverdachte 1] zijn chats gevonden waarin [medeverdachte 1] gelijkaardige bedreigingen uit aan [naam 2] .
In de taps zegt [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 2] : “ik wil eigenlijk op actie gaan”, waarbij door [medeverdachte 1] onder andere het huisnummer ( [huisnummer] ) van het doelwit wordt genoemd. [medeverdachte 1] geeft aan [medeverdachte 2] het nummer van [medeverdachte 3] ( [telefoonnummer] ). Na de Kerstdagen waren er gesprekken over hetzelfde onderwerp tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] . [verdachte] zat gedetineerd op dezelfde afdeling als [medeverdachte 1] , en ze hadden contact met elkaar. In de gesprekken tussen [medeverdachte 3] en [verdachte] gaat het over de beloning van € 5.000,00 en geeft [verdachte] aan [medeverdachte 3] de aanwijzing “dat het door het raam naar binnen moet worden gegooid” en “dat hij er een terper (
de rechtbank begrijpt: terpentine) of bezi (
de rechtbank begrijpt: benzine) bij moet doen”. Er wordt gesproken over “semmy”/ “semtex”. Verder stelt [verdachte] dat hij overal geld heeft liggen en dat [medeverdachte 3] dit kan halen als [verdachte] niet meer gedetineerd zit.
Door [medeverdachte 3] worden “2 boys” geregeld die de explosie moeten verwezenlijken. [medeverdachte 3] regelt daarnaast de semtex en spreekt in Delft met [medeverdachte 2] af. Uiteindelijk vindt op 31 december omstreeks 03:20 uur de explosie aan de [adres 1] te Den Haag plaats. In de tapgesprekken wordt besproken dat de explosie op de verkeerde plek bleek te zijn geweest. De [adres 1] ligt precies aan de andere kant van dezelfde kruising waaraan ook de [adres 2] ligt. Wederom geeft [verdachte] aanwijzingen over de locatie door aan [medeverdachte 3] en stelt hem nogmaals € 5.000,00 in het vooruitzicht. [medeverdachte 3] regelt opnieuw een uitvoerder. [medeverdachte 2] heeft vervolgens nogmaals een ontmoeting met [medeverdachte 3] voor het brengen van het geld. Nog dezelfde dag vindt de explosie plaats aan de [adres 2] te Den Haag.
DNA-onderzoek wijst de minderjarige [naam 1] aan als de persoon die mogelijk de tweede bom heeft geplaatst. Op basis van zijn signalement zou hij ook de eerste bom hebben geplaatst, samen met een andere persoon.
De rechtbank stelt vast dat door de verdachten diverse uitlokkingsmiddelen zijn gebruikt. Zo zijn giften en beloften in het vooruitzicht gesteld in de vorm van een bepaald geldbedrag (bijv. “5 Gee’s”, € 5.000) . Daarnaast zijn middelen verschaft, namelijk semtex, benzine en/of terpentine. Voorts zijn inlichtingen verstrekt over de locatie van de woning (bijv. “Ik ging hen meeten. Ik had ze de locatie gestuurd.” en “nummer [huisnummer] ”).
Uit de tapgesprekken leidt de rechtbank bovendien af dat de verdachten dubbel opzet hebben gehad, te weten op het uitlokken en op het teweegbrengen van de brand/ontploffing. Uit de hiervoor besproken inhoud volgt immers overduidelijk dat de verdachten de intentie hadden om een explosie teweeg te brengen. Verder blijkt uit het gebruik van de diverse uitlokkingsmiddelen dat het opzet gericht was op het overhalen van een uitvoerder om de ontploffingen te laten plaatsvinden.
Al met al concludeert de rechtbank dat door de handelingen van de verdachten een ander – te weten [naam 1] en/of een andere nog onbekend gebleven medeverdachte – is aangezet tot het begaan van de brandstichting en dat zij hiervoor strafbaar zijn. Gelet op bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de brandstichting en het veroorzaken van een ontploffing mede heeft uitgelokt.
Medeplegen van uitlokking
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte met de hiervoor omschreven handelingen met betrekking tot de brandstichtingen een aanzienlijke en wezenlijke bijdrage heeft gehad in de uitlokking van de brandstichtingen. De rol die verdachte heeft gehad in de uitlokking van de brandstichtingen was zo essentieel voor de uitvoering van die brandstichtingen, dat gesproken kan worden van medeplegen. De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeplegers, is komen vast te staan. De rechtbank is dan ook oordeel dat de verdachte een rol als medepleger heeft gehad in de tenlastegelegde uitlokking tot brandstichting.
Was door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten?
De laatste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was, zoals bedoeld in artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht. Voor de beantwoording van deze vraag is het van belang of het uit de gedraging voortvloeiende levensgevaar of gevaar voor lichamelijk letsel op het moment van het verrichten van die gedraging naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de brand is gesticht in de portiek van de [adres 1] en aan de deur van de woning aan de [adres 2] . Dit zijn appartementen in een complex van naast en boven elkaar gelegen woningen. Gezien de tijdstippen van de explosies van 3:20 uur respectievelijk 19:30 uur kan naar algemene ervaringsregels verwacht worden dat de kans zeer groot is dat tenminste een deel van de bewoners van de omliggende woningen op dat moment thuis was. Uit de tapgesprekken volgt bovendien dat het de bedoeling was dat de bom binnen in de woning werd gegooid: “dat mensen gehandicapt gaan lopen” en “we gaan hem echt vermoorden”. Het was dus de intentie om letsel toe te brengen dan wel om een persoon om te brengen.
Dat de situatie ter plaatse levensgevaarlijk was, is met betrekking tot de explosie aan de [adres 1] ook duidelijk uit het dossier op te maken. De bewoners lagen namelijk ten tijde van de ontploffing te slapen in hun woning. Dat het ontstane gevaar groot was, blijkt onder meer uit het feit dat door de kracht van de explosie de ramen zijn gesprongen. Daarnaast lichtte de slaapkamer rood op en werd gevuld met rook waardoor de bewoners moesten vluchten. Voorts blijkt uit de slachtofferverklaring van bewoner [naam 3] dat de grote scherven van het raam van de slaapkamer van haar zoon precies ter hoogte van het hoofdkussen waren terechtgekomen. Dat de zoon niet door een boel glasscherven is geraakt, is alleen te danken aan het feit dat hij op dat moment niet in bed lag en niet aan de verdiensten van de verdachte of zijn mededaders.
Van de [adres 2] (waar niemand thuis was) zijn beelden beschikbaar, waarop te zien is dat de kracht van die explosie groot moet zijn geweest. Volgens bewoner [naam 2] is het glas van de voordeur door de explosie kapot, en is de brandweer moeten komen om te blussen.
Gelet op voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door de brandstichting levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel te duchten was.
3.6.
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
[naam 1] en/of een onbekend gebleven medeverdachte, op 31 december 2023 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan/nabij panden (gelegen aan het adres de [adres 1] en de [adres 2] ) en voertuigen, immers heeft die [naam 1] en/of diens mededader(s) toen aldaar opzettelijk
- in/bij voornoemde woningen een zeer explosieve stof, geplaatst en ontstoken
- waardoor meermalen een ontploffing teweeg is gebracht en waardoor meermalen brand is ontstaan terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor die panden en voor zich in die panden bevindende goederen en voor (de inboedel van) belendende panden en woningen en voertuigen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was, en
- levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in voornoemde panden aanwezige personen en voor de in die belendende panden en woningen aanwezige personen, in elk geval levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was,
welke strafbare feiten hij, verdachte, in de periode van 11 december 2023 tot en met 31 december 2023 te Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, meermaals opzettelijk, heeft uitgelokt door giften en beloften en middelen en inlichtingen, door het verschaffen van de locatie van die panden, door het aan die mededaders geven of in het vooruitzicht stellen van een geldbedrag.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bij bewezenverklaring een strafmaatverweer gevoerd en heeft zich op het standpunt gesteld dat adolescentenstrafrecht dient te worden toegepast. De verdediging verzoekt dit in strafmatigende zin mee te nemen.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft zich tweemaal schuldig gemaakt aan het medeplegen van uitlokking van brandstichting. Hierbij heeft hij anderen in het vooruitzicht gesteld van een financiële beloning en heeft hij essentiële informatie (door)gegeven over het doelwit van de brandstichting. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven er niet voor terug te deinzen andere mensen ernstig in gevaar te brengen. Daarbij bleef de verdachte zelf vrij van risico’s.
De verdachte bekommerde zich niet om het levensgevaar voor anderen. Toen de eerste bom op de verkeerde plek bleek te zijn neergelegd, heeft de verdachte zich op geen enkel moment zorgen gemaakt over onbedoelde slachtoffers. Integendeel, er werd een tweede bom besteld, voor een andere woning. Het gemak waarmee de verdachte aansticht tot dit soort handelingen, is heel zorgelijk.
Hij heeft zich grotendeels op zijn zwijgrecht beroepen. De excuses op de zitting voor de slachtoffers zijn wat de rechtbank betreft niets waard, nu de verdachte niet heeft willen zeggen wat zijn bijdrage is geweest, en dus ook niet waar hij zijn excuses voor aanbiedt.
In het voordeel van de verdachte weegt de rechtbank de jonge leeftijd van de verdachte mee, waardoor hij gemakkelijk beïnvloedbaar was door aanstichter [medeverdachte 1] . In het samenspel met de medeverdachten is hij daarnaast voornamelijk een doorgeefluik is geweest. Het initiatief ging niet van hem uit, maar van [medeverdachte 1] .
Door de brandstichtingen is veel schade aangericht en zijn woningen tijdelijk onbewoonbaar geworden. Daar komt bij dat de brandstichtingen zijn gepleegd in een appartementencomplex, waardoor omliggende woningen en bewoners eveneens in groot gevaar konden komen. Brandstichting heeft een destructief en gevaarzettend karakter waardoor het gevoelens van angst en onveiligheid veroorzaakt in de samenleving. De ervaring leert dat slachtoffers van brandstichting soms nog langdurig met psychische klachten daarvan kampen. Dat dit ook voor de slachtoffers in deze zaak geldt, blijkt onder andere uit de slachtofferverklaringen waarin staat dat zowel [naam 2] als [naam 3] PTSS-klachten ervaren van onderhavig delict. Dit alles rekent de rechtbank de verdachte zwaar aan.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 17 september 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie, maar niet voor soortgelijke strafbare feiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een reclasseringsadvies over de verdachte van 28 november 2024, waaruit blijkt dat sprake is van een laag/gemiddeld risico op recidive. Doordat de verdachte zich ten tijde van het opmaken van het reclasseringsadvies op zijn zwijgrecht had beroepen, kon de reclassering verder geen directe verbanden leggen tussen zijn persoonlijke omstandigheden en het vermeende delictgedrag. De reclassering adviseert om het volwassenenstrafrecht toe te passen. De verdachte lijkt zich naar zijn kalenderleeftijd te gedragen en kan zelfstandig zijn keuzes maken. Daarnaast adviseert de reclassering bij een veroordeling een (deels) voorwaardelijke straf met oplegging van bijzondere voorwaarden.
Straf
Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden volstaan met een lichtere of andere sanctie dan een straf die deels onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van na te melden duur met zich brengt.
De rechtbank acht, alles afwegende een gevangenisstraf van
drie jarenpassend en geboden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. De rechtbank acht een voorwaardelijke gevangenisstraf passend, enerzijds om de ernst van de gepleegde feiten tot uitdrukking te brengen en anderzijds om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken.

7.De vordering van de benadeelde partij/de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen
Vordering tot schadevergoeding [naam 3]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 5.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. De benadeelde partij ondervond als gevolg van onderhavig delict diverse mentale klachten, zoals stress, slapeloosheid en gevoelens van angst en onveiligheid. Vanwege de zware mentale klachten is benadeelde doorverwezen naar een psycholoog. De psycholoog heeft PTSS, een matige en recidiverende depressie en een angststoornis gediagnosticeerd.
Vordering tot schadevergoeding [naam 2]
heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 3.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade. De benadeelde partij ondervond als gevolg van de explosie veel angst- en stressgevoelens. De praktijkondersteuner heeft vastgesteld dat de klachten passen bij PTSS en heeft temazepam voorgeschreven. De benadeelde partij is doorverwezen voor EMDR-therapie om de klachten te doen verminderen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering tot schadevergoeding van beide benadeelde partijen met hoofdelijke aansprakelijkheid, wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair – gelet op de bepleite vrijspraak – op het standpunt gesteld dat beide vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte als medeplichtige niet verantwoordelijk is voor de schade. Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de vordering van [naam 3] gematigd dient te worden tot een bedrag van € 3.000,00, nu [naam 2] en [naam 3] hetzelfde is overkomen.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Vordering tot schadevergoeding [naam 3]
Gedeeltelijke toewijzing vordering
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 3.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 december 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] .
7.4.2.
Vordering tot schadevergoeding [naam 2]
Gedeeltelijke toewijzing vordering
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 2.000,00. De rechtbank zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 31 december 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met mededaders heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een van de mededaders een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 36f, 47, 57, 63, 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.6 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
medeplegen van uitlokking van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is, meermalen gepleegd
en
medeplegen van uitlokking van:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (DRIE) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
1 (EEN) jaar, niet zal worden tenuitvoergelegdonder de
algemene voorwaardedat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland Rotterdam op het adres Marconistraat 2 te Rotterdam, op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens deze instelling aan hem worden gegeven;
- zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk of een opleiding, met een vaste structuur;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
Vordering tot schadevergoeding [naam 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 3] deels toe tot een bedrag van
€ 3.000,00en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 3] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 3.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 3] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
40 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Vordering tot schadevergoeding [naam 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] deels toe tot een bedrag van
€ 2.000,00en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 2.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 31 december 2023 tot de dag waarop dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van
30 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als een van de mededaders de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G. Kuijper, voorzitter,
mr. F.C. Berg, rechter,
mr. S. Katib, rechter,
in tegenwoordigheid van mrs. L. Prosperini en L.A. Duijm, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 januari 2024.

Voetnoten

1.Gelet op de wijziging van de tenlastelegging zullen de verweren die niet (meer) van toepassing zijn, buiten bespreking worden gelaten. De verdediging is daarmee niet in haar belangen geschaad.